Jean-Paul Mulders

‘De meeste lezers bleven zielen zonder gezicht, maar sommige werden wezens van vlees en bloed die ik in het echt heb ontmoet’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

Jean-Paul Mulders over de column die zijn leven veranderde.

‘Ik hoop dat deze columns je net zoveel verrassende dingen op­leveren als ze mij hebben gebracht’, mailde Jacqueline Goossens mij twintig jaar geleden. Dat klonk raadselachtig. Ik had geen idee wat ze ermee bedoelde.Jacqueline was mijn voorgangster bij Knack Weekend. Ze trakteerde de lezer op verhalen en levensberichten vanuit haar standplaats New York.

Tegenwoordig wordt er om een column gesmeekt en gevochten, maar destijds was het iets magisch dat je werd aangereikt door een deus ex machina. In mijn geval was dat Annemie Struyf, die toen nog geen televisie maakte maar reportages schreef. Ze kwam mij interviewen over Aftersun, mijn ‘roman van een verschroeiende liefde’. Ik werkte voor De Morgen en likte mijn wonden. “Tessa zal je een voorstel doen”, zei Annemie aan het slot van ons gesprek geheimzinnig. Kort daarop kreeg ik telefoon van de toenmalige directeur met de vraag of ik op de proef enkele stukjes kon leveren. Ik deed te hard mijn best en buisde bijna voor de opdracht.

De zon scheen vaak die zomer. Ik werd de man van de laatste pagina en was vastbesloten om daar een jaar stand te houden. Al na mijn eerste bijdrage bereikte een lezersbrief de redactie: ‘Jacqueline hield ons op de hoogte van wat er in the big apple reilde en zeilde. Waarmee gaat dit snotjong ons verblijden vanuit Brussel?’

Het is niet eens vanuit de hoofdstad, dacht ik, maar vanuit het kleinsteedse Gent. Schaamrood kleurde mijn wangen. Van lieverlede kreeg ik de draai echter te pakken. Inmiddels heb ik meer dan duizend stukjes op de teller, maar ik word nog vaak stil van de reacties. Van een airhostess en studente politieke wetenschappen (‘Ik geloof dat ik sinds mijn 11de uw columns lees. Zodoende werd u een inherent deel van mijn rijpingsproces’) tot het meisje van 93 dat mij schrijft om afscheid te nemen: ‘Ik wens u goede gezondheid en elke dag een reden om blij te zijn.’

Een jong koppel liet weten dat ze de naam van hun dochter hebben geleend bij de mijne. Een moeder uit Limburg stuurt jaarlijks rond Nieuwjaar een lange brief waarmee ze mij updatet over het wel en wee van haar gezin. Ze voegt dan een attentie toe. Mijn jongste dochter was verheugd toen het dit jaar ballonnen in hartvorm bleken. Ze hebben maandenlang door onze living gezworven.

‘U begrijpt dat ik u graag lees’, schreef mij onlangs iemand die zich ‘abonnee van altijd’ noemde. ‘En herlees. Met ontzag. Al jaren. Enkele tienduizenden anderen ook. Ik hoop dat uw cursiefjes zo snel mogelijk gebundeld uitgegeven worden zodat u niet, zoals Johan Anthierens of Sus Verleyen, hoeft te wachten tot u er niet meer bent. Zet u er wat vaart achter? Ik ben 78.’

Te veel eer, zoveel is zeker. Maar het helpt daaraan te denken als de cursor ongeduldig naar je knipoogt en je je afvraagt of het dit keer zal lukken. De meeste lezers bleven zielen zonder gezicht, maar sommige werden wezens van vlees en bloed die ik in het echt heb ontmoet. De oogarts bijvoorbeeld, met wie ik ’s nachts in Eggewaartskappelle ging loeren door zijn 46 cm Dobson spiegelkijker. Het werd het begin van een nieuwe fascinatie. Sindsdien dwaal ik nooit meer door het duister zonder te kijken naar de sterren. Ik herken Mars en Jupiter met het blote oog en zag zowel de Andromedanevel als de schijngestalten van Venus.

Dan was er de hond waarop ik jaren ben gaan passen op een boerderij in het mooiste dorpje van West-Vlaanderen. Ik kende zijn baasje van haar noch pluim, maar ze voegde mij toe aan haar mailinglist toen ze een dogsitter zocht. Ze had kennelijk vertrouwen in de stukjesschrijver die ze las. De hond heette Louis en we beleefden samen geweldige tijden. Ik zie hem nog briesen in de beek en dansen over de velden, de schrik van hazen, snippen en korhoenders. Toen hij op zijn laatste poten liep, ben ik afscheid gaan nemen. Hij lag uitgemergeld op een deken in de warmte van de ondergaande zon. Van ons beiden was ik degene die jankte.

