‘JE WORDT PAS ECHT GOED NA PAKWEG JE VEERTIGSTE GEBOUW’

Marmer met een 'golfpatroon' in de boetiek op de benedenverdieping van het Guerlainhoofdkwartier op de Champs-Elysées, Parijs. © GF

Peter Marino is de favoriete architect van de luxesector, met klanten als Dior en Chanel. Hij verbouwde zopas het historische vlaggenschip van Guerlain in Parijs. “Eigenlijk vind ik het een verschrikkelijk beroep.”

Hij is ongetwijfeld de belangrijkste architect in de mode. Zijn positie als uitverkoren bouwmeester van de luxesector is al jaren min of meer onbedreigd (met hier en daar een kruimel voor jongere architecten, als de Fransman Joseph Dirand en de Japanner Masamichi Katayama van Wonderwall). Peter Marino is gespecialiseerd in flagship stores. Hij bouwt internationale ambassades voor onder andere Dior, Chanel, Louis Vuitton en Ermenegildo Zegna.

In zijn studio in New York (“Kom zeker eens kijken als je in de buurt bent”) werken bijna tweehonderd mensen. Zijn architectuur is spectaculair, pronkerig, en ietwat vervreemdend. “Of mijn architectuur een invloed heeft op het koopgedrag van de mensen ? Hm, ik hoop van wel !”

Het restaurant van topchef Guy Martin in het vlaggenschip van Guerlain op de Champs-Elysées in Parijs is een goed voorbeeld van Marino’s zachtjes destabiliserende stijl. De gelagzaal bevindt zich in de kelder, aan het eind van een koele, witmarmeren trappenzaal : een vensterloos schrijn, chic en ostentatief, comfortabel ook, maar niet bijzonder gezellig (al is dat uiteindelijk wat je er zelf van maakt). Je waant je elders – in een lounge op de luchthaven van Doha eventueel, of in een shoppingmall in Hongkong, maar dus niet in Parijs. “Ik heb die opmerking vandaag al enkele keren gekregen”, zegt Marino. “Je hebt echt geen idee waar je bent ? Dat is voor mij een compliment.” De inspiratie voor het restaurant was overigens gedecideerd Frans : een salon uit de jaren dertig van de decorateur Jean-Michel Franck.

De grote wereldsteden en hun winkelinfrastructuur, zijn sinds de val van het IJzeren Gordijn en de economische heroriëntatie van China enigszins inwisselbaar geworden. Dat is deels te wijten aan de ingrepen van architecten als Marino, en aan zijn opdrachtgevers. “Er bestaat al zeker twintig jaar een internationale vormentaal voor winkels,” zegt hij, “en dat geldt net zo goed voor architectuur in het algemeen. Ik was onlangs voor het eerst in Thailand. Bangkok lijkt op Sjanghai, en Sjanghai lijkt op Dubai. Iedereen bouwt glazen torens. Alles lijkt op elkaar, maar dat stoort me dus niet. Dat is modern. Het is de trend van het moment en als individu heb je daar hoegenaamd geen vat op. Je kunt er niets aan veranderen. De vraag is : wil je je ergeren aan de trend, of wil je erin meegaan ?”

POESLIEVE HELL’S ANGEL

Peter Marino ziet er spectaculair uit, eigenlijk ook wel wat potsierlijk. Hij is meer Miley Cyrus dan Rem Koolhaas, meer Tom of Finland dan Jean Nouvel, meer popicoon dan sterarchitect. Hij is een cartooneske Hell’s Angel, één en al biceps en tattoos en glanzend zwart leder (af en toe met hanekam). Hij is ook poeslief, met een ontwapenende, hese bulderlach, en een vriendelijk woord, in Engels, Frans of Italiaans, voor iedereen die zijn pad kruist (hij slaagt er zelfs in Hoveniersstraat uit te spreken met een Antwerps accent). Uiteindelijk is hij, zegt hij, een jongen van eenvoudige komaf, a kid from Queens, helemaal selfmade. “Ik had geen rijke ouders. Ik was liever kunstenaar geworden, maar ik moest nu eenmaal geld verdienen, een echte baan zoeken. Haha. Dat is zo’n beetje mijn verhaal.”

Marino heeft aan het begin van zijn carrière nog gewerkt, als stagiair of assistent, voor legendarische architecten als Skidmore Owings & Merrill, I.M. Pei of designer George Nelson. Maar zijn grootste mentor, zegt hij zelf, was Andy Warhol.

Hij is geobsedeerd door kunst (“Ik schuim al ongeveer vijftig jaar elke zondagmiddag de galeries af in New York”), heeft een enorme privéverzameling, en doet vaak een beroep op kunstenaars voor de interieurs van zijn winkels (onder wie de Belgische beeldhouwer Johan Creten).

Warhol heeft destijds Marino’s studio helpen financieren en was een van zijn eerste opdrachtgevers. “Ik was een jaar of twintig toen ik Warhol leerde kennen. Ik keek enorm op naar Jackson Pollock, Mark Rothko, de generatie voor Warhol. Het abstract expressionisme was voor mij de ultieme kunst. Ik dacht op dat moment dat je als kunstenaar onmogelijk nog veel verder kon raken. Maar toen kwam Andy met iets totaal nieuws. Hij was briljant, een genie. Ik was fucking intimidated door Warhols talent. Dat was, naast de druk om geld te verdienen, de belangrijkste reden waarom ik op een dag heb beslist om toch maar architect te worden.”

“Het is hysterisch om dit tegen een journalist te zeggen, maar in feite houd ik niet van het beroep van architect. Omdat het gewoon geen leuk beroep is. Na de Tweede Wereldoorlog, met de wederopbouw, is de architectuur overgenomen door ingenieurs. Men wou toen een breuk maken met de typische bouwkunst van dat oude, vuile Europa, met de beaux arts-traditie. Architectuur moest clean en modern zijn, Brave New World. Sindsdien draait alles nog alleen om wiskunde. Toen ik in de jaren zestig studeerde aan Cornell University hadden studenten zoals ik, met een achtergrond in de kunst, het vaak erg moeilijk.”

IK HOUD VAN HANDWERK

“Kunst en architectuur zijn voor mij onlosmakelijk verbonden. En ik ben ervan overtuigd dat dat, in de geschiedenis van de mensheid, altijd zo is geweest. In de graftombes van de piramides hingen schilderijen. Het idee dat architectuur op zichzelf kan staan, in een vacuüm, dateert van het midden van de vorige eeuw. Ik gruw daarvan. Ik streef ernaar om kunst, architectuur en interieurdesign opnieuw te integreren in een geheel. Mijn studio in New York is op dat vlak uniek. We hebben schilders, beeldhouwers. Ik zeg graag dat we de enige architectuurpraktijk zijn met twee naaisters op de loonlijst.”

Marino heeft een hekel aan wat hij pseudo-intellectuele architectuur noemt.

“Ik vind het belangrijk hoe een gebouw eruitziet, hoe het aanvoelt. Ik ben een humanist en een materialist. Een project begint bij mij altijd met materialen. Schetsen is gemakkelijk. Je leert dat op school. Maar een tekening heeft doorgaans weinig met de werkelijkheid te maken.” Hij wijst naar de wand van het privésalon op de eerste verdieping van Guerlain waar hij die namiddag interviews geeft, staat recht en streelt zachtjes de bekleding. “Gemaakt door een groepje dames in India”, zegt hij, bijna ontroerd, trots als een kind. “Ongelooflijk, toch ? Ik houd van handwerk, van mensen die zelf iets moois maken.”

Hij is zijn studio begonnen in 1978, met vroege, legendarische opdrachtgevers als Yves Saint Laurent en Pierre Bergé en Gianni en Marella Agnelli, voor wie hij appartementen in New York inrichtte. De warenhuisketen Barneys New York was zijn eerste belangrijke klant in de modesector (Marino begon met het inrichten van vitrines, en ontwierp later alle winkels voor de keten, tot in Tokio toe), gevolgd door Calvin Klein. Intussen heeft Marino meer dan dertig zaken ontworpen voor Chanel, twintig voor Vuitton, en vijftien voor Dior. “Na pakweg je veertigste gebouw word je pas echt goed. Ik zie in de studio soms kids zwoegen tot ’s avonds laat. Ik was vroeger net zo. Waar ik toen zes uur over deed, krijg ik nu geklaard in zes minuten. De eerste tien, vijftien jaar heb ik gewerkt als een dienaar. Pas daarna kon ik beginnen experimenteren.”

Hij werkt aan een tachtigtal projecten per jaar, wereldwijd. Flagships, maar ook luxeresidenties voor de miljardairs van de planeet, en hotels, waaronder het Parijse fililaal van Le Cheval Blanc in het skelet van warenhuis La Samaritaine (eigendom van de luxegroep LVMH, net als Vuitton en Guerlain). Hij heeft ook een paar projecten voor woontorens, zij het allicht niet van het sociale type. “Een plek ontwerpen waar mensen echt gaan leven, misschien is dat voor mij nog de meest bevredigende opdracht.”

Met Dior heeft hij niet meer gewerkt sinds Raf Simons daar creatief directeur is. Maar kijk : “We hebben vorige donderdag een gesprek gehad in het Guggenheim Museum en ja, we gaan zeker iets doen, iets moderners dit keer.” Een korte pauze, gevolgd door een grijnslach. “Dat vraag je natuurlijk omdat je uit België komt. Ik ken België goed. Ik heb er al erg vroeg steun gekregen. In Antwerpen heb ik in 1989 mijn allereerste high-rise gebouwd, het Diamond Center in de Hoveniersstraat.” Allicht heeft hij toen Antwerps geleerd.

DOOR JESSE BROUNS

“Bangkok lijkt op Sjanghai, en Sjanghai lijkt op Dubai. Iedereen bouwt glazen torens. Alles lijkt op elkaar, maar dat stoort me dus niet”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content