Tussen tempels en theeplantages

In een land met de dimensies van een continent zijn de contrasten navenant. Het zuiden van India is groener, sensueler en vriendelijker voor oog en hart dan het noorden. India voor levensgenieters als het ware.

Het eerste wat me opvalt zijn de huizenhoge filmaffiches : smachtende schonen met ravenzwarte haren, mannen met forse snorren, spiegelzonnebrillen en een gouden ketting op de borst. Chennai, wellicht nog beter bekend onder de koloniale naam Madras, produceert minstens evenveel films als Mumbai, alleen qua bekendheid kan Koliwood (naar het district Kodambakkam) niet tippen aan Bollywood.

Acht miljoen inwoners telt de hoofdstad van de deelstaat Tamil Nadu samen met haar voorsteden, wat bescheiden is in vergelijking met Delhi, het voornoemde Mumbai en Calcutta en toch is het alsof alles hier beweegt : oude auto’s met viertaktmotoren, tuktuks en fietstaxi’s. Rijden betekent lawaai maken. Nog nooit in zoveel toonaarden door elkaar horen toeteren. Brommers torsen een vader, een moeder en twee peuters tussen hen in geklemd. En in de smalle straatjes van de Fruit en de Moor Market flaneren de schitterendste gekleurde sari’s tussen stalletjes met fruit en specerijen. Het overheersende effect is dat van ettelijke opera’s die tegelijk opgevoerd worden, met mijzelf als lichtjes verbouwereerde toeschouwer in een luchtgekoelde bus.

Het zuiden is vriendelijker dan het noorden, hadden kenners mij verteld, niet zo armoedig en dus minder een aanslag op je schuldgevoel. Ik zou er kennismaken met het échte India, met een hindoecultuur vrij van moghulinvloeden. Een paar jaar geleden was ik al behoorlijk onder de indruk van Delhi, de Taj Mahal en Rajastan. Laat maar komen, Tamilland en Kerala.

Chennai is vooral interessant als de toegangspoort tot het zuiden ; buiten de zeer Britse koloniale gebouwen als Ford St George (1640) en St Mary’s Church, de oudste Anglicaanse kerk in Azië, en het Hooggerechtshof is er niet zo gek veel te zien. Tenzij Marina Beach dan, met zijn dertien kilometer het op één na langste strand ter wereld, waar de bewoners ’s avonds graag verkoeling zoeken. Maar op het middaguur is het van hitte zinderend strand zo goed als verlaten. Zo fel is het zonlicht dat ik nauwelijks iets kan onderscheiden op het scherm van mijn digitale camera, de foto’s van de vissers die hun netten binnenhalen blijken achteraf stuk voor stuk mislukt.

Aan het zuidelijke uiteinde van Marina Beach staat de basiliek van Sint-Thomas, jawel de aanvankelijk ongelovige apostel, die hier in de eerste eeuw het evangelie preekte en in 78 AD in Chennai vermoord en begraven werd. Toen Vasco da Gama en de zijnen in de zestiende eeuw op deze kusten onder het mom van kerstening hun koloniale expansiedrift kwamen botvieren, waren ze niet weinig gepikeerd toen ze merkten dat iemand hen 1500 jaar vóór geweest was.

Olifanten en marsepeinen heiligen

Als er een God is voor fotografen, dan dient hij aanbeden te worden in Zuid-India. Nergens zijn de mensen mooier – niet voor niets komt Miss World zo vaak uit deze contreien – nergens gaan mensen zo graag op de foto. Ze halen er desnoods hun hele gezin bij of een grote vis, wat ze maar kunnen bedenken om het kiekje interessanter te maken. Ligt dat in hun aard of komt het doordat het Zuiden nog altijd minder overspoeld wordt door westerlingen, de amateurfotograaf kan er alleen maar dankbaar om zijn.

Inlandse toeristen zijn er des te meer. Hele families dagjesmensen bezoeken Mamallapuram, nu een onbeduidend vissersdorp op 64 kilometer ten zuiden van Chennai, ooit een belangrijke havenstad van het Pallavarijk (450-900 AD) en de wieg van de Dravidische tempelbouwkunst. Tempels zijn er in alle vormen en stadia van voltooiing, van ratha’s, monolitische uit de rots gehouwen bouwwerken, over grottempels met wonderlijk bewerkte en levendige bas-reliëfs tot een schitterende strandtempel.