We denken graag dat we aan het stuur van ons leven zitten, maar vaak hebben we weinig in de pap te brokken


Toen ik zelf een jonge hond was, schreef ik vaak over de liefde en moest Tinder nog worden uitgevonden. Als ik meldde dat ik hielrimpels bij vrouwen sexy vond, kreeg ik artistiek verantwoorde foto’s van hielrimpels in mijn mailbox. Soms was de aandacht naast de kwestie, zoals toen we vreesden dat mijn dochter leed aan epileptische aanvallen. De neurologe giechelde tijdens de consultatie als een bakvis. Ze begon over mijn stukjes, terwijl ik wilde weten hoe mijn kind eraan toe was. Na weken van onzekerheid bleek ze gelukkig kerngezond.

Er was ook een jonge moeder die mij bij nachte thuis wou komen opzoeken. Ze stelde voor dat we seks zouden hebben, met als voorwaarde dat er geen woord mocht worden gesproken. Die boot heb ik afgehouden. Het idee leek mij spannend, maar ik heb haar gesuggereerd om in relatietherapie te gaan. Later liet ze mij weten dat ik haar huwelijk heb gered.

Ik weet niet welke verrassingen Jacqueline bedoelde, maar dit zijn er een paar die mij te beurt zijn gevallen. Je kunt zelfs gerust stellen dat de column mijn leven heeft veranderd. Het huis waar ik woon, kocht ik dankzij een huisarts die reageerde op een stukje. We correspondeerden af en toe over dingen die ons boeiden, van het geslacht van schildpadden tot de wratten van Lemmy Kilmister. Op een dag bracht ik mijn dochter naar de crèche en kruisten onze paden elkaar toevallig. De dokter had gelezen dat ik op zoek was naar een nieuwe stek nadat mijn relatie was afgesprongen. Ze zei dat het huis te koop kwam van een patiënt die was gestorven: een dameskapper die, liever dan dames te kappen, ging helpen in de opera. Bij het huis hoorden een schildpad en een Californische cypres. De schildpad had iemand al meegenomen, maar de boom staat er nog en inmiddels woon ik er zeven jaar. Soms hoor ik ’s nachts beneden geluiden als van een knipschaar.

Het is een beetje awkward voor mijn dochters, maar ook zij zouden nog in het grote niets hebben rondgescharreld zonder de column. De mama van de oudste sprak mij aan toen ik aan de toog zat van een bar waar ze cava schonken in coupes met een hertje dat een cape droeg. Ze herkende mij en zei dat ik op papier volwassener leek dan in het echt. Van het ene kwam, zoals dat gaat, het andere. Voor je het goed beseft, krijg je een schaar in de handen geduwd om de navelstreng door te knippen.
De moeder van mijn jongste dochter reageerde op een stukje over Boeddha. Ik citeerde daarin een uitspraak die mij ergerde: ‘Er is geen weg naar geluk; geluk is de weg.’

Volgens sommige wetenschappers bestaan er ontelbaar veel werelden die allemaal net iets van elkaar verschillen

Het duurde lang voor we elkaar ontmoetten, maar Boeddha begrijp ik nu beter dan vroeger.
Zelf dank ik mijn bestaan volgens mijn moeder aan het feit dat haar bus vertraging had. Om de tijd te doden, bezocht ze dan maar een expositie van de kunstschilder die mijn vader zou worden. We denken graag dat we aan het stuur van ons leven zitten, maar vaak hebben we weinig in de pap te brokken. De toekomst hangt af van een glimlach, een liedje, een aarzeling, een staking van het openbaar vervoer, een hondendrol op het voetpad, een hertje met een cape of een handvol woorden die per toeval verzeilen in een stukje.
Volgens sommige wetenschappers bestaan er ontelbaar veel werelden die allemaal net iets van elkaar verschillen. In zijn novelle El Jardín de Senderos que se bifurcan beschrijft Jorge Luis Borges de tijd als een tuin van vertakkende paden: de dingen gebeuren op parallelle, oneindig uiteenlopende manieren. Naar welke tuin zou mijn pad geleid hebben als ik had geschreven over de koers van Gwendolyn Rutten, of in die mooie zomer was gebuisd voor mijn proefcolumns?

Dat zal een raadsel blijven, maar meestal ben ik blij dat ik wakker word in dit universum.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content