Drie generaties genieën
In de Amsterdamse Beurs van Berlage worden de creaties van Carlo, Rembrandt, Ettore en Jean Bugatti tentoongesteld. Een hommage aan een merkwaardige dynastie.
De Bugatti-dynastie kan een onwaarschijnlijk palmares voorleggen. Tussen 1880 en het begin van de tweede wereldoorlog hebben vier telgen, verspreid over drie generaties, de wereld van de kunst en de automechanica met hun uitzonderlijke ideeën verbaasd. Carlo Bugatti (1856-1940) was een excentrieke zonderling die als schilder, beeldhouwer en architect maar ook als ebenist de Milanese beau monde met verstomming sloeg. Al in 1880 ontwierp hij een opvallende slaapkamerinrichting voor zijn zus, waarin enkele van zijn favoriete thema’s tot uiting kwamen: een Europese hang naar symmetrie, gecombineerd met oosterse motieven.
De echte doorbraak komt er acht jaar later, wanneer hij in Londen een solotentoonstelling krijgt en de aandacht van de wereld vraagt met zijn beschilderde stoffen, houten, ivoren en koperen voorwerpen. Toch zijn het vooral zijn meubelontwerpen met hun architecturale inspiratie die de tand des tijds hebben getrotseerd, zoals een schrijftafelameublement, een kaptafeltje, en totaalconcepten waarvan er in de Beurs van Berlage diverse voorbeelden te zien zijn.
Zijn zoon Ettore, voor wie Carlo een briljante artistieke toekomst in petto had, blijkt meer door de mechanica dan door de esthetica aangetrokken. Maar zijn jongere broer Rembrandt (1884-1916) is een échte artiest. Al op zijn 11de boetseert hij krachtige beeldjes van runderen, op zijn 14de wordt hij naar de Brera-kunstacademie in Milaan gestuurd, en wanneer de familie in 1904 naar Parijs verhuist, is hij niet weg te slaan uit de Jardin des Plantes waar hij de bewegingen van wilde dieren observeert. In Parijs geraakt hij bevriend met Guillaume Apollinaire, Amedeo Modigliani en de krantenuitgever, galeriehouder en meester-bronsgieter Adrien Hebrard. Deze laatste, beschermheer van Degas, heeft een paar van Rembrandts dierenbeelden gezien en neemt meteen ook de Bugatti-telg onder zijn vleugels.
Rembrandts eerste tentoonstelling wordt een succes. Om de mond te snoeren van diegenen die denken dat hij alleen maar dieren kan afbeelden, ontwerpt hij een twee meter hoog beeld: La Brute, een dier in mensengedaante, dat door zijn uitstraling iedereen met verstomming slaat.
In 1907 wordt hij door de stad Antwerpen uitgenodigd om er te komen werken. Antwerpen is in die tijd hét Europees centrum voor de verkoop van wilde dieren. De dierentuin heeft een fameuze reputatie en is de animaliers bovendien gunstig gezind. De Italiaan betrekt een kamer aan de De Keyserlei, krijgt in de zoo volop ruimte en verrast er iedereen door zijn snelle manier van werken.
En toch gaat het de beeldhouwer niet écht voor de wind: kort voor Kerstmis 1909 stelt een dokter tuberculose vast. Geneesmiddelen helpen niet. De bescheiden en teruggetrokken Rembrandt vertelt de waarheid alleen aan Barbara Mascherpa Bolzoni, Ettore’s echtgenote en de enige vrouw voor wie Rembrandt een diepe genegenheid koestert.
Zijn talent wordt inmiddels algemeen erkend, in 1911 ontvangt hij zelfs het Legion d’Honneur, maar Rembrandt Bugatti blijft een bescheiden man.
Wanneer de oorlog uitbreekt, gaat hij als vrijwilliger bij het Rode Kruis helpen waar hij kan, terwijl de wanhoop om zoveel miserie hem steeds sterker aangrijpt. In 1915 ontstaat één van zijn meest ontroerende werken: een gekruisigde Christusfiguur.
Ondertussen zakt de kunstmarkt ineen en keert Rembrandt terug naar Parijs, waar hij op 8 januari 1916 na de mis huiswaarts keert met wat schrijfpapier en een paar enveloppes. Hij adresseert een brief aan Ettore en een aan de politiecommissaris, dicht vervolgens kieren en ramen, draait de gaskraan open en legt zich op bed. Wanneer hij ’s anderendaags gevonden wordt, leeft hij nog, maar niet voor lang. Bij aankomst in het ziekenhuis sterft de meest talentrijke animalier van zijn tijd, net geen 32 jaar oud.
Zijn broer Ettore (1881-1947) woont dan al zeven jaar in Molsheim, in de Elzas, waar hij op 1 januari 1910 de Automobiles Ettore Bugatti boven de doopvont heeft gehouden, en waar hij sinds enkele jaren lichte automobielen maakt. Ettore is half artiest, half technieker: zijn ontwerpen worden eerder door een artistieke dan door een technische aanpak gedragen. En dat gebrek aan enige technische opleiding zal Ettore’s ontwerpen zijn leven lang beïnvloeden: Bugatti’s zijn altijd meer het resultaat van een originele aanpak, voortvloeiend uit een onbevooroordeelde observatie, dan van een zuivere technische benadering gebleven. De sterkte van Ettore Bugatti is die van de dilettant met veel verbeelding.
Anders dan zijn broer is Ettore allesbehalve een bescheiden man. Bij de geboorte van zijn dochtertje bedenkt hij voor haar een originele naam: Ebé, een samentrekking van zijn eigen initialen. Na de eerste wereldoorlog pakt hij het serieuzere werk aan en werpt zich met enige hardnekkigheid op het ontwerpen van racewagens. Tijdens de winter van 1923-24 zet hij het type 35 ineen, dat de basis zal vormen voor vele van zijn latere creaties. Voorzien van een achtcilinder-motor haalt de 35 in 1926 de wereldtitel binnen, breekt 46 internationale records, behaalt 351 overwinningen en wint de beroemde Siciliaanse Targa Florio, een wegwedstrijd op gewone wegen. Een geëvolueerde versie van de 35 wint in 1929 de allereerste Grote Prijs van Monaco. Andere ontwerpen zullen tot halverwege de jaren ’30 aan de absolute top staan. Terwijl een Bugatti zowel in 1937 als in 1939 de 24 uren van Le Mans zal winnen.
Naast sportieve successen jaagt Ettore nog een ander doel na. Een beetje beroesd door het succes, vat hij vanaf 1926 het plan op om een wagen te bouwen die alle andere auto’s in de schaduw zal rijden. Een luxemonster met een lengte van 6,40 meter, drie ton zwaar en voorzien van een achtcilinder-vliegtuigmotor die hij tijdens de oorlog op punt heeft gesteld en die voor een topsnelheid van 160 km/uur moet zorgen. Ettore Bugatti, die vaak in betere kringen wordt gezien en een persoonlijke vriend geworden is van de Belgische prins Leopold, heeft een duidelijke clientèle voor ogen: zijn type 41 is voor de leden van koninklijke huizen bestemd en zal Royale worden gedoopt. Het naakte chassis zonder koetswerk zal 500.000 Franse frank kosten, bijna twee keer zoveel als een aangeklede Rolls-Royce. Op de radiator prijkt een staande olifant, een bescheiden hommage aan zijn broer Rembrandt.
De Engelse journalist W.F. Bradley van Autocar, die als één der eersten met het prototype van de Royale de weg opgaat, haalt zo’n 180 km/uur en is behoorlijk onder de indruk van de bedrijfsstilte van de motor. Ook al betreurt hij dat een haarspeldbocht omwille van de omvang van de auto in drie of vier keren moet worden genomen.
Maar het loopt niet zo goed met de economie en de potentiële koninklijke klanten haken één na één af. Uiteindelijk zullen slechts zes van de geplande 25 Royales worden gebouwd. De eerste gaat naar de textielbaron Henry Esders en wordt door Ettore’s zoon Jean van een zeer elegant roadster-koetswerk voorzien. De tweede wordt in mei 1932 door de Duitse chirurg J. Fuchs besteld, een derde gaat naar de Engelse kapitein Cuthbert Foster. Van de drie overige exemplaren zullen er twee pas na de tweede wereldoorlog worden verkocht, terwijl Ettore zelf met het derde rijdt.
Om de pil te vergulden slijt de ontwerper de motoren aan de Franse Spoorwegen, voor wie hij het prototype van de Autorail heeft gebouwd, een supersnelle trein voorzien van vier Royale-motoren, die in 1933 met 196 km/uur meteen het wereldsnelheidsrecord op zijn naam brengt. Zes jaar eerder heeft hij ook al een 35 meter lang jacht ontworpen, aangedreven door 8 Royale-motoren, waarmee de afstand Brest-New York in 15 uur overbrugd kon worden. En tussendoor zagen vliegtuigen, een bom en schoenen met gescheiden tenen het levenslicht. Toen zijn dochter bij een ongeval gewond raakte en een arm brak, volgde Ettore de behandeling op de voet. En omdat hij vond dat er in het hospitaal maar stuntelig werk werd geleverd, ontwierp hij onmiddellijk een stel chirurgische instrumenten die het werk van de dokters vlotter en makkelijker zouden laten verlopen.
Mettertijd houdt Ettore zich steeds minder met auto’s bezig en wordt hij meer en meer gezien in mondaine kringen. Ondanks de precaire toestand van zijn bedrijf koopt hij het kasteel van Ermenonville.
Jean Bugatti (1909-1939) is zonder twijfel de minst bekende van de familie. Ettore’s zoon heeft tijdens zijn korte leven behoorlijk geleden onder de persoonlijkheid van zijn vader die niemand in zijn schaduw duldde. Nochtans was Jeans ontwerp voor het koetswerk van de allereerste Royale stilistisch een voltreffer gebleken. Tijdens de jaren ’30 werd de hand van Jean in meerdere modellen herkenbaar, maar toen hij zich in 1933 via een brief tot zijn vader richtte, met de vraag om een moderne wagen naar eigen inzichten te ontwerpen – met hydraulische remmen, een onafhankelijke ophanging en misschien zelfs voorwielaandrijving -, ving hij bot. Une Bugatti doit être une création d’Ettore Bugatti was het korte antwoord. En verder, le génie ne se partage pas. Jean was er het hart van in.
Terwijl zijn vader steeds vaker in Parijs verbleef en er de meest uiteenlopende projecten op papier zette, bleef Jean zich plichtsgetrouw toeleggen op het verbeteren van bestaande modellen en op het verder uitwerken van zijn type 57. Uiteindelijk tekende hij verschillende versies waaronder de elegante Atalante roadster en de exotische 57 SC Atlantic, zonder twijfel zijn absolute meesterwerk. Van de Atlantic in duraluminium, met zijn meeslepende vormen en zijn centrale, over de hele lengte doorlopende, opstaande naad, zouden uiteindelijk slechts drie exemplaren worden gebouwd. Uiteraard mocht één daarvan in de beurs van Berlage niet ontbreken.
Tijdens de stakingen die de fabriek in 1936 lam legden, ontstak Ettore in zo’n woede dat hij besloot nooit meer een voet in Molsheim te zetten. Verschillende van zijn naaste medewerkers hadden inmiddels het bedrijf verlaten en professioneel stond Jean er nu zo goed als alleen voor. Bovendien vonden zijn beide ouders het ongepast dat hij zijn Mexicaanse vriendin, wier afkomst niet voornaam genoeg werd bevonden, thuis zou ontvangen.
Op 7 augustus 1939 besloot Jean om 10 uur ’s avonds de 57G in het vooruitzicht van de Grand Prix van La Baule nog even op de open weg de sporen te geven. Het zou zijn laatste rit worden. Wanneer een onvoorzichtige fietser de weg dwarst, kan Jean, die tegen 200 km/uur rijdt, hem op het nippertje ontwijken maar de racewagen eindigt zijn dolle traject tegen een boom. Jean wordt uit het wrak geworpen en overlijdt ter plekke.
Ettore verneemt het bericht op het kasteel van Laken waar hij te gast is bij koning Leopold III met wie hij onderhandelt over een tweede leven voor zijn tanend bedrijf in België.
Met het bedrijf gaat het nu pas goed bergaf. Ettore trekt zich terug in Parijs waar hij met een paar getrouwen in een klein atelier een piepkleine motor ineenknutselt, niet groter dan een luciferdoosje en bedoeld om een fiets aan te drijven. Een jaar na de dood van Jean sterft Carlo Bugatti. Wanneer de oorlog uitbreekt, keert Ettore’s Italiaanse nationaliteit zich tegen hem en zijn terreinen worden geconfisqueerd.
Op 23 augustus 1947, een paar dagen nadat de Franse staat hem zijn fabrieken heeft teruggeschonken, legt ook de meest artistieke onder de autobouwers het hoofd voorgoed neer. Het doek valt over een dynastie van vier genieën. Maar niet over de Bugatti-auto’s.
Nog tot in 1963 wordt het bedrijf door de familie draaiende gehouden, maar dan gaan de poorten definitief dicht. In 1987 echter weet de Italiaan Romano Artoli met een groep financiers de naam nieuw leven in te blazen. In 1991 wordt de EB110, een supersportwagen waarvan er slechts een tiental exemplaren zullen worden gebouwd, in Parijs voorgesteld. Maar op 25 september 1995 wordt het bedrijf met zijn gloednieuwe gebouwen failliet verklaard. Dan wordt het weer even stil, tot enkele maanden geleden Audi de naam opkoopt, met de belofte de productie weer op te starten in de sportieve en luxueuze traditie van het merk.
“Auto’s, beelden en meubels van de familie Bugatti” loopt van 19 december 1998 tot en met 7 maart 1999 in de Beurs van Berlage, Damrak 243 in Amsterdam. Behalve op nieuwjaarsdag is de tentoonstelling elke dag open van 11 tot 17 u. Toegangsprijs: 15 fl. (285 fr.) voor volwassenen en 12,50 fl. voor kinderen tot 12 jaar. De catalogus kost 22,50 fl. Info: Stichting Onderneming & Kunst, Tel. (00-31) 20.626.40.20; fax (00-31) 20.625.08.15. e-mail: ondkunst@xs4all.nl
Pierre Darge
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier