‘TRAAGHEID IS ESSENTIEEL’

"Het was Maarten Van Severen die me zei : Allez, waarom blijf jij hier in die fabriek zitten ? Vertrek !"

De nieuwe Belgische Designer van het Jaar mengt moeiteloos ratio en emotie, humor en sérieux, hightech en historie, kunst en industrie. “Ik speel graag met vuur, maar hou de brandblusser in de buurt.”

“Bij pasta hoort een goede Italiaanse wijn”, zegt Jean-François D’Or (39), de Belgische Designer van het Jaar, terwijl hij ons serveert op het terras achter zijn keuken in Schaarbeek. Kantoor en werkplaats (Loudordesign studio) bevinden zich beneden, boven zijn de leefruimtes. “Ik werk vaak hierboven, maar niet als mijn zoontje Felix (5) thuis is. Le petit bonhomme eist dan al mijn aandacht op en dan is het speeltijd. Als hij in bed ligt, werk ik door.”

Hoe ziet uw ideale werkdag eruit ?

Jean-François D’Or : Ik ben altijd aan tien projecten tegelijk bezig. Dat werkt het best voor mij. Zo kan ik bijvoorbeeld in de voormiddag een paar uur nadenken en creëren voor een project, in de namiddag een expo bezoeken en ’s avonds doorwerken op een technisch detail van een ander project. Het ene project geeft voeding aan het andere. Ik heb dat nodig. Ik wil afstand kunnen nemen en mijn geest kritisch houden. Maar dat vraagt tijd : ik werk soms maanden of jaren aan een project. Tot het juist zit.

Appreciëren uw klanten die gezochte traagheid ?

Soms vraagt een fabrikant mij om schetsen en tekeningen. Dan zeg ik : “Neen. Ik moet nog uw fabrieken bezoeken, uw mensen ontmoeten. Ik moet weten met welk gereedschap en machines u werkt. Anders kan ik toch niets voorstellen ?” Het kan even duren vooraleer ik die toegang krijg, want daarvoor is vertrouwen nodig. En tijd dus. Maar ik kan niet op een andere manier werken. In de traagheid ben ik georganiseerd. De observatiefase is altijd de eerste. Ik begin nooit met een schets, maar wel met honderden vragen. Over de functie van het object vooral : ik krijg immers de kans om een object opnieuw te bedenken, dan wil ik zien wat er bestaat voordat ik zelf iets inbreng. Voor de brillen bijvoorbeeld ben ik bij opticiens langsgegaan en begluurde ik brillendragers. En dan komen de woorden, spontaan.

Welke woorden ?

Als ik een karaf teken, dan is dat bijvoorbeeld water, bron, bezoek, tafel, glas, verfrissing… Ik verzamel alles en herschrijf het. Ik brouw. Eerst met woorden, daarna met moodboards en pas dan schetsen. Het eindresultaat kan heel simpel zijn, maar ik zou er nooit toe komen zonder de voorafgaande studie. En eerlijk gezegd, die vind ik boeiender dan het object waar het toe leidt. Het proces interesseert me meer dan het product. Dáár leef ik voor. Eens het object af is, ben ik natuurlijk benieuwd of mensen verleid zijn en of ze het gebruiken. Maar intellectueel gezien is het ‘brouwen’ het meest uitdagend.

Uw objecten lijken nochtans doodsimpel.

Natuurlijk. Ik wil tot de simpelste oplossing komen. Maar die kan heel complex in elkaar zitten. Het is moeilijk om simpel te zijn. Maar dat is dan ook onze job : designers en industriëlen moeten zich in bochten wringen zodat de gebruiker het gemak krijgt. Wij doen de gymnastiek.