Tussen de ratha’s staat een levensgrote stenen olifant. Een religieus symbool of een grapje van de beeldhouwer, Ganesha mag het weten, maar kinderen zijn er in elk geval dol op. Ook nu nog is de soundtrack van Mamallapuram het getik van beitels, her en der zijn er ateliers waar steenkappers rotsblokken te lijf gaan. Een meisje met door lepra aangevreten handen kijkt me smekend aan. Ik ga in mijn portemonnee, stop het geld onhandig in het blikje aan haar misvormde voeten. Ook al is de miserie hier minder schrijnend dan in Mumbai of Calcutta, een westerling heeft toch serieuze emotionele buffers nodig om te kunnen genieten van al het mooie dat dit land te bieden heeft.

La ville blanche Pondicherry, zo’n 160 kilometer ten zuiden van Chennai, was tot 1954 Frans bezit en zelfs nu lijkt het alsof onze zuiderburen nog maar net de deur achter zich dicht getrokken hebben. Er is een Grande Place, een Rue Dumas en Le Club, waar je naar verluidt een uitstekende steak au poivre kunt eten. In de vredige, met bougainvillea’s en platanen omzoomde straten loop je voorbij een nostalgisch lycée français en huizen met balkonnetjes en afgebleekte gevels die in de Provence niet zouden misstaan.

In de kathedraal van Notre Dame des Anges kijken heiligen in marsepeinkleuren in extase naar het plafond. Ik was graag langer in dit lieflijke, ontspannen stadje gebleven, al was het maar om de ashram Shri Auro Bindo en de utopische internationale gemeenschap Auroville te bezoeken, maar deze perstrip is nu eenmaal een verkorte versie van het gebruikelijke parcours dat toeristen afleggen, we moeten snel verder.

Op de bruiloft van Shiva en Parvati

Tamil Nadu telt duizenden tempels en even zoveel goden. In de oude stad Tanjore ligt het grootste tempelcomplex van Zuid-India, beheerst door de Brihadeshvara tempel, een zeventig meter hoge, rijkelijk met beeldhouwwerk versierde piramideachtige granieten constructie waarvan de bouw in 1002 begon in opdracht van heerser Rajaraja Cola I.

Aan de ingang ‘zegent’ een olifant in ruil voor een muntje de pelgrims door zijn slurf behoedzaam op hun hoofd te leggen. Een aparte ervaring, weer eens wat anders dan een ayurvedische massage. Opnieuw valt me de vriendelijkheid van de Indiërs op : een priester trekt speciaal voor de foto z’n sporthemd uit, met ontbloot bovenlijf ziet hij er ‘echter’ uit. Families tonen vol trots kleuters met een geschoren en met talk ingewreven bolletje, nadat hun haar aan de goden geofferd werd. Sommigen snikken nog zachtjes na, zo’n scheermes boezemt nu eenmaal niet veel vertrouwen in. In het midden van het met zuilen omzoomde plein staat een enorm beeld van de heilige stier Nandi, het rijdier van de god Shiva.

Westerlingen hinkelen er ietwat onwennig omheen : onze schoenen hebben we aan de ingang van het tempelcomplex moeten uittrekken en ondanks het vroege uur begint de grond al aardig heet onder onze voeten te worden.

Zijn er überhaupt ongelovigen in India, vraag ik me ’s avond af in de Shri Meenakshitempel in de pelgrimsstad Madurai. 85 % van de bevolking is hindoe, daarnaast zijn er boeddhisten, moslims, sikhs, jains, parsi’s, christenen en joden. En als je de intensiteit ziet waarmee de mensen hier hun geloof belijden, voel je je als atheïst een beetje een pretbederver. Madurais bijnaam is niet voor niets Stad der festivals. Met zijn heilige vijver en woud van kleurige torens vol uitgesneden en beschilderde beeldjes van goden, bloemen en monsters en de fel verlichte stalletjes met versieringen, offergaven en juwelen ziet de Meenakshitempel eruit als een kruising tussen een lunapark en een overdekte markt.

Elke avond wordt hier het huwelijk van Shiva en zijn gade Parvati herdacht en tijdens het Chitiraifestival in april maken bevoorrechte toeristen samen met duizenden pelgrims een luxeversie van die ceremonie mee. Daar komen draagbaren met rijk versierde gouden beelden aan te pas, olifanten, kamelen, hoornblazers, trommelaars, zingende en dansende kinderen en volwassenen die in vervoering hun handen uitstrekken naar de rondgedragen beelden en de brandende drietand, het symbool van Shiva. De nacht ruikt naar wierook, verwelkende bloemenkransen en brandende kokosolie en je weet : dit schouwspel staat voor eeuwig in mijn geheugen gebrand.

