Doe-het-zelf
Hier een mouw, daar een lintje en nog ergens een borststuk. Kleding wordt een puzzel. Do-it-yourself.
In de jaren tachtig was het niet ongewoon om bij een kledingstuk meteen ook een handleiding te krijgen. Een Comme des Garçons-creatie aantrekken was dan ook niet altijd even simpel. In de vormexperimenten van de eighties werd de normale opbouw van een kledingstuk niet noodzakelijk gerespecteerd. Behalve de typische kenmerken van deconstructie als gerafelde zomen, gaten en scheuren, werd kleding netjes uit elkaar gerukt in afzonderlijke onderdelen. Eerst een lap om rond je middel te knopen. Dan een soort van schermersvestje, met linten opzij. Een paar mouwen. Een los kraagje. Beenwarmers. Je aankleden werd meer dan de simpele daad: een kledingstuk over je hoofd trekken. Het werd een geste van assemblage: op- en aanbouwwerk, een puzzel. De doe-het-zelfkit van de mode.
Sommige ontwerpers spitsen zich toe op het produceren van een enkel los onderdeel. Ingrid Vandewiele houdt van aparte kraagjes. Een Amerikaans inkoper omschreef Margiela ooit als de ontwerper die fortuin maakte met een paar mouwen. Haakjes, ritsen en klittenband maken een geheel van de afzonderlijke stukken, een DIY-outfit hangt letterlijk met haken en ogen aan elkaar. Maar vooral lintjes behoren tot het vocabularium van de doe-het-zelver. Linten geven flexibiliteit, zorgen ervoor dat hetzelfde kledingstuk verschillende mensen past.
Volgens meneer Korino van de United Arrows keten in Japan is het geen toeval dat de vormexperimenten van de jaren tachtig net nu terugkomen. “Ik zie ze als tegengewicht voor de commercialisatie die zo allesoverheersend is. Grof gesteld: een perfect afgewerkt jasje vinden is geen probleem meer, maar een product met een ziel en inhoud, dat ligt moeilijker. Eén manier om de traditionele, commerciële manier van werken in vraag te stellen, is het experimenteren met patronen en onderdelen. Ze niet meer in elkaar zetten, maar uit elkaar halen, of er klinknagels doorslaan, zoals bij A.F. Vandevorst. Als we tot een nieuwe vorm van mode willen komen, moeten we door deze fase van uit elkaar halen en weer opbouwen.”
Misschien is het assembleren het logische gevolg van deconstructie. Na het accentueren van verval, veroudering en afbraak, wordt er opgebouwd. Kleding wordt herleid tot de essentie: een verzameling van patroonstukken, of een rechte lap stof. Met haar gewone visionaire aanpak toonde Rei Kawakubo enkele seizoenen geleden een collectie waarin patroononderdelen willekeurig waren verschoven en aan elkaar gezet. Voor deze winter leverde ze ingewikkelde silhouetten van laagjes asymmetrische lappen. De kledingstukken die de voorbije jaren uit elkaar werden gerukt, worden liefdevol afgewerkt en naast elkaar gelegd. Al worden de onderdelen niet altijd aan elkaar genaaid.
In een essay over deconstructie stelt Alison Gill dat de losse onderdelen niet enkel een bedenking over mode zijn, maar ook over het lichaam. Als kleding de vorm van het lichaam imiteert, dan staan de aparte elementen voor ledematen, bodyparts. De afzonderlijke mouw van Martin Margiela echoot de vorm van een kunstarm. “Kleding heeft het lichaam altijd in een bepaald silhouet geduwd, je hoeft maar aan korsetten of beha’s te denken. Hier zou je kunnen vermoeden dat de losse onderdelen naar andere manieren van lichaamsverandering verwijzen: naar liposucties en dergelijke.” Zoals traditionele kleding het ideale lichaam imiteert, verwijzen de losse componenten naar ons nieuwe technolichaam, datgene waarin we elk onderdeel zonder al te veel problemen, met pijn en geld, kunnen vervangen.
Ik moet gewoon aan vroeger denken. Er zit een liefdevolle verwijzing naar het verleden in de aparte onderdelen. De herinnering aan twee wanten aan een touwtje. Aan een extra kraagje onder de trui in de winter. Aan verwisselbare kragen en hagelwitte frontjes van hemden. Aan overschoenen. Nog niet zo lang geleden was het heel gewoon dat kleding niet uit één stuk bestond, maar vergezeld werd door wisselstukken. Het is de prêt-à-porter-generatie die gewend is aan een kant-en-klaar geheel.
In zijn essay Infra-apparel stelt Richard Martin, curator van de kostuumafdeling van het Metropolitan Museum in New York, dat het uit elkaar halen van kleding net de eenheid ervan benadrukt. “De samenhang van het kledingstuk wordt opgeroepen door elke breuk en leegte. Elk apart element benadrukt alleen maar het geheel. Zoals de taal van poëzie complexer en doordachter is dan de taal die we dagelijks gebruiken, zo bevestigt deze poëtische mode alleen maar onze wil om te communiceren, om iets over kleding te zeggen.” Doe-het-zelf rukt kleding uit elkaar tot een alfabet. Elke drager componeert zijn eigen gedicht.
Lene Kemps
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier