Jean-Paul Mulders
‘In de oorlog probeerde mijn vader, om zijn honger te stillen, een zwaan te pakken te krijgen in het stadspark van Brussel’
Het is nog vroeg in de ochtend als iemand al iets door de nauwe gleuf van mijn brievenbus naar binnen wringt. Een dikke bruine enveloppe, waarop mijn naam en adres zijn geschreven in zwierig handschrift. Ik kijk door het raam en zie de boodschapper wegfietsen, uitgedost met valhelm en fluohesje.
Ik open de envelop en schud er een doosje uit van zwart fluweel en plexiglas. Daarin zitten een medaille en een pin die je in een knoopsgat kunt bevestigen. Op beide kleinoden staan wuivende gewassen en slierten die mij doen denken aan tagliatelle. ‘Bronzen Syndicaal Ereteken’, lees ik op de oorkonde die ook in de envelop zit. ‘Als blijk van erkentelijkheid wegens jarenlange syndicale inzet ten bate van de werknemers’. Mijn naam is foutloos ingevuld, stel ik met genoegen vast.
Bedremmeld sta ik in de gang van mijn huis, in de geur van koffie en regen die is gevallen op droge grond. In mijn hand rust de enige onderscheiding die ik in dit leven heb kunnen bemachtigen. Eindelijk erkenning! Niet omdat ik duizend stukjes heb geschreven, gezond probeer te koken voor mijn kinderen of in het verkeer gebruik maak van mijn pinker. Ik word gelauwerd voor het simpele feit dat ik een kwarteeuw lang ben aangesloten bij een organisatie. Meer heb ik niet gedaan, ‘ten bate van de werknemers’, dan elk kwartaal mijn lidgeld over te schrijven.
Ik heb de beperking trouw van hart te zijn, ook in tijden waarin trouweloosheid wild om zich heen grijpt. Ik geloof in solidariteit en blijf bij het syndicaat aangesloten, zelfs als kleine zelfstandige. Soms verwens ik vakbondsacties wel hartsgrondig, als de treinen weer niet rijden en vooral de werkende mens wordt gekloot. Toch vergeet ik niet wat vakbonden lang geleden hebben betekend voor de verworpenen der aarde. In de negentiende eeuw voerden arbeiders een bittere strijd tegen honger en uitbuiting. De fabrieksbazen, gesteund door onbarmhartige overheden, weigerden de redelijkheid in te zien van die eisen. ‘Kinderen kwamen met hun handen en armen tussen de machines terecht’, getuigde een dokter in die dagen. ‘In veel gevallen werd de huid tot op het bot weggeschraapt en kwamen de spieren bloot te liggen. Soms waren er een of meer vingers afgerukt (…) Bijna de helft van die kinderen had tijdens dat werk al verwondingen aan een van de machines opgelopen.’
Ik heb de beperking trouw van hart te zijn, ook in tijden waarin trouweloosheid wild om zich heen grijpt.
Dat soort toestanden zijn we vergeten. De Vooruit heet nu VierNulVier en socialisme werd een kledinglijn. Voetballers en wielrenners zijn onze hedendaagse helden. In het nieuws hoor ik vaak dat zij een afspraak hebben met de geschiedenis.
In de oorlog probeerde mijn vader, om zijn honger te stillen, een zwaan te pakken te krijgen in het stadspark van Brussel. Hij vervalste ook documenten waardoor mensen aan de dood konden ontsnappen. Daarvoor kreeg hij een medaille, die bij mijn moeder thuis op een kast stof vergaart. Er staan vogels op boven de zee en een sobere tekst: ‘Van de joden van België – uit erkentelijkheid.’
Ik weeg mijn ereteken in mijn handpalm en laat het licht dansen over de tagliatelle. Ere wie ere toekomt, denk ik – en berg het op in een lade tussen weessokken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier