The Waterboys zijn terug. De Schotse rockgroep die in de jaren ’80 met “This Is The Sea” een onvervalste klassieker maakte, even op de rand van de grote doorbraak stond maar vrijwillig een stap terug zette, heeft weer de ambitie gevonden om de wereld te ontroeren en te verrassen. Bezieler Mike Scott over de wedergeboorte.

Circa ’85 hadden The Waterboys, met hun derde plaat This Is The Sea, alles in huis om de nieuwe U2 te worden: de looks, de songs, de verheven emoties en de grootse sound. Maar het draaide anders uit, omdat bezieler Mike Scott zich niet meer zo goed in zijn vel voelde in de rock-‘n-roll. Hij vluchtte naar Ierland en vond er de stabiliteit die hij zocht. Hij ontmoette in Dublin zijn latere vrouw Irene en ontdekte de charme van de folkmuziek. Na twee Iers getinte albums haalde hij nog één keer The Waterboys van stal om in ’93 Dream Harder te maken, alvorens de gitaar weer uit de versterker te trekken en twee soloplaten af te leveren.

Bij de release van A Rock In The Weary Land, de eerste cd van The Waterboys in zeven jaar, benadrukt de Schot zelf graag dat hij deze keer met elektronica en samples heeft geflirt. Maar laat je niet misleiden: Scott maakt niet plots techno. Ondanks de moderne snufjes is het nieuwe album een terugkeer naar de muur van geluid die op This Is The Sea indruk maakte. Dit is gespierde en weidse rock, zonder dat de eerlijke gevoelens het gevaar lopen platgedrukt te worden door al dat geweld.

Waarom heb je na ‘Dream Harder’ The Waterboys voor zeven jaar in de koelkast gestopt?

Mike Scott: Ik vond dat de tijd gekomen was om onder mijn eigen naam te werken. Ik maakte in m’n dooie eentje de plaat Bring ‘em All In en ondersteunde die met een solotournee. Het zou ongepast geweest zijn om dat als The Waterboys te presenteren.

Nu heb je opnieuw behoefte aan een groep?

Nee, dat is het niet. Ik heb gemerkt dat de mensen Mike Scott niet kennen. Die naam werkte blijkbaar tegen me. Ik zou gek zijn om niet terug als The Waterboys te opereren.

Zo simpel is dat.

‘A Rock In The Weary Land’ is een ambitieuze plaat. Het gekke is dat in het verleden door sommige insiders gefluisterd werd dat je bang was voor het succes.

Dat is absoluut onwaar. Ik vond het heel frustrerend om zoiets te horen. Ik weet immers wie ik ben, en waarom ik sommige dingen doe. Het beeld dat vroeger van me geschetst werd, was absoluut niet accuraat. Dat zijn de consequenties, als je een publieke persoon bent. Iedereen denkt je te kennen. Ik kan je verzekeren: ik ben nooit bang geweest van het succes. Als ik bepaalde beslissingen nam, dan was dat omwille van de muziek. Ik ben de muziek altijd gevolgd waar die me heen leidde. Het resultaat was dat m’n carrière vreemde bochten maakte die wellicht weinig commercieel waren. Ik speculeer niet. Ik lees The Financial Times niet. Als ik zakelijk zou denken, maakte ik om de verkeerde redenen muziek. En weet je, het is omdat ik die moeilijke weg gekozen heb dat ik vandaag nog altijd dit soort platen kan maken.

Eigenlijk ben je een beetje te vergelijken met Neil Young. Die belt zijn groep Crazy Horse als hij een stevige rockplaat wil maken, maar als hij tussendoor zin heeft in een akoestisch uitstapje, dan laat hij dat niet na.

Ik ben zeer geflatteerd met die vergelijking. ( lacht) Neil Young inspireert mij, vooral door de manier waarop hij alles aanpakt. Ik hou ervan hoe hij de pendule laat slingeren. Van de herrie van Weld gaat hij rechtstreeks naar de ingetogenheid van Harvest Moon. Wonderlijk vind ik dat. Hij is de meester.

In ‘Let It Happen’, de openingstrack van ‘A Rock In The Weary Land’, vertel je over de vreemde indruk die Londen op je naliet toen je voor het eerst sinds tien jaar weer in die stad kwam. Is de conclusie dat niet zozeer Londen, maar jijzelf intussen veranderd bent?

We zijn allebei veranderd, vermoed ik. Na tien jaar te zijn weggeweest, bevond ik me in een goede positie om te zien dat Londen niet meer dezelfde was. Maar je hebt gelijk, bovenal was ik zelf veranderd. Ik heb in die tien jaar rondgezworven. Eerst woonde ik in het westen van Ierland: de oude wereld. Daarna in New York: de nieuwe wereld. Die mix van ervaringen heeft gemaakt dat ik genuanceerder ben gaan denken en alles meer in perspectief zie. Ik heb een ander venster op de wereld gekregen.

En daarom zeg je over Londen: “Your real world is a fake.”

Drie weken geleden verbleef ik op het eiland Iona. Een Schots eiland: een sacrale, mooie plek. Toen ik weer vertrok, zeiden de mensen daar tegen me: “Zo, je gaat nu terug naar de echte wereld.” Ik antwoordde: “Je vergist je, dít is de echte wereld.” Londen is een oord van illusie en verstoring. Velen denken dat zo’n grootstad écht is. Daarmee ga ik niet akkoord. Ik weet wel beter. Ik heb me nu desondanks opnieuw in Londen gevestigd, om puur praktische redenen. Alle muzikanten zitten daar, je hebt er de beste studio’s, er is een gezonde competitiegeest, ik kan er naar concerten gaan kijken, als ik dat zou willen. Maar geloof me, ik doe het zeker niet voor de sfeer. Af en toe moét ik er trouwens even weg om elders op adem te komen.

In een aantal nummers, zoals ‘Malediction’ en ‘Dumbing Down The World’, maak je een heel boze indruk. Vanwaar die woede?

Ik ben niet achterdochtig van aard. Ik neem mensen makkelijk in vertrouwen. Soms misbruiken ze dat vertrouwen. Maar dat besef ik telkens te laat. En dan maak ik me kwaad, in de eerste plaats op mezelf. Vooral in de periode ’97-’98 kreeg ik rake klappen. Malediction is zo’n beetje mijn wraak. Dumbing Down The World is een ander geval. Daarin maak ik me kwaad op de Britse tv en de tabloids, die de normen van wat acceptabel is steeds verlagen. Ik vind dat het Britse volk cultureel niet zo bewust is. Je kan zeggen: die media geven gewoon wat de mensen verlangen. Maar het is de marketing die hen dicteert wat ze willen en wat ze moeten hebben. Dat zie je ook in de muziek. Vroeger was de hitparade een weerspiegeling van dat waar de natie naar luisterde. Tegenwoordig manipuleren de platenfirma’s de hitlijsten. De artiest die een geoliede marketingmachine achter zich weet, scoort het best. Dat is droevig. De charts hebben hun relevantie verloren. Iedereen wil een deel van de commerciële koek. Tot er geen substantie meer overblijft.

Je gebruikt oude gospelsamples op je nieuwe cd. Je verwijst ook hier en daar naar gospelsongs. Die referentie zal sommigen misschien vreemd lijken, maar ik heb The Waterboys altijd al een spirituele groep gevonden.

Dat klopt. In oude Waterboys-nummers als The Big Music en This Is The Sea zat onmiskenbaar een gospelinvloed. Ik luister al van in m’n jeugd veel naar gospel. Die ideeën komen dus niet out of the blue.

Wat trekt je zo aan in die muziek?

Gospelteksten bevatten een universele waarheid. Er zit ook emotie in. Bij ons is religie zo sober. Het Schotse protestantisme is me te koud. Gospel heeft alles wat wij missen. Het beeld dat ik in Crown heb overgenomen, het idee dat we na de dood allemaal een kroon op ons hoofd krijgen, vind ik heel mooi. Nog zo’n prachtige gospelsong is I Can’t Feel Home In This World Anymore, gezongen door The Carter Family. De zin: ” This world is not my home / I’m only passing through“, dat is toch een heerlijke vondst? We zijn als mensen méér dan we ons realiseren. Gospel wijst ons daarop.

Je zingt ‘My love is a rock in a weary land’. Ik ken muzikanten die de muziek meer als hun redding zouden bestempelen dan de liefde. Zij beweren dat ze enkel op het podium perfect gelukkig kunnen zijn.

Voor mij gaat dat niet op. Wat niet wil zeggen dat enkel een evenwichtig privé-leven mij de energie kan geven om ertegenaan te gaan. Ik ben gelukkig getrouwd. Ik heb in Irene mijn soul mate gevonden. Het is moeilijk in woorden uit te drukken wat ik van haar krijg, en welke kracht ik uit onze liefde put. Maar toen ik in de jaren ’80 in Londen leefde, was ik vaak eenzaam en toch maakte ik toen ook goeie platen als A Pagan Place en This Is The Sea.

‘This Is The Sea’ wordt algemeen beschouwd als het album dat de grote doorbraak voor The Waterboys had moeten forceren, maar voor jou persoonlijk leken het toen harde tijden.

Vooral de periode nà This Is The Sea. Vanaf het moment dat ik voor het eerst de smaak van het succes proefde, begon iedereen in mijn omgeving mij in andere richtingen te duwen. Mijn agenten, mijn manager, de lui van de platenfirma, zelfs de groepsleden: ze wisten het allemaal beter. Ik kreeg veel aandacht, maar kon er niet van genieten. Achter de schermen waren er onverkwikkelijke manoeuvres. De Amerikaanse platenfirma Ensign wilde mijn plaat niet promoten als ik niet beloofde dat ik nog voor twee volgende albums bij hen zou tekenen. Dat engagement wou ik niet aangaan. Met als gevolg dat This Is The Sea in Amerika niet de nodige ondersteuning kreeg. Ik voelde het getrek om mij heen en vluchtte naar Ierland. Het leek mij heel aantrekkelijk om daar, met mijn nieuwe vriend, de violist Steve Wickham, genres als folk en country te exploreren. Ik had mijn interesse in de rock-‘n-roll totaal verloren. Met This Is The Sea had ik op muzikaal gebied al mijn jonge rockdromen vervuld. Ik voelde me heel succesvol, omdat ik het doel had bereikt dat ik voor ogen had. Ik wou mezelf echter niet herhalen. Het was alsof ik op de top van een berg was geklommen en verderop alweer een nieuwe berg me lokte. Het was heel opwindend om me plots op de roots van de folkmuziek te gooien. Mijn entourage had graag gezien dat ik verder dezelfde weg volgde, maar het stond anders in de sterren geschreven. Jammer voor hen.

Bijna op elke plaat van The Waterboys heb je een song over het gevoel herboren te zijn en een nieuwe start te nemen. Op ‘This Is The Sea’ was dat ‘Medicine Bow’, op ‘Dream Harder’ had je ‘The New Life’ en nu is er ‘The Charlatan’s Lament’. Kan jij makkelijk je verleden begraven?

Ik weet, eerlijk gezegd, niet wat dat is: je verleden begraven. Ik heb dat in ieder geval nooit gedaan. Ja, toen ik naar Ierland verhuisde, heb ik zeven of acht jaar lang niet meer naar oude albums van The Waterboys geluisterd. Maar verder, nee… Ik ben er hoe langer hoe meer van overtuigd dat je beter je verleden kan eren. Ik wil het niemand die veranderingen doormaakt in zijn leven, aanraden om het verleden in een verdomhoekje te vegen. Dat lijkt me ongezond.

Je bent overduidelijk de baas. Zijn The Waterboys in feite ooit een echte groep geweest?

In de Ierse era zijn we het dichtst in de buurt van een echte groep gekomen. In de periode ’86-’88 vormden Steve Wickham, Anthony Thistlewaite en ik een sterk team. Ik was nog altijd wel de onbetwiste leider, maar ik hoefde hen nooit te zeggen wat ze moesten doen. Zij voelden intuïtief aan waar ik naartoe wilde. Vóór Fisherman’s Blues dicteerde ik mijn muzikanten steevast wat ze moesten spelen.

Anthony Thistlewaite is al het langst bij je. Is hij een belangrijk klankbord?

Hij is zeker belangrijk, want ik hou van hem. We hebben samen ook al zoveel meegemaakt. Maar ik heb hem niet nodig. Momenteel zit hij niet in de livegroep, omdat hij maar op twee nummers van A Rock In The Weary Landslide-mandoline speelt. Hem, zoals vroeger, saxofoon laten spelen, zag ik niet zitten. Ik wil dat instrument voorlopig niet meer op mijn platen. Maar Anthony komt zeker terug, als er weer ruimte voor hem is. Want één ding is zeker: mijn muziek zal blijven meanderen.

The Waterboys, ‘A Rock In The Weary Land’ (RCA). Concert: op 25 november in de Ancienne Belgique in Brussel. ( Tel. 0900-80 800)

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content