SANTERIA goden in soepterrines

Santería is een van de vormen van Afrikaanse religies die van de Nigeriaanse Joroeba overwaaide naar Cuba. De meeste Cubanen hebben er minstens al een paar keer in hun leven mee te maken gehad. Velen laten zich initiëren en geven zich volledig over aan deze vreemde en veeleisende godsdienst.

Tekst en foto’s Myriam Thys

In Haïti heet santería voodoo, in Cuba ook nog palo monte en abakuá. In santería leven de goden (orisha’s) in soepterrines. Ze eten, drinken, bedrijven de liefde en maken ruzie. Er zijn een twaalftal belangrijke orisha’s. Ze zijn even aards