Onze behoefte aan troost
Wat draag ik dan in mijn armen? Omdat ik een eenzame ben: een beminde vrouw of een ongelukkige reisgenoot. Omdat ik een dichter ben: een boog van woorden die ik met vreugde en ontzag aanspan. Omdat ik een gevangene ben: een plotselinge glimp van de vrijheid.
Ik heb geen filosofie waarin ik me kan bewegen als een vis in het water of als een vogel in de lucht. Alles wat ik heb, is een duel, en dat duel wordt elke minuut van mijn leven gevoerd tussen de onechte troost, die alleen mijn onvermogen vergroot en mijn wanhoop dieper maakt, en de ware troost die me tijdelijk bevrijdt.
Ik jaag op troost zoals de jager op het wild. En ik schiet naar elke plek in het woud waar ik hem bespeur. Vaak tref ik alleen de leegte. Maar af en toe valt er een prooi aan mijn voeten. En omdat ik weet dat troost maar even kort duurt als een zucht wind die een boomkruin beroert, haast ik mij om mijn prooi op te rapen.
Dat zijn de wanhopige woorden die de Zweedse schrijver Stig Dagerman in 1952 optekende in een soort van levenstestament. Hij pleegde twee jaar later zelfmoord, 30 jaar oud. De tekst werd pas in 1981 gevonden en uitgegeven.
Ik ontdekte het flinterdunne boekje een paar jaar geleden op een kille zaterdagochtend van september in Le Furêt du Nord in Rijsel. Op een dag die voor mij beheerst werd door de blues om iets wat hoop in mij had gekweekt en al snel onmogelijk bleek.
De titel van het kleinood is Notre besoin de consolation est impossible à rassasier (uitg. Actes Sud). Die woorden oefenden op mij meteen een magische aantrekkingskracht uit. Ik heb het boekje sindsdien al tientallen keren gelezen, herlezen en aan een paar mensen cadeau gedaan.
Is onze behoefte aan troost inderdaad onverzadigbaar? Er zijn tijden in het leven dat een evenwichtig optimistisch mens zich niet eens realiseert wat troost is of dat hij die nodig zou kunnen hebben. Je raast door en door, aan iedereen en aan jezelf voorbij. Tot in je nabije omgeving iets gebeurt wat een onwrikbare hindernis opwerpt op die snelle route voorwaarts. Iemand die op een onverklaarbare manier te snel sterft bijvoorbeeld, of een geliefde die zwaar ziek wordt.
Je beseft niet meer dat je troost nodig kunt hebben. Tot de hele wereld stilstaat. Plots. Zoals op 11 september van dit jaar. Dan kruipt iedereen weer wat dichter bij elkaar, praten mensen opnieuw intenser met elkaar, huilen ze samen en vloeken ze samen. We realiseren ons weer scherper dat we elkaar nodig hebben.
Als u dit eindejaarsnummer leest, zult u allicht, net als ik, ontroerd worden door de verscheidenheid van wat allemaal troost kan bieden. Weinig mensen weigerden te antwoorden op onze vraag wat hen troost. Sommigen graven diep in zichzelf, anderen putten troost uit dagdagelijkse dingen als een zonsopgang, een frul, warme sokken… Honderd kleine verhalen over troost en zes dieper gravende interviews die onverwachte inzichten bieden.
Stig Dagerman reflecteert over het leven als een altijd durende zoektocht naar troost, over de ontgoocheling door valsheid en lafheid, over de kortstondigheid van de ware troost en de steeds terugkerende pijn van het leven. Maar, schrijft hij ook: “…het leven is een vraagstuk dat niet opgelost kan worden door het licht van de duisternis te scheiden en de dagen van de nachten, het is een onvoorspelbare reis tussen plaatsen die niet bestaan.”
Wie kan erkennen dat hij de troost van de anderen nodig heeft, en wie troost kan en durft te geven, hoeft niet te wanhopen. Er zijn mensen die hun diepste droeve lagen verstoppen achter een scherm van frenetieke activiteit. Die de kleine en grote wonden van het leven negeren en daardoor de zoete zalving van de troost ontberen. Ze missen veel.
In deze eindejaarsdagen proberen we een klein eiland van troost te creëren. Een rustplek op die soms ruwe tocht tussen de plaatsen die niet bestaan.
TESSA VERMEIREN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier