NAAR DE VALLEI VAN LACHUNG

Turen in de eindeloze herhaling van glooiing na glooiing, van groen naar kleurloos. © INGRID HANNES

HIMALAYAKONINKRIJKJES ZIJN FASCINEREND. HET BESLOTENE, DE ILLUSIE VAN EEN SHANGRI-LA IN HET HOOGGEBERGTE. SIKKIM WAS ZO’N ONAFHANKELIJK BERGSTAATJE, TOT MOEDER INDIA HET IN 1975 OPSLOKTE. IN 1992 KWAM IK ER VOOR HET EERST EN NA BIJNA TWEE DECENNIA WOU IK TERUG.

Die eerste keer logeerde ik in het centrum van hoofdstad Gangtok, toen nog een rustig provincieplaatsje. Vanuit het raam had ik uitzicht op de toppen van Himalayareus Kanchenjunga, en buiten maakten cicaden zo’n gloeiende herrie dat ik een elektriciteitscentrale vermoedde naast het hotel. Ik zag de deelnemers aan de eerste Himalaya Marathon vertrekken in flodderige shorts en met een groot nummer op hun rug gespeld en de volgende dag werd de halve regering van Sikkim op een vlot op de Teestarivier gezet voor de allereerste rafting. Gelukkig kwamen de ministers er toen, buiten een pijnlijke rug en blauwe plekken, heelhuids vanaf. In een antiekwinkeltje kocht ik een foto van kroonprins Sidkéong Tulku van Sikkim, vriend en beschermheer van Alexandra David Néel, een onverschrokken Française die hier in het begin van vorige eeuw het boeddhisme bestudeerde voor ze naar het verboden Lhasa trok. De prins, in lange zijden rok en jasje, kijkt nog steeds nadenkend voor zich uit van op mijn schrijftafel.

Gangtok is uit zijn voegen gebarsten. Koffieshops en winkeltjes aan beide kanten van de autovrije winkelstraat. In de rest van de stad ratelt en pruttelt het verkeer vrolijk verder over steile wegjes. Monniken in rode pij, hippe jongeren met zonnebril, oudere vrouwen in traditionele kledij, iedereen paradeert langs de etalages. Ik ga koffie drinken in het Baker’s Café. Jongens en meisjes in schooluniform zitten er te palaveren achter een milkshake terwijl Hotel California door de luidsprekers klinkt.

Ik ontmoet meneer Lachungpa in het pension van zijn dochter Kesang, het Hidden Forest Retreat, op hun orchideeënkwekerij aan de rand van Gangtok. Lachungpa is hoofd van het bosbeheer van Sikkim. “Hier startte prins Sidkéong Tulku honderd jaar geleden met het bosbeheer. Het grootste gedeelte van Sikkim bestaat uit woud. Jullie trekken naar de Yumthang-vallei ? Daar werden vroeger bomen gekapt voor de houtindustrie en de rododendron werd massaal gebruikt als brandhout door de lokale bevolking. Nu is het een van de mooiste natuurgebieden van Sikkim.”

“Maar weet je wel zeker of je er raakt ?” vraagt hij bezorgd, want de eerste moessonregens hebben in het noorden voor aardverschuivingen gezorgd, dus we moeten wachten op nieuws.

NIET NAAR LACHEN

De kogel is door de kerk. We zullen naar Lachung rijden, het dorp bij de hooggelegen Yumthangvallei en niet naar Lachen, dat nog eens een dagreis verder ligt, omdat de weg geblokkeerd is. Onderweg zien we tientallen ploegen wegenwerkers in rotsen boren en kappen en zware stenen verplaatsen met de hand. Bergen liggen als drakenruggen naast elkaar, hun koppen verborgen in de mist. Trucks en jeeps ploeteren door de modder. Uitschuiven, bijsturen, even achteruitrijden. We rijden door rivieren die over de smalle weg het ravijn inspoelen en als een gigantische waterval naar beneden donderen. Water sproeit van de rotsen over de auto heen. We staan even stil vlak langs de bergwand, de achteruitkijkspiegel ingeklapt, om een tegenligger te laten passeren. Ik zie chauffeur Dzonge ongerust naar boven kijken of er niet te veel gruis naar beneden valt, wat zou kunnen wijzen op instortingsgevaar. We steken iedereen luid toeterend voorbij, want “Je kunt maar best vooraan rijden !'”

We passeren het Phodongklooster, dat eenzaam tussen bergen en bamboewouden ligt. Hier verbleef Alexandra lange tijd voor ze in een grot ging mediteren onder leiding van de abt van Lachen, die zich volgens de overlevering door de lucht kon verplaatsen door zijn geesteskracht. Haar grot had weliswaar een binnentoilet, tapijt en een zinken badkuip, maar zo hoog in de Himalaya kan de winter geen pretje geweest zijn. Boven de tempel is een herdenkingshal ingericht voor Alexandra en prins Sidkéong. Oude foto’s onder bestofte glazen panelen. Ik zie een foto van haar in lamatenue. Ze zit onder een mager sparrenboompje bij oude kloostergebouwen. Ze tuurt in de verte, naar haar eigen toekomst, die naar Tibet zou leiden.

Er loopt een beeldschoon monnikje met lang haar, met een grote blikken theeketel langs de bloemenperken. “Hij is een tulku,” zegt gids Uday, “de reïncarnatie van een geleerde lama.” De jongen vertelt dat hij Zatta Rinpochee heet, dat hij tien is en al van zijn vierde in het klooster woont. Hij gekscheert vrolijk met de andere kereltjes, maar het is duidelijk dat zij hem in bescherming nemen. Een oudere monnik, die een ritueel instrument uit menselijk dijbeen bij zich draagt, komt even poolshoogte nemen voor hij zich in de deuropening van zijn huisje zet en met de kat begint te spelen. Ik vraag me af of er in die honderd jaar sinds Alexandra hier rondliep veel veranderd is. Of verloopt de tijd op sommige plekken langzamer dan elders ? In een gebied waar lama’s kunnen vliegen en steeds opnieuw geboren worden zou me dat niets verbazen.

Op een landkaart is Sikkim een duim die in de Tibettaart steekt. China heeft Sikkim altijd als van nature als zijn eigendom beschouwd en zou het maar wat graag incorporeren. Dit is gevoelig grensgebied, waar vele Indiase soldaten dienst doen in militaire kampen op grote hoogte. Zopas was er nog gerommel aan de heropende Nathu-La-pas (4300m) die India en China met elkaar verbindt. En zelfs jaks blijken een nationaliteit te hebben, want de kuddes die hier rondzwerven mogen de grens met Tibet niet over.

Om in de Yumthangvallei te raken moeten we eerst door wouden van rododendron rijden, waar hier en daar nog een roze bloempje te zien is, want de bloei is al voorbij, tot de 3700 meter hoge vallei zich voor ons uitstrekt. Mist hangt laag tussen kleine verwrongen bomen en een enkele stoepa. Een hele karavaan jaks steekt de snel stromende rivier over. De herders vertellen dat ze van een nog hogere graasplek komen waar luipaarden wonen, die zelfs een jak durven aan te vallen. Uit de draagmand van een herder bungelt een jakstaart.

Dit is magisch gebied. Hopen vreemd gevormde, gestreepte stenen langs de rivier. Het water van de Lachungchu is glashelder en ijskoud. Hier zou de Blue Poppy of blauwe papaver groeien, een zeldzame hooggebergtebloem. We zoeken en zoeken en vinden botergele stervormige bloempjes, een sierlijke plant die Cobra Lily heet, cirkels witte paddenstoeltjes, mos en reuzenvarens, maar geen Blue Poppy. Tot we naast de weggespoelde brug aan de warmwaterbronnen, verborgen achter een rots een diepblauw bloempje op een hoge stengel ontdekken. Ik heb echter al zoveel hoofdpijn door de grote hoogte dat ik naast de schat in elkaar zak. Gids Uday brengt me verschrikt naar een bank aan een winkelhokje, waar ik dankbaar van een mok warme boterthee sip. De mistwolken nemen langzaam de hele vallei in, ze rollen vanaf de bergwand de rivier over.

DE REÏNCARNATIEFOTO

In het Modern Hospitality Hotel in Lachung heerst chaos. Er is een groep uit Gujarat neergestreken en de heren hebben zich met liters whisky in het benedenzaaltje genesteld. Zij willen drinken, toeteren en mekaar uitbundig op de schouders kloppen. In de gang op de eerste verdieping hebben hun vrouwen de houtkachel gloeiend heet gestookt, de kinderen spelen vangertje op de trappen. Buiten heerst echter absolute rust. Lachung is ver weg van de drukte van de wereld, in een dal omgeven door zacht ademende bergen. Het is aardedonker, geen straatlampen, alleen het winkelstalletje verderop verspreidt nog wat licht.

Tijdens mijn eerste Sikkim-avontuur bracht ik een namiddag door in Rumtek, een belangrijk boeddhistisch klooster. Ik heb er nog een souvenir van : op een foto zit ik op het dak van de tempel, terwijl een monnik over mijn schouder lijkt mee te lezen. Achter mij gouden siertorentjes op de terrasmuur, groene heuvels en daar weer achter het vermoeden van hoge bergen. En zoveel jaren later wil ik die foto graag opnieuw maken. Indien mogelijk met dezelfde monnik. De secretaris van het klooster, Umze Lodro, herkent ‘mijn’ monnik. Die is echter niet meer in Rumtek, maar leeft nu als assistent van de zeventiende Karmapa in Dharamsala, waar de Tibetaanse regering in ballingschap zetelt. De jonge Karmapa, hoofd van de Kagyu orde en in 1999 uit Tibet gevlucht, wordt door velen als de mogelijke opvolger van de Dalai Lama gezien. Hij mag van de Indiase regering niet naar moederklooster Rumtek, omdat de Chinese grens er oncomfortabel dichtbij ligt en India conflicten met Grote Buur wil vermijden, want die heeft lange tenen wat Tibet betreft.

Lodro wil best model staan voor de foto en neemt me mee voorbij de gewapende bewaker, het dak van de tempel op. En daar zit ik dan. Na bijna twintig jaar. Ben ik nu een soort reïncarnatie van mijn jongere zelf ? “Wij zitten in de continue stroom van leven en dood”, had Lodro gezegd. In een zijkapel zijn monniken aan het bidden om de demonen te bedaren en zegening af te smeken. De jongste zet de offergaven op het altaar : water, cola en een soeplepel rijst.

In Gangtok had ik Hope Lee Dzong gebeld, de prinses van Sikkim, dochter van de laatste koning en zijn Amerikaanse vrouw Hope Cooke. Ze mocht tot haar spijt niet praten met de pers, zei ze, alleen haar oudste broer Wangchuk kon dat, maar hij zit al dertien jaar in eenzame meditatie in Nepal. “Dat is dus het einde van een tijdperk”, had een kennis van de koninklijke familie me gezegd, ” It’s the end of the line.”

Gelukkig kan ik in Pelling, in het westen, een afspraak maken met captain Yongda, ex-lijfwacht van de laatste koning van Sikkim. Hij woont als monnik bij het Pemayangtse-klooster. Yongda, een indrukwekkende figuur, die recht uit de klasse van monnikkrijgers van het oude Tibet lijkt te komen, is nog altijd even verontwaardigd over het einde van koninkrijk Sikkim. “Ze hebben Sikkim weggegeven”, zegt hij. “Ik herinner het me nog goed, ik was de nacht van 7 april 1975 van wacht in het paleis en de commandant vroeg om middernacht om een dringende ontmoeting met de koning. Dus ik ging hem wakker maken. De commandant zei hem dat het Indiase leger elk moment kon binnenvallen. Ik wilde de koning overtuigen om te vluchten, maar hij zei : ‘Als dat gebeurt, zullen we ons overgeven.’ Als overtuigd boeddhist kon hij geen opdracht geven om soldaten neer te schieten. De commandant en de koning huilden, en ik kon me ook niet inhouden. Nu pas begrijp ik dat hij de enige mogelijke beslissing nam.”

Kwart na zeven ’s ochtends in de tuin van het Mount Pandim Hotel in Pelling. De wolkengordijnen schuiven open en tonen de toppen van de Kanchenjunga. Ik vergeet bijna te ontbijten door de majestueuze, stille schoonheid van dit wolkentheater dat zich voor ons afspeelt. Op de berghellingen witte sneeuw met eeuwenoude plooien. Het raam in de wolken verschuift en ontsluiert telkens een andere bergtop, die schittert als een diamant in een juwelendoosje.

DOOR GREET VAN THIENEN – FOTO’S INGRID HANNES

WE RIJDEN DOOR RIVIEREN DIE OVER DE SMALLE WEG SPOELEN EN ALS EEN WATERVAL HET RAVIJN INDONDEREN.

DE CHINESE GRENS IS GEVOELIG, ZELFS RONDZWERVENDE JAKS MOGEN NIET NAAR TIBET.

“ALS BOEDDHIST KON DE KONING GEEN OPDRACHT GEVEN OM SOLDATEN NEER TE SCHIETEN.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content