Architect en uitgever Pierre Hebbelinck ziet Luik als een internationale stad. Een levendige undergroundcultuur, waar ook hij met zijn uitgeverij Editions Fourre-Tout deel van uitmaakt, zorgt er voor een creatieve adem.

Het parcours van Pierre Hebbelinck is vrij ongewoon. Het getuigt van een engagement dat je eerder zou toeschrijven aan iemand van een vroegere generatie architecten. In Luik bouwde hij, samen met architect Pierre De Wit, een van de meest toonaangevende architectuurateliers van Wallonië uit, onder meer bekend van het MAC in Grand-Hornu en het Théâtre de Liège. Maar ook over de grens is hun Atelier d’Architecture actief, het Beaubourg in het Noord-Franse Maubeuge is één van hun projecten. Maar Hebbelinck is niet alleen befaamd als ontwerper. Hij is ook uitgever. Zijn Editions Fourre-Tout is net tien jaar actief in de architectuursector.

Hoe wordt een architect uitgever ?

Pierre Hebbelinck : Dat heeft alles te maken met het feit dat mijn telefoon in 1991 stopte met rinkelen. Negen maanden lang kreeg ik geen enkele opdracht. Ondertussen won ik wel in heel Europa architectuurprijzen, maar ik zat zonder werk. Toen ben ik gaan rondreizen om mensen te ontmoeten en te schrijven. Zo trok ik door het Iberische Schiereiland en ontdekte er hoe de architectuur na het fascisme is heropgebloeid. Ik kwam er in contact met de architecten van de School van Porto die heel politiek geëngageerd waren. Dat was voor mij een openbaring. Ik maakte heel wat interviews en wilde daar iets mee doen. Want terug in Luik stelde ik vast dat hier niets gebeurde. De architectuur leek stil te liggen. Dat was voor mij de drijfveer om verschillende verenigingen op te richten die zich gingen bezighouden met het architectuurpatrimonium van de twintigste eeuw in onze regio, zoals de Fondation d’Architecture et d’Urbanisme HLM. Je moet weten dat Luik ooit een belangrijke rol speelde in de geschiedenis van de moderne architectuur. In de jaren 1950 en ’60 werden heel wat interessante gebouwen opgetrokken waar niemand ooit heeft over gepubliceerd. In 2004 werd ik ook aangesproken door de Société Libre d’Emulation, een Luikse culturele vereniging die gesticht werd in 1779 om de architectuur te promoten. Dat resulteerde in de opstart van mijn uitgeverij, Editions Fourre-Tout, en een reeks tentoonstellingen, tussen 2006 en 2009, met publicaties en lezingen over hedendaagse architectuur. We werkten met heel jonge equipes, zelfs twintigers. Dat gaf een bijzonder elan, het versterkte de band tussen de architecten in het Luikse en het promootte de architectuur in de regio.

Wat maakt Luik dan zo bijzonder voor een architect ?

De stad is topografisch bijzonder boeiend omdat ze een heel aparte stedenbouwkundige structuur heeft. Boeiend voor ons architecten is de schijnbare chaos van de panden met hun dakenspel en de klimmende straten met oneindige reeksen rijhuizen. Ons bureau huist zelf in drie van die rijhuizen. Het eerste kocht ik voor mijn atelier en woning, daarna verwierven we het buurpand en vorig jaar het huis ernaast. Door de muren te doorbreken ontstond een wirwar van kamers en gangen, net als het stratenplan van de stad. Maar Luik heeft stedenbouwkundig nog een meerwaarde door zijn bijna fabelachtige diversiteit : er is een industriële grondlaag met alle bijbehorende gebouwen en mensen, er is de nieuwe industrie met bijzondere gebouwen en dito bevolking, en dan is er nog het netwerk van de stad met zijn grote linkse families. Luik is geen echte metropool, maar toch een behoorlijk internationale stad, door haar diversiteit en door de nabijheid van Duitsland, Nederland en Vlaanderen. Het is ook de meest noordelijke Franstalige stad, ze heeft dus een Latijnse ziel maar het oude architectuurpatrimonium is wel beïnvloed door de Duitse bouwkunst. Dat alles mag evenwel geen reden zijn om zich op te sluiten in de eigen streek en geschiedenis.

Wat bedoelt u daarmee ?

Met ons bureau proberen wij het regionalisme tegen te gaan. Je kunt creatief wel vertrekken vanuit de stad, maar je moet steeds de grotere dimensie in het oog houden, ook internationaal. Dat doe ik als architect én als uitgever. Ik bedoel daarmee dat wat je hier lokaal ontwikkelt, ook interessant kan zijn voor het buitenland. Wij werken in een typische, middelgrote Europese stad van een 200.000 inwoners en een agglomeratie van circa 500.000 inwoners. Heel wat steden in Europa hebben een gelijkaardig profiel. De manier waarop wij met het verleden omspringen kan ook interessant zijn voor een stad in Engeland of Slovenië. Het kan nuttig zijn om ervaringen uit te wisselen. Zo overstijgt de draagkracht van je werk de eigen regio en krijgt het een internationale uitstraling. Dat werd mij heel duidelijk bij een bezoek aan Brno in Tsjechië, een stad die qua industrieel en cultureel verleden veel met ons gemeen heeft, zelfs qua politiek profiel. Luik had een wereldtentoonstelling in 1930, zij in 1928. Wij hadden in de jaren twintig-dertig een avant-gardetijdschrift, L’Equerre, dat wij nu heruitgeven met Fourre-Tout ; zij hadden destijds iets gelijkaardigs. In die zin hebben wij wel interesse voor de lokale cultuur, maar we willen ze overstijgen.

Wat maakt die lokale cultuur van Luik zo apart ?

Er leeft een groot alternatief ‘substraat’ dat voor een enorme creativiteit zorgt. Die onderliggende laag is voelbaar in het hele culturele leven. Er wonen hier enkele fenomenale muzikanten, voor de film heb je de broers Dardenne en Bouli Lanners, die overigens met bijzonder weinig middelen werken en toch hoge toppen scheren. Hun sterkte is de manier waarop ze banden smeden buiten de officiële paden. Hetzelfde geldt voor de beeldende kunsten. Luik telt heel wat kleine galeries en verenigingen, zoals Espace Galerie Flux, die actief zijn via blogs en magazines. En ook op de architectuurscène is er veel gaande. Privé-initiatieven nemen voor een deel over wat de officiële diensten niet doen. Dat gebeurt vanuit de basis en net dat maakt Luik zo interessant om in te werken.

Uw atelier concentreert zich niet alleen op Luik, maar is ook in het buitenland actief.

Inderdaad. Voor Maubeuge in Noord-Frankrijk ontwerpen we een bijhuis van het Centre Pompidou. Het wordt niet zoals in Metz, dat project was te duur. Daarnaast bouwen we een spektakelzaal met muziekschool voor de communistische gemeente Montataire (Picardië). In eigen land zijn we bezig aan het Mons Memorial Museum, een oorlogsmuseum dat volgend jaar opengaat, in het kader van Mons 2015.

Wat vindt u van het prestigieuze station Luik-Guillemins van Calatrava ?

Ik denk dat het een van Calatrava’s beste projecten is. Maar de architectuur is meer negentiende-eeuws dan hedendaags. Daarmee bedoel ik dat het is ontworpen zoals architecten destijds stations ontwierpen, met een grote stempel op het stadsweefsel en een beetje te dominant. Of het een goed project is voor Luik ? Moeilijk te zeggen. Ik ga mij niet uiten als voor- of tegenstander, maar op het gebied van functionaliteit is het een verspilling omdat het te negentiende-eeuws is. Functionaliteit, zeker inzake mobiliteit, evolueert vandaag snel. Stations moeten mee-evolueren. Guillemins is een vrij autoritair gebouw dat zich opdringt en waaraan de stad zich moet aanpassen. Er is nog veel werk te doen aan het stadsweefsel rondom. Zelf ben ik niet zo geïnteresseerd in grote projecten. Kleine projecten zijn soms veel creatiever. En in Luik zijn er heel wat, denk maar aan het nieuwe politiekantoor, het kinderdagverblijf Le jardin des petits, en aan de nieuwe sociale woningen op de Place Saint-Léonard.

Voelt u zich meer verwant aan uw ‘zuiderse’ Franse collega Rudy Ricciotti of aan de ‘noordelijke’ Nederlander Rem Koolhaas ?

Wat mij fascineert aan de militanten Ricciotti is niet zozeer architectuur, dan wel wat hij schrijft en hoe hij praat. Ik hou van zijn ‘mitraillettezinnen’ en zijn boek L’architecture est un sport de combat. Ik kreeg het cadeau van vrienden die mij ook wel zien als een soort strijder en weten dat ik graag spreek. De Franse architectuur van vandaag beleeft een crisis omdat ze volgens mij vaak te weinig diepgang heeft. Bovendien is bouwen in Frankrijk niet makkelijk. Alles is complex, zeker de bureaucratie, en goede aannemers zijn moeilijk te vinden. Dat komt onder meer doordat er te veel afstand is tussen architecten en aannemers. Bij ons bestaat een nauwe band tussen de twee. In Frankrijk veel minder. Daar berekent de architect bijvoorbeeld niet eens de kostprijs van een gebouw, hij laat dat over aan een econoom. Maar ook de druk van de administratie valt niet te onderschatten, een bouwdossier is er makkelijk drie keer zo dik als hier. Administratie slorpt enorm veel tijd op. Wat Rem Koolhaas betreft, bij hem vind ik vooral de manier van werken, de methodologie boeiend. Hij pakt de dingen op heel diverse manieren aan. Ik ontdek in zijn oeuvre meer bronnen die me inspireren. Ricciotti is fascinerend, Koolhaas gaat dieper.

Moeten Vlamingen en Franstaligen niet nauwer samenwerken ?

In tegenstelling tot advocaten ontmoeten wij elkaar niet elke morgen in het justitiepaleis ! Architecten werken meer op zichzelf. Maar ik heb veel contacten in Vlaanderen en ga er ook vaak naartoe. Toen we bijvoorbeeld het theater Le Manège bouwden in Mons namen we contact op met Paul Robbrecht om te horen hoe hij de bouw van de stadsschouwburg in Brugge had aangepakt. Onlangs discussieerde ik ook met Klaas Goris die ik graag naar hier zou halen voor een voordracht. En onlangs had ik met architectuurcriticus Geert Bekaert een correspondentie in het culturele maandblad De Witte Raaf. Er zijn dus best wel wat contacten tussen noord en zuid. Wij lijken trouwens meer op elkaar dan je zou denken. In Frankrijk voelen wij ons soms als Marsmannetjes, alles verloopt er anders. Vanuit het standpunt van de Fransen zijn wij echte noorderlingen. Ook in menselijke contacten zijn wij meer als de Vlamingen, directer en soberder. Wij gaan direct op ons doel af, zonder omwegen. In Frankrijk gebeurt veel meer indirect.

www.pierrehebbelinck.net

DOOR PIET SWIMBERGHE & FOTO’S CHARLIE DE KEERSMAECKER

De manier waarop Luik omspringt met zijn verleden en zijn architectuur kan ook voor andere middelgrote Europese steden leerrijk zijn

Luik is de meest noordelijke Franstalige stad. Ze heeft een Latijnse ziel maar het architectuurpatrimonium is beïnvloed door de Duitse bouwkunst

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content