Zuster Bonaventure
Mijn zoektocht begon bij die ene foto : een ernstige, statige non met een pasgeboren baby in haar armen. Een stil portret, vreemd en fascinerend. Het leek me een goed idee om naar die vrouw op zoek te gaan, en haar te vragen naar vroeger en nu. Een flashback naar 1993.
In 1993 gingen de Europese grenzen open. In het Spaanse Motril stierf koning Boudewijn, wat later volgde de eedaflegging van koning Albert II. Ook de actrice Audrey Hepburn, de balletdanser Rudolf Noerejev en de zanger Frank Zappa overleden. In Waco (VS) kwamen zesentachtig leden van een sekte om in een brand die ze zelf hadden gesticht. Nederland keurde als eerste land ter wereld een wettelijke regeling voor euthanasie goed, en de tenniswereld schrok op toen een fan van Steffi Graf een mes in de schouder van haar tegenspeelster Monica Seles plantte.
Al is de kans groot dat vele van deze wereldse gebeurtenissen niet doordrongen tot het klooster waar zuster Bonaventure verbleef, toch herinnert zij zich dat jaar nog heel precies. En niet alleen omdat haar foto toen in het gemeentehuis prijkte.
Bij dat portret, een vreemd en fascinerend beeld, begon mijn zoektocht. Gebiologeerd bekeek ik het stille tafereel : een ernstige non, een pasgeboren baby. Wat vooral mijn aandacht trok, was het contrast. Tussen de argeloze baby en de volwassen vrouw die misschien wel een tante, maar onmogelijk de moeder kon zijn. Tussen het wit en het zwart : de smetteloze kleertjes van het kind en het uniform van de non. Tussen de twee soorten rust : de slaap van de zuigeling en het gemak waarmee de vrouw dat onschuldige stukje leven in haar armen houdt. Tussen jong en oud, overgave en onthouding, hulpeloosheid en controle.
Ik zag dat portret in het huis van fotografe Lieve Blancquaert, en vroeg haar naar details. Wanneer had zij dat beeld gemaakt ? Wie was die non ? Wie was dat kind ? Wat hadden die twee met elkaar te maken ?
“O, dat is lang geleden”, herinnerde Lieve zich. “Die non was een vroedvrouw , dat kind een van de vele baby’s die zij op de wereld heeft geholpen. Het is een portret uit een reeks die ik jaren geleden in opdracht van het stadsbestuur maakte : Mensen uit Wetteren.”
Gebakken boter en groene zeep
Zozo, een vroedvrouw uit Wetteren. Plots leek het me een goed idee om op zoek te gaan naar die volstrekt onbekende vrouw, en haar te vragen naar vroeger en nu. Het gaf me een ietwat detectiveachtig gevoel om – met slechts die foto in mijn handen – een onbekende non op te sporen van wie ik zelfs niet wist of ze nog in het land of onder de levenden was.
Erg moeilijk was mijn zoektocht overigens niet, want de ‘mysterieuze-vroedvrouw-uit-Wetteren’ was snel gevonden. Zuster Bonaventure, wist ik al na twee telefoontjes. En nog één telefoontje later had ik haar aan de lijn : levend en wel, intussen 74 en nog steeds woonachtig in Wetteren, in het Sint-Jozefsklooster.
Op naar Wetteren dus, waar een hoogbejaarde zuster-portier een wereld voor me opent die ik allang verloren waande. Geuren en herinneringen uit mijn kinderjaren. Gebakken boter en groene zeep. Gangen met geel-bruin gespikkelde tegeltjes. Een spreekkamer met een tafel, vier stoelen en drie stuks lectuur op het bijzettafeltje. Daktari, een safariverhaal – uitgegeven in 1966 ! – met foto’s van de leeuw Clarence en de verrukkelijke Paula. Een heerlijke flashback. Twee andere publicaties die mij minder boeien. Groeiende Kerk, 1993, over priesterwijdingen in Tanzania. En Eigentijds, 2001, met een foto van kardinaal Danneels op de cover.
Ik hoor een klopje op de deur en zuster Bonaventure verschijnt. Een milde, goede non. Sympathiek en intelligent.
“Die foto ?” glimlacht ze. “Ja, die herinner ik me nog goed. Hoe kan ik ook anders ? Hij is genomen in 1993, toen ik afscheid moest nemen van mijn werk als vroedvrouw. Aanvankelijk was de afspraak dat ik tot mijn vijfenzestigste in de kraamkliniek zou blijven, maar uiteindelijk ben ik, met spijt in het hart, een jaar vroeger gestopt. Het OCMW had net een nieuw RVT (Rust- en Verzorgingstehuis) gebouwd, en rekende op mijn hulp.”
“De baby in mijn armen is Floris D., het zoontje van een van de vroedvrouwen. O ja, dat kindje ken ik nog steeds, zoals zovele anderen die in mijn handen geboren zijn. Floris zit nu op de lagere school, en ik zie hem nog vaak.”
(zucht) “Neen, het was niet gemakkelijk om na veertig jaar afscheid te nemen van die bevallingen, die kindjes, die ervaringen. Telkens als je zo’n nieuw wezentje in je armen houdt, voel je opnieuw dat onbeschrijflijke gevoel, die intensiteit, die spe- ciale gelukservaring. Dat kan elke vroedvrouw beamen.”
“Ooit merkte iemand op : ‘Wat jij doet, is toch geen apostolaat ? Een religieuze kan toch nuttiger en mooier werk doen ?’ Dat kwetste mij, want ik heb elke geboorte als een wonder ervaren.”
Weten wanneer je moet toekijken
“Als ik nu terugkijk op mijn werk, besef ik dat ik duizenden kinderen op de wereld heb helpen zetten, al heb ik nooit de tijd gehad hun aantal precies te tellen. Gedurende al die jaren is de bevallingszorg grondig veranderd : meer comfort, meer personeel, betere medische begeleiding, gynaecologische permanentie, accurate pijnbestrijding. Vroeger was dat wel anders. Jarenlang waren we met slechts vier vroedvrouwen die alle bevallingen moesten doen, nachtdiensten inbegrepen. Talloze nachten heb ik doorgewerkt. Na de ochtendverzorging ging ik slapen, tot ’s middags, om meteen opnieuw aan het werk te gaan. Zelfs als ik geen nachtdienst had, sliep ik met de semafoon naast mijn bed – ik was diensthoofd en woonde in het ziekenhuis – zodat ik op elk moment opgeroepen kon worden.”
“Die nachten, die spanning vergeet ik nooit. Als een vrouw in barensnood arriveerde, stond ik er vaak helemaal alleen voor. Zo herinner ik mij de bevalling van een achternichtje, zwanger van een tweeling. Haar dokter was op vakantie, zijn vervanger kwam niet opdagen en ik moest de klus alleen klaren. Heel voorzichtig heb ik de bevalling ingeleid. Het eerste kindje had een normale hoofdligging en woog 2900 gram, het tweede was in stuitligging en woog 3200 gram. Ongewoon hoge geboortegewichten voor een tweeling, maar gelukkig is alles goed afgelopen.”
“Natuurlijk is het een zegen dat er nu zoveel meer personeel en medische begeleiding is, maar tegelijkertijd is er ook iets verloren gegaan : de kunst om de natuur haar gang te laten gaan. De ervaring om op het gepaste moment de juiste handeling te stellen. Het geduld om te wachten. Weten wanneer je moet toekijken en wanneer je moet ingrijpen. Ook de moeders zijn à nders geworden : minder bestand tegen de hardheid van de natuur, minder bereid om door te bijten.”
( voorzichtig) “Pas op, bij risico’s of complicaties juich ik de medische technologie toe, maar bij een normaal bevallingsverloop verkies ik toch de natuurlijke gang van zaken. ( lachje) Ik zeg dit niet om te stoefen, maar heel wat vroedvrouwen hebben mij in de loop van de jaren verteld dat ze zeer veel van mij geleerd hebben. Vaardigheden en inzichten uit de praktijk worden nu niet meer doorgegeven.”
Intreden als familiekwestie
“Als jong meisje wilde ik al vroedvrouw worden, lang voor ik in het klooster ging. Mijn laatste jaar van de middelbare school heb ik niet afgemaakt, maar dankzij een toelatingsexamen kon ik toch aan de vroedvrouwenopleiding beginnen. In het klooster naast de school woonden we vaak de mis en de diensten bij, maar nooit dacht ik eraan om zelf in het klooster te gaan. Integendeel. Na mijn studies leidde ik het leven van een gewoon meisje, ik ging vaak uit met mijn zussen. Pas enkele jaren later wist ik plots met zekerheid dat ik wilde intreden.”
“Ach, het zit ook wel een beetje in de familie. Een groottante, een tante en een neef van mij waren kloosterlingen. Ook de twee kinderen van mijn oudste zus – prille veertigers : hij een industrieel ingenieur elektronica, zij een biochemicus – leven in een contemplatieve orde.”
“Mijn zussen zijn getrouwd, hebben kinderen en vragen zich soms af of ik niet gelukkiger was geworden met een gezin. ‘Néén’, ontken ik dan ten stelligste. ( fel) Ik bén altijd gelukkig geweest. En als ik opnieuw voor de keuze zou staan, zou ik het allemaal opnieuw doen : kloosterling én vroedvrouw worden. ( nuchter) Al besef ik dat de tijden intussen grondig veranderd zijn, en dat de jongeren van tegenwoordig heel andere keuzes maken.”
“Als vroedvrouw heb ik altijd veel sterkte uit mijn geloof geput. Bij hachelijke bevallingen en levensbedreigende situaties schoot ik nooit in paniek. Maar begon ik te handelen en in stilte te bidden : ‘ Moeder Maria, help ons en zorg dat dit goed afloopt.’ Ook in de operatiezaal, als ik moest assisteren, bad ik : ‘Moeder Maria, zorg dat de dokters hun werk goed doen en geen fouten maken.’ Ik richtte mij altijd tot Onze-Lieve-Vrouw. Uiteindelijk is zij toch De Moeder van alle moeders ?”
Wijselijk zwijgen
“De meest kritieke situaties vergeet ik nooit. Zoals die nacht toen een madammeke van haar elfde kind moest bevallen. Haar baarmoeder scheurde tijdens de arbeid, en tot mijn ontzetting overleden moeder en kind. Of die vreselijke nacht toen er zeven kinderen kort na elkaar geboren werden. De ene bevalling na de andere. Een van die moeders was een Turkse vrouw met een ernstig stollingsprobleem. Haar blik en haar laatste woorden, net voor haar dood, vergeet ik nooit : ‘Ik heb drie kinderen thuis’. ”
“Ook een andere Turkse vrouw raakte in grote moeilijkheden. Ze moest ijlings geopereerd worden, maar wilde niet op de brancard. In de operatiezaal sprong ze in paniek van de tafel, tot grote wanhoop van de dokters, anesthesisten en gynaecologen. ‘Als je nu niet gaat liggen, ben je dood,’ sprak ik haar streng toe, en tot ieders verbazing en opluchting gehoorzaamde ze. Ze werd meteen geopereerd. ( triest) Háár leven hebben ze nog kunnen redden, maar het kindje was dood.”
“Ook de geboorte van een gehandicapt kind was altijd heel droevig. Eerst dat moment van blijheid, en meteen daarna dat diepe, diepe verdriet. ( stil) Ik had het altijd als eerste opgemerkt, ik wist het altijd meteen.”
“Haarscherp herinner ik mij nog die keizersnede, toen de dokter opgelucht zei : ‘Het is in orde, hè zuster ? Het kindje is gezond.’ Maar ik zweeg wijselijk, want ik had onmiddellijk gezien dat het een mongooltje was.”
“In het begin verboden de dokters ons aan de ouders mee te delen dat hun kindje gehandicapt was . ‘Neen, zoiets moeten we meteen bij de geboorte vertellen’, heb ik toen heftig geprotesteerd. Ik weet maar al te goed dat zwijgen het alleen maar erger maakt en dat er ook mooie manieren zijn om zoiets mee te delen : ‘Dit kindje zal je veel vriendschap en genegenheid schenken, maar het is niet zoals een ander kind. Onderzoek zal verder uitwijzen in welke mate je baby’tje anders is’. ”
“Soms, als een moeder mijn hulp nodig had, bleef ik urenlang naast haar bed zitten. Nog steeds gebeurt het dat moeders mij op straat aanspreken : ‘Ik herinner me nog precies wat u zei toen mijn kindje geboren werd’. “
In de vingers
“Of ik het nooit betreurd heb dat ik, die zoveel kinderen op de wereld heb geholpen, nooit zelf moeder geworden ben ? Of dat nooit pijn heeft gedaan ? Ach, weet je, ik zag die baby’s doodgraag, en heb ontelbare keren mee geproefd van het geluk van die moeder, die vader, dat gezin. ( laconiek) Er moeten ook mensen zoals ik zijn. Bovendien heb ik ook mee genoten van mijn nichtjes en neefjes, en velen van hen heb ik op de wereld geholpen.”
“Vorige zomer nog vroeg een achternicht mij of ik de bevalling van haar kleindochter wilde begeleiden. ( monkelt) Al haar dochters en schoondochters zijn in de loop der jaren bij mij bevallen. Ik twijfelde en probeerde de boot af te houden : ‘Ik werk daar niet langer, ben al tien jaar op pensioen. De dokters zullen dat nooit goed vinden. Bovendien zou ik de andere vroedvrouwen alleen maar voor de voeten lopen.’ Maar toen de jonge vrouw in arbeid was, belde ze me vanuit het ziekenhuis : ‘Toe, je moet komen.’ Ze klonk zo overstuur, dat ik mij meteen naar het verloskwartier haastte. Zonder aarzelen onderzocht ik haar en stelde vast dat er geen tijd te verliezen was. ‘Roep meteen de dokter’, adviseerde ik de andere vroedvrouwen. Maar plots ging alles razendsnel en, voor ik het zelf besefte, heb ik die bevalling zelf gedaan. ( lacht) Het was geweldig om te merken dat het allemaal meteen terugkwam en dat ik, na tien jaar onderbreking, alles nog steeds in de vingers had. ( trots) Iets wat je je hele leven hebt gedaan, vergeet je niet zo snel.”
Godzijdank
“Begrijp je nu waarom ik in 1993 met spijt mijn vroedvrouwenbestaan heb opgegeven ? Natuurlijk wist ik dat ik daar niet kon blijven : er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. Maar door mijn overstap naar het Rust- en Verzorgingstehuis kwam ik wel van het ene uiterste in het andere terecht. Van een feest naar een begrafenis. Van het kraambed naar het sterfbed. Van nieuw leven naar ziekte en dood. In het begin had ik het daar erg moeilijk mee, maar stilaan heb ik mij daarbij neergelegd.”
“Vijf jaar lang heb ik nog halftijds in het bejaardentehuis gewerkt – vroege, late en weekenddiensten – en nog steeds ga ik er elke dag helpen : maaltijden opdienen, mensen eten geven, nagels knippen, zieken naar de dokter begeleiden.”
“Vierenzeventig jaar ben ik nu, en als ik op mijn leven terugkijk, besef ik dat ik hard gewerkt heb, voor veel mensen heb gezorgd en zelf weinig zorgen heb gekend. Ik ben tevreden en gelukkig nu. Godzijdank.” n
Tekst Annemie Struyf l Foto’s Lieve Blancquaert
“Ik bad vaak in stilte : ‘Moeder Maria, help ons en zorg dat dit goed afloopt.’ Ik richtte mij altijd tot Onze-Lieve-Vrouw. Uiteindelijk is zij toch De Moeder van alle moeders ?”
“Natuurlijk is het een zegen dat er nu zoveel meer personeel en medische begeleiding is, maar tegelijkertijd is er ook iets verloren gegaan : de kunst om de natuur haar gang te laten gaan en het geduld om te wachten.”
“De geboorte van een gehandicapt kind was altijd heel droevig. Eerst dat moment van blijheid, en meteen daarna dat diepe, diepe verdriet. Ik had het altijd als eerste opgemerkt, ik wist het altijd meteen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier