Jean-Paul Mulders

‘Toen ik de arbeidsmarkt betrad, wemelde het er van de bazen die zich als etters gedroegen’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver


Er hangt een zoete geur in de straten, maar op de radio hebben ze het over toxisch leiderschap. Als ik dat hoor, krijg ik het gevoel dat ik te vroeg ben geboren. Toen ik de arbeidsmarkt betrad, wemelde het er van de bazen die zich als etters gedroegen. Ze legden hun voeten op hun bureau en gaven je zicht op de zolen van hun schoenen, waar meestal een platgetreden stuk kauwgom aan plakte. Daar zat je naar te staren, terwijl zij de aap uithingen die het hoogst in de boom zat.

Mijn leukste job was die van kerstman die flyers uitdeelde in de Gentse Veldstraat. Die eindigde helaas bij de politie, omdat een andere kerstman zijn vermomming had misbruikt om in de Inno een paar sokken te gappen. We werden naar het commissariaat gebracht met vijf kerstmannen in een combi, hohoho roepend naar voorbijgangers die ons nieuwsgierig gadesloegen. Ik herinner mij dat er buiten een aarzelend soort sneeuw viel.

Geen van mijn latere jobs zou nog zo feeëriek worden. Ik werkte bij een advocaat, bij een uitgever van boeken die je van saaiheid naar adem deden happen en bij een rechtsbijstandsverzekeraar in Brussel. In die tijd wist ik alles over het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds en de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst. We schreven brieven met cijfers die standaardzinnen opriepen. De combinatie 2, 7 en 11 betekende bijvoorbeeld: “Wij hebben uw schrijven goed ontvangen en zullen daar het nodige gevolg aan geven. Gelieve ons in afwachting de nodige bewijsstukken te laten geworden.” Ik leerde er dat taal kan zijn als doperwten, gevriesdroogd en verstoken van poëzie.

De baas sloop rond op zachte zolen, zodat hij muisstil en onverwacht kon opduiken in het deurgat. Je voelde dan iedereen in het kantoor verstijven. ‘Doe dat niet meer, het is onze enige kans om eens rond te lopen’, drukte een collega mij op het hart toen ik koffie van de automaat voor hem had meegebracht. Nu klinkt dat als de goelagarchipel, maar toen was het dagelijkse kost. Het was de tijd van de prikklok, telewerk moest nog worden uitgevonden. Sinds corona hoor ik dat ambtenaren soms maar eens in de week meer naar kantoor gaan.

Ik zeg mijn dochter dat ze beter kan doen wat ze graag doet dan het salariskompas te volgen.


Tegenwoordig heerst er krapte op de arbeidsmarkt, maar destijds kwamen op de stomste vacature honderden kandidaten af. Er waren een heleboel diploma’s waar ze ‘de straten mee legden’, zoals dat smalend werd gezegd. Het onderwijs bereidde ons voor op die schaarste. In de zesde Latijn-Wetenschappen deed ik mee aan een verhandelingswedstrijd van de Handelshogeschool in Antwerpen. “Ik zie niet werkloos toe op de werkloosheid”, was de opgelegde titel, bedacht door iemand die zichzelf waarschijnlijk gevat vond. Ik eindigde als tweede en won een computer. De eerste mocht op reis naar Chicago. Soms vraag ik mij af wat er van hem of haar is geworden.

Maar om bij de rechtsbijstandsverzekeraar te blijven: ik zie mij nog staan op het perron toen ik na twee dagen ontslag had genomen, gewapend met jeugdige overmoed en de drang om te leven van mijn pen. ‘Je had hier carrière kunnen maken’, fleemde de baas op zachte zolen. Zijn blik aarzelde tussen spot en ontzag.

Nu staat mijn oudste dochter voor een studiekeuze. Ze twijfelt tussen rechten en economie, tussen sterrenkunde en kinderpsychiatrie. Ik zeg dat ze beter kan doen wat ze graag doet dan het salariskompas te volgen. Ze trekt één wenkbrauw op en antwoordt nuchter: ‘Misschien heb jij gewoon geluk gehad.’

‘Dat zou weleens kunnen kloppen’, geef ik ruiterlijk toe. Ik tel mijn zegeningen en brei een muts voor een lezer die bang is voor de winter omdat zijn relatie is afgesprongen. Ik hoop dat ze niet alleen zijn oren, maar ook zijn hart warm kan houden. Laat ze maar lachen en hinniken, de cynici en de nihilisten, de sarcasten en de onverschilligen.

De muts is twee weken onderweg in de post, dan vind ik het pakje op een ochtend afgestempeld en verfomfaaid terug in mijn eigen brievenbus. ‘12 mm te breed’, krabbelde een ijverige postbediende op de envelop.

Een goede daad blijft nooit ongestraft, denk ik, en schiet in de lach.

Lees ook: ‘Als je jong bent denk je dat leeftijd een onvervreemdbare eigenschap is die je hebt gekregen voor het leven’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content