Menorca

Je hoeft echt niet naar de andere kant van de wereld om te weten hoe een puur-natuureiland eruitziet. Stap gewoon in het vliegtuig richting Menorca, het meest oostelijke eiland van de Balearen, en ontdek de rust, de natuur, de puurheid.

Het verhaal van Menorca zit vol contrasten en vol kleur. Het blauw van de zee en van de lucht. Het groen van de weilanden. Het oker van de aarde. En daarbovenop het stralende wit van de kleine, vierkante huisjes. Niet te geloven dat dit paradijsje in de Middelandse Zee deel uitmaakt van de Balearen, de eilandengroep waartoe ook Mallorca en Ibiza behoren.

Het lijkt onwaarschijnlijk, maar op een boogscheut van al die drukte vandaan, zijn mensenzeeën ver te zoeken. Beukmuziek is taboe. Het meest in het oor springende geluid is dat van de wind die zich een weg zoekt langs de baaien. Aan de randen van dit amper 50 kilometer lange en vijftien kilometer brede eiland heeft de zee een prachtige kustlijn van bijna driehonderd kilometer uit de rotsen gehouwen.

Alsof mens én natuur eensgezind hebben besloten dat je de kust hoe dan ook moet zien, leiden alle wegen ernaartoe, en het gros daarvan zijn wandelwegen. Volg lukraak een paadje, of ga eens kijken wat er schuilgaat achter een hoogopdoemende rots en je krijgt steevast een prachtig uitzicht over een strook strand die nooit door mensenvoeten betreden lijkt.

Dit eiland heeft zijn authenticiteit nooit prijsgegeven. Dat je er evenveel koeien als mensen telt, vormt hiervan het bewijs. Aan die koeien heeft de lokale kaas zijn lichtpikante smaak te danken. Dat komt omdat de graasweiden hier voortdurend gestreeld worden door de met zeezouten gekruide noordenwind.

Zeventig hectaren
Heel even in de geschiedenis van het eiland, zo ergens tussen de jaren zestig en zeventig, zag het ernaar uit dat Menorca net als Mallorca en Ibiza zijn ziel zou verkopen aan de vastgoedbeleggers. Aan de kust vind je nog enkele hotels die getuigen van deze periode.

Gelukkig hebben de plaatselijke autoriteiten snel beslist een heel andere koers in te slaan. Vandaag geldt er een bouwverbod op minder dan driehonderd meter van de kust en de gebouwen die het uitzicht bedierven, zijn genadeloos met de grond gelijkgemaakt. De helft van het eiland is beschermd en sinds de Unesco het in 1993 klasseerde maakt Menorca deel uit van het elitaire clubje van uitzonderlijke natuurgebieden.

In het hart van dat reservaat, even ten zuiden van Mahon, bevindt zich Albufera des Grau, een zeventig hectaren grote lagune die door hoge duinen van de zee afgescheiden is. Het gebied is adembenemend mooi. Door de wisselwerking tussen zout en zoet water groeit er een enorme rijkdom aan planten.

Valken, zwarte wouwen, eenden. Driehonderd vogelsoorten vertoeven hier. Sommige hebben van het eiland hun permanente verblijfplaats gemaakt, trekvogels lassen hier een rustpauze in, halfweg tussen Europa en Afrika.

4000 jaar geschiedenis
Als natuurreservaat is Menorca een onvervalst openluchtmuseum. Naast de her en der verspreide kuddes en de wilde olijfbomen vormen de megalithische monumenten opvallende blikvangers in het landschap. Als stenen konden praten zouden deze hier veel kunnen vertellen. Niet minder dan 4000 jaar culturele geschiedenis zagen ze aan zich voorbijgaan.

Gedurende een half millennium was het eiland in Romeinse handen, daarna lag het onder de Arabische plak, werd het de inzet van een twist tussen de Engelsen en de Fransen en in 1802 werd het uiteindelijk Spaans. Deze bewogen geschiedenis weerspiegelt zich in de architectuur. De steden Ciutadella in het noordwesten (prachtige Arabische paleizen) en Mahon in het zuidoosten (totally British) zijn hiervan mooie getuigen.

Gin en mahonnaisse

De charme van Mahon schuilt vooral in de haven, die zich uitstrekt over acht kilometer en die je bereikt via het dorpje Sol del Este. Hier valt elke ochtend de eerste zonnestraal op Spaans grondgebied. Hier duiken de dorpelingen elke dag in het heldere water tussen de hagedissen, hier zingen ze ’s avonds hun traditionele liederen. Hier stoken en drinken ze gin, een cadeautje van de Engelse bezetter. Hier mengen ze hun ‘nationale’ drank met citroenlimonade wat een dorstlessende pomada oplevert.

Hier vertellen ze het verhaal van de Franse maarschalk Richelieu die Mahon in 1756 innam en er een eigenaardige saus proefde die hem zo beviel dat hij het recept meenam naar Frankrijk. Mahonnaise doopte hij ze. En dat werd al snel mayonaise.

Hier citeren ze graag de slogan waarmee ook de lokale dienst voor toerisme uitpakt: ‘Wie hier naartoe komt, keert ooit terug’. Het is niet eens overdreven. Wie de eindeloze rust op dit miniparadijsje ooit heeft geproefd wil nog meer.

Bron: Christine Masuy in Plus Magazine

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content