Elk jaar in november vindt in Pushkar de grootste kamelenmarkt van India plaats. Tienduizenden dieren gaan er van hand tot hand. Waar toeristen tot voor kort het Indische dorp amper wisten liggen, worden nu enorme tentenkampen ingericht voor de massa nieuwsgierigen die dit grootse evenement in Rajasthan voor geen goud willen missen.

Vier grote lichten komen recht op ons af. Mijn chauffeur laat zich niet intimideren, hij neemt alleen het stuur iets steviger vast. De bus en vrachtwagen die pal op ons afstevenen, wijken echter niet en proberen elkaar onverminderd in te halen. De chauffeur trapt op de rem en we rijden tussen de bomen in om het fatale te vermijden. Er is gelukkig geen schade, mijn hart verwittigt me wel dat het dit geen tweede keer wil meemaken. Wij hebben geluk gehad, andere onfortuinlijken zijn er minder goed vanaf gekomen: een paar kilometer verder staat een uitgebrande auto op de weg, nog iets verder ligt een vrachtwagen op zijn kop.

’s Nachts doen de wegen in India me denken aan een Nintendo-spelletje of aan de ritten in het spookhuis toen ik klein was. Honden springen plots voor de wielen, karren zonder enige verlichting steken over, op risico van het eigen leven én het onze. Grote lichten verblinden je als allesverslindende monsters en vegen niet-verlichte voertuigen van de baan. Net als toen ik een ukkie was, knijp ik mijn ogen dicht. Wat ik niet zie, gebeurt niet. Het helpt nog ook. Drie ezeltjes tarten het lot op een smalle vluchtheuvel. Ook zij hebben geen achterlichten en het is zeer de vraag of ze hun nachtelijk avontuur zullen overleven. Ik geraak echter zonder kleerscheuren op enkele kilometers van Pushkar. De chauffeur beslist eerst thee te drinken om van de emoties te bekomen. We stoppen in een dhaba, een soort routier, alleen voor mannen. Ik word als een alien aangegaapt. De vrachtwagenbestuurders die op de baan iedereen intimideren, lijken hier plots kwetsbaar en zwak. Ze installeren zich volledig uitgeput met kilo’s zelfmeegebrachte dekens op de met touwen geweven bedden die rond het café staan opgesteld. Het gebruik ervan is gratis maar er wordt wel verwacht dat ze iets eten of drinken. Het is behoorlijk fris. We zitten dicht bij de woestijn. De nachten zijn, in tegenstelling tot de dagen, vreselijk koud.

Een thee kost hier een halve frank. Mijn chauffeur schudt onbegrijpend het hoofd als hij hoort dat je in grote steden als Bombay toch wel 5 tot 10 frank betaalt voor een kopje. Schandalig vindt hij het. Als hij vraagt wat ik daarvoor in België moet neertellen, zwijg ik wijselijk. Maar wanneer ik na lang aandringen zeg dat dat toch wel 60 frank is, valt zijn mond open en spreekt hij lange tijd niet meer. Hij vat het niet helemaal: een weekloon, voor sommigen zelfs een maandloon, voor één thee!

Pushkar lijkt onwezenlijk ’s nachts. De geur van de massa’s kamelen is doordringend, maar zien doe ik ze nog niet. Vroeg in de ochtend spring ik op een kar die door één van hun soortgenoten wordt voortgetrokken en die me naar de mela (marktplaats) brengt, een uitgestrekte zandvlakte vlak naast het centrum van het stadje. Ik stap in de uitwerpselen van een paar tweebultigen, zeg namaskar (hallo) tegen iedereen en ga meteen op in de feestelijke, berberachtige sfeer. De rijkdom aan kleuren is uniek. De vrouwen zijn meestal in het rood gekleed, de mannen hebben prachtige tulbanden op, van fluorescerend groen tot heel diep blauw of schitterend oranje. Het opwaaiende stof van de zandige vlakte geeft een geelachtige schijn aan de lucht. Mijn camera kreunt, ik hap naar adem.

De straten van Pushkar zijn drukker dan de Champs Elysées op zaterdag. Alweer overstelpt een zee van kleuren mijn gezichtsvermogen. Saddhu’s (heilige mannen) rollen zich voort op de grond, sommigen verplaatsen zich centimeter per centimeter op hun rug, vreemde kreten slakend. Eén van hen heeft een groene papegaai bij, die de etenswaren die de man van voorbijgangers krijgt, in veiligheid brengt. De saddhu zelf is wit geverfd. Zijn lichaam vormt een kluwen van gebeente, onbeschermd door enig laagje vet. Wat gaat er in deze mensen om, waarom verzaken ze aan dit leven? Het zal altijd een raadsel blijven, zoals zovele dingen in India.

Aan het heilige meer van Pushkar komt een jongen me vragen of ik een Hindu-paspoort wil. Aanvankelijk reageer ik nogal stroef omdat dit een naar commercie ruikend zaakje is. Maar ik oordeel iets te snel, ik word aangesproken door een echte jonge brahmaan die een kamer heeft aan het heilige meer, een privilege dat alleen voor religieuzen is weggelegd. Het is dus geen toeristenval. De ceremonie om mijn paspoort te krijgen duurt behoorlijk lang. De slechte dingen die me in mijn leven kunnen overkomen worden achter mijn schouder gegooid. Alle goede dingen gaan het meer in: intelligentie, liefde, rijkdom, enz… Ik word besprenkeld met het heilige water en de jongen zingt een aantal mantra’s. Tegen het eind van de ceremonie zweeft mijn geest ergens halverwege de prachtige waterplas, die zich intussen heeft gehuld in de rode gloed van een van de mooiste zonsondergangen die ik ooit zag. Lichaam en geest worden pas terug één wanneer ik mijn paspoort in ontvangst mag nemen: een gevlochten bandje bestaande uit een gele en rode draad. Die armband geeft me het recht om zonder problemen rond te lopen op deze heilige plek. Ik moet hem aanhouden tot hij vanzelf van mijn pols valt…

Langzaam loop ik terug, genietend van het klankdecor dat bij het vallen van de avond steeds intenser wordt. Op de mela spelen zigeuners muziek. Het zijn Kalbelia, een Rajasthaanse stam bestaande uit nomaden. Een wat oudere Indiër vertelt me dat het untouchables zijn, de laagste kaste. Letterlijk moet je die benaming niet nemen, want blijkbaar verdienen ze wat bij als prostitués. En de oude man zelf laat zich er ook niet door afleiden, want er verschijnt een vreemde gloed in zijn ogen als hij de mooiste van de vijf indringend fixeert. De mannen van deze stam tarten zowat elke dag de dood door met hun blote handen giftige slangen te vangen. De vrouwen brengen het grootste deel van hun tijd door met dansen en zingen. Ze hebben iets wilds, ontembaars over zich. Hun baby’s dragen ze in een stoffen hangmatje. Je ziet amper dat er iets inzit. Ik besef plots dat duizend-en-één-nacht werkelijkheid is geworden. De kamelen vormen het gros van het publiek, ze kijken langzaam kauwend toe. Achter hen, als een permanente luchtspiegeling, staan tienduizenden soortgenoten met hun kop in de richting van de intussen ondergegane zon.

Iets verder trekken kleurrijke lichten mijn aandacht: een reuzenrad en draaimolens, die bij ons al lang in een museum zouden staan, vormen hier dé hoofdattractie. Pushkar is een kermis geworden, maar gelukkig een voor Indiërs. Ik zie haast geen enkele blanke meer, die liggen in hun peperdure tenten te wachten tot het daglicht alles weer iets minder intens maakt, en de talrijke souvenirwinkeltjes hun deuren openzetten. Het mooist zijn nochtans deze nachtelijke momenten waarop je probeert te integreren in deze kleurrijke Indische massa, of enige rust te vinden in de kakafonie van schelle muziek, getoeter, geroep en gelach.

De volgende ochtend de zonsopgang meemaken vraagt doorzettingsvermogen, de nachten zijn koud en alles warmt pas op tegen een uur of tien. Opstaan in het donker en naar de mela wandelen is een heel karwei, maar de beloning loont de moeite. De opkomende zon maakt van de met kamelen bevolkte vlakte het extravagante decor van een oude Hollywoodiaanse spektakelfilm. De tienduizenden figuranten tekenen zich af tegen een prachtig purpergekleurde lucht. De aaneengebonden poten van de kuddes kamelen en dromedarissen lijken wel een woud van knokige oude boompjes. De schaduwen worden steeds grilliger. De vuren die de kamelendrijvers hebben wakkergehouden, zijn de enige lichtbronnen. De kamelen brengen een schel geluid voort dat de meestal nog iets minder prettige ochtendgeluiden van hun baasjes overtreft. Ik word overal uitgenodigd voor een sigaret of een kopje bremzoete thee. De mensen zijn vriendelijk, de kamelen onverschillig. Ze herkauwen 24 uur op 24 hun voedsel, volstrekt onbewust van het unieke beeld dat ze met z’n allen vormen. Kleine meisjes verzamelen de massa’s verse uitwerpselen om er later vuurtjes mee te stoken waarop de hele dag gekookt wordt. Mannen, in felgekleurde dekens gehuld, willen graag poseren. Hun doorleefde gezichten kijken me vriendelijk aan. De dames zijn iets minder gewillig.

Een dikke Japanse met witte plastieken handschoenen en een monddoekje voor – om zich te vrijwaren van vreemde ziektes? – en met een enorme paparazzi-lens op haar buik, lijkt totaal misplaatst in dit surrealistische decor. Ze heeft bovendien handen vol geld over om de sowieso gewillig poserende kamelendrijvers op foto vast te leggen. De mannen kijken met stijgende verbazing van haar vreemde outfit naar de dollars in hun handen.

Pushkar is een heilige Hindu-plaats. De trappen die naar de tempel in het dorp leiden staan afgeladen vol. Vanavond is het volle maan, en net als in Benares, baden de Hindu’s zich dan in het water van het meer. Mijn paspoort laat me toe om erbij te zijn. De Hindu’s verdringen zich om een duik in het water te nemen of om er even van te nippen. Een brahmaan gaat rond met het heilige vuur. Iedereen probeert de vlam aan te raken want dat geeft kracht en energie. Dit is de topdag van het grote feest in Pushkar. In de arena waar ’s middags kamelenrennen plaatsvinden, gaat vanavond een vuurwerk door dat vooral boeiend is door de commentaar. De plaatselijke humorist geeft uitleg bij elke vuurpijl en de mensen lachen zich een bult. Jammer dat ik niemand vind die voor mij kan vertalen. De volle maan hult de mela in een magisch licht. De kamelen kauwen rustig door alsof er niets aan de hand is, maar bij de bedoeïenen wordt er feest gevierd. Een groep acrobaten gaat helemaal uit de bol, aangevoerd door een oude performer van minstens 70 jaar, die gevaarlijk met zijn fakkel naar het publiek zwaait en zijn oude lichaam in allerlei bochten wringt. Op de terugweg loop ik voorbij een saddhu die op zijn hoofd staat … dat tot aan de schouders in de grond steekt! Ademen wordt hier herleid tot iets banaals voor gewone stervelingen.

De volgende dag begint de grote uittocht, een soort exodus maar met vrolijke gezichten. Een mensenzee met daartussen de viervoetige hoofdacteurs die als echte woestijnschepen meedrijven. Pakken, zakken, volgeladen kamelen, suikerbieten voor onderweg… hele hebbens en houdens worden meegesleept onder een verschroeiende zon. Bussen en vrachtwagens, waarop de Rajasthani in lagen lijken opgestapeld, met bovenop het dak één dikke laag kleurrijke tulbanden, toeteren zich een weg door de massa. Duizenden ogen lachen me vriendelijk toe wanneer ik deze mensenstroom in tegengestelde richting probeer te doorworstelen.

Stilaan kan het stof op de mela weer gaan liggen. Nog even en Pushkar kan opnieuw ademen.

Myriam Thys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content