De geur van de jungle

Maar ook het dagelijkse leven is hier rijk aan drama. Op weg naar Kerala passeren we roerloze vennen en soepele vrouwensilhouetten in frisgroene rijstvelden en dan is daar plots een begrafenisstoet, het lijk van een oude vrouw voor iedereen zichtbaar op een houten kar. En iets verder kruisen we een processie mét olifant en een fakir met genoeg metaal door z’n vel om een luchthavendetector op tilt te doen slaan. God’s own country heet Kerala vanouds, maar nu wappert overal de rode vlag met hamer en sikkel. En ze doen het er niet slecht, de communisten, want Kerala is een van de welvarendste en meest gealfabetiseerde deelstaten van India, met een van de laagste kindersterftecijfers bovendien.

Een en ander heeft natuurlijk te maken met de rijkdom aan grondstoffen : koffie, thee, rijst en specerijen. Vuurrode flamboyantbomen vol brutale aapjes leiden ons naar het Nationaal Park Periyar, waar nog tijgers in het wild zouden leven. Die zouden natuurlijk wel gek zijn om zich aan toeristen te tonen, maar een boottocht op het Periyarmeer loont hoe ook de moeite : in de verte grazen vredig wilde zwijnen, buffels en antilopen. Op de een of andere manier doet het landschap me denken aan Jurassic Park, elk moment kunnen er een paar dino’s of velociraptors aan de einder verschijnen. Overnachten doen we in het Wild Corridor Hotel, een gloednieuw hotel in terrasvorm tegen een heuvel gebouwd, zodat ik van op mijn terras op de kruinen van het regenwoud neerkijk, waaruit aardse junglegeuren opstijgen.

De volgende morgen rijden we door nevelige hooglanden richting Kamarakom. Zover het oog reikt strekken zich perfect onderhouden felgroene theeplantages uit, waar vrouwen met hagelwitte tanden en hoofddoeken tegen de zon theeblaadjes plukken en gewillig voor de foto poseren. Gemiddeld oogsten ze zo’n 25 kilo per dag en toch verliezen ze er de glimlach niet bij.

Nirwana in de lagune

Kochi, de specerijenhoofdstad van India, draagt de sporen van zijn koloniale verleden. In de haven zijn er de Chinese visnetten die als reusachtige vleermuisvleugels boven het water hangen, maar nu nog enkel als toeristische attractie dienen. In de nabijgelegen St.-Franciscuskerk lag Vasco da Gama begraven voor hij uiteindelijk naar Portugal verscheept werd. Er is een Portugees en Hollands paleis en Jew town, waar de ene winkel naast de andere antieke en koloniale meubelen, zilveren juwelen, prachtig keramiek en tapijten en sjaals uit Kasjmir verkoopt. De stemmige Pardesisynagoge met zijn prachtige kroonluchters in Belgisch glas is de oudste in de hele voormalige Common-wealth, maar er zijn nog nauwelijks genoeg plaatselijke joden om ze draaiende te houden.

Maar wie naar Kerala komt, doet dat in de eerste plaats om zich te laten betoveren door de charmes van de backwaters : negenhonderd kilometer vredige kanalen, meren en lagunes, die door rijstvelden en kokosplantages meanderen en door smalle stroken land van de zee gescheiden zijn. De perfecte uitvalsbasis is het Lake Palace in Allepey, ooit het jachtpaviljoen van een maharadja, op een eilandje midden in een meer.

In een luxueus en weldadig koel interieur van teakhout en palissander smaken de curry’s en de zeevruchten opperbest ; de ayurvedabehandeling achteraf vind ik een glibberige en niet echt subtiele traktatie, maar dat is een kwestie van smaak. Eens ingescheept op een kettuvalam, een platte houseboat ingericht met bamboe, palmbladeren, gevlochten matten en tapijten, begint het echte genieten. We glijden over zachtjes kabbelend smaragdgroen water, kruisen bootjes hoog opgetast met kokos- noten, conserven en mensen. Op de oevers poetsen kinderen hun tanden met het rivierwater, vrouwen kloppen de was uit op platte stenen of spinnen kokosharen tot touw. We passeren huisjes in pastelkleuren, minitempels en moskeeën.

Als de schaduwen van de palmbomen langer worden, schotelt de kok ons een simpel gerecht met kip, rijst en groenten voor. Als een mem sahib van weleer lig ik achteraf op mijn rug op de kussens op de voorplecht en kijk naar de sterren. Zelfs de muggen willen niet bijten. Het nirwana kan niet ver weg zijn, om de volgende bocht van het kanaal, schat ik.

Tekst en foto’s Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content