Is het om intellectuele verveling tegen te gaan dat u steeds aan andere soorten objecten werkt ? Spiegels, lampen, brillen, karaffen, meubelen…

Het is een van mijn drijfveren, ja. Mijn eerste job als industrieel ontwerper was bij Light in Ninove, een verlichtingsfabriek die onder meer voor grote lampengroepen als Osram en dergelijke produceert. Mijn werk was erg concreet. Ik heb er een gigantische technische en industriële bagage meegekregen. We werkten van a tot z : we kregen een directe vraag van een merk en maanden later werd het product op grote schaal geproduceerd. Daar heb ik geleerd wat beperkingen zijn. En mogelijkheden ook. Light begon op dat moment ook samen te werken met externe ontwerpers, en ik was de link tussen hen en de productie, ik was de jonge gast die de gekke ideeën mocht helpen concretiseren van Jos Devriendt, Hans De Pelsmacker, Maarten Van Severen en anderen. Allemaal enorm verrijkende ontmoetingen. Het was een eer om van hen te kunnen leren. Het was overigens Maarten Van Severen die mij op een mooie dag zei : “Allez, waarom blijf jij hier in die fabriek zitten ? Vertrek !”

Het is intussen tien jaar geleden dat u de raad van Maarten Van Severen hebt opgevolgd.

Ja, en ik ging op pad. Ik wilde alle rich-tingen verkennen : ambachtelijk en industrieel, en in diverse sectoren. Dat doe ik nog steeds, met evenveel goesting. Als ik morgen een broodrooster mag maken, ben ik blij. Het is echt niet moeilijk om nieuwe ideeën te krijgen. Ik verzamel er dagelijks. Het is veel moeilijker om de juiste industriëlen te vinden die dat idee kunnen concretiseren. Hen overtuigen is niet evident. Zeker toen ik pas begon, had ik het daar moeilijk mee. Ik heb aan vele deuren aangeklopt en vaak ‘neen’ gehoord. Maar daar leer je van.

Een Belgisch bedrijf gaf u als eerste de kans.

Dat was Domani, een bedrijf dat voornamelijk grote bloembakken maakt. Ik zag de stand op een vakbeurs in Parijs en de proporties en materialen boeiden mij. Ik ging met de eigenaar praten en hij nodigde me uit naar Lokeren. Ik stelde een bloembak voor waar een zitbank aan vastzit, een ‘hybride’ in zink. We hebben er een hele familie van gemaakt. De modellen verkopen nog steeds goed en passen ook in de collectie. Dat is iets waar ik bij alle klanten aandacht aan besteed. Zij geven mij de kans om bij hen binnen te kijken, ik luister, bekijk hun technieken, materialen en knowhow. Dat moet je als designer respecteren en ten volle benutten.

U begon ook vrij snel voor internationale klanten te werken.

Geluk speelt altijd mee. Bij een grote speler geraak je niet zomaar binnen. Ik waagde mijn kans bij Ligne Roset. Ik had geen prototype maar eerder ‘een idee met wat woorden’ en een heel erg ruw beeldje. Maar de sfeer die het uitstraalde, trok hun aandacht. Ze zagen waar ik heen wou en ze waren bereid om samen met mij die stap te zetten.

Wat zijn uw stokpaardjes ?

Behalve dat bij pasta goede Ita-liaanse wijn hoort ? De twijfel. Het in vraag stellen van evidenties. En coherent zijn. Een product klopt pas als onderzoek, materiaalkeuze, productiewijze en gebruik in overeenstemming zijn. Daar wijk ik niet van af. Onlangs heb ik nog neen gezegd omdat ik vond dat het product te duur zou worden. Dan blokkeer ik het hele project. Veertig tot vijftig procent van de opdrachten geraakt niet in het stadium van eindproduct. Dat is een enorm percentage. Ik vind dat jammer, natuurlijk. Maar ik zei het al : het proces is het meest verrijkende deel van de job. Bovendien werk ik aan zo veel projecten tegelijk dat dit kan. Het voordeel is dat ik dan weer een nieuw ‘boek’ kan openslaan.

Welke ‘boeken’ vond u leuk om te openen ? Welke werelden kende u totaal niet ?

Fiskars, bekend van de oranje keukenschaar, bijvoorbeeld, heeft mij gevraagd om een kruiwagen te tekenen. Hij is nog niet geproduceerd, maar misschien wel binnenkort. Ik heb er een hele studie van gemaakt, in tuinen rondgehangen, bekeken hoe stenen en bladeren op een verschillende manier worden geladen. Wat moet een kruiwagen doen ? Wat is de beste ergonomie ? Dat vond ik een fantastische ervaring.

Wat zou u nog graag ontwerpen ?

Alles. Een broodmes bijvoorbeeld. Het model van Ikea dat ik hier heb, is perfect, ik gebruik het al jaren. Of een kurkentrekker. Alles kan. Ik heb even in de medische sector gewerkt, ook interessant. Ik heb geen specifieke droom, elke dag zie ik iets dat ik nog zou willen ontwerpen. Maar wellicht is dat eigen aan elke designer dat hij de dingen wil herbekijken.

Hoe stelde u zich uw toekomst voor toen u design begon te studeren ?

Ik ben een tandartszoon uit Luik. Ik kreeg een zeer klassieke opvoeding, gericht op wetenschap en wiskunde, en wist weinig af van kunst. Tot ik een excellente leraar literatuur had. Die schudde mij wakker. Ik ontdekte de foto’s van Man Ray. De manier waarop hij met objecten omging – het burleske, de omkering, de parodie – triggerde mij. Hij neemt zichzelf en de objecten nooit au sérieux. Precies die knipogen ten opzichte van objecten hebben mij naar design geleid. Toen pas merkte ik dat vormgeving echt overal aanwezig is. Op mijn achttiende wist ik zeker wat ik wou en ik ging studeren aan La Cambre. Industriële vormgeving is ‘ernstig’, het gaat over functionaliteit, industrie en verantwoordelijkheid. Maar dankzij Man Ray wist ik dat je altijd kunt communiceren via een object. De wereld van design heeft me vrijer gemaakt. Ik kreeg zin om met vuur te spelen, maar dan wel met een brandblusser in de buurt. Ik ben nooit zeker van wat de dag van morgen brengt. En ik neem altijd jobs aan in domeinen of sectoren die ik niet ken. Dat is spelen voor mij, maar dat wil niet zeggen dat ik de opdracht zélf niet ernstig neem. Ik denk niet dat je een grens moet trekken tussen kunst en design. Ik zou mezelf geen artiest noemen, want ik sta ten dienste van de industrie. Maar ik geef mezelf wel genoeg vrijheid binnen die industriële context.

Er komt een boek uit over uw werk en een tentoonstelling. Dé gelegenheid om de buitenwereld uit te leggen wat u belangrijk vindt.

Ja, een echte retrospectieve wilde ik niet, want ik ben bang om terug te kijken. Ik ben graag met vandaag bezig, met het project van de dag, het heden. De tentoonstelling heeft plaats op een prachtige plek, de paardenstallen in Grand-Hornu. Ik breng er een verzameling moodboards van gerateerde objecten, half afgewerkte stukken, volledig afgewerkte producten, mallen… Ik wil de diversiteit tonen, in materialen, in technieken, in sectoren, maar niet te serieus. Ik wil dat mijn zoon Felix er lachend en blij buitengaat. En dat iemand die niet weet wat design is, onze job begrijpt. Ook al is dat in mijn geval soms gewoon afgaan op mijn buikgevoel omdat ik voel dat het zo moet. Meer is er niet voor mij.

DOOR LEEN CREVE & MATHIEU NGUYEN & PORTRET DIEGO FRANSSENS

“Ik wil tot de simpelste oplossing komen. Maar die kan heel complex in elkaar zitten”

“Designers doen de gymnastiek, gebruikers krijgen het gemak. Dat is onze job”

“Ik begin nooit met een schets, wel met honderden vragen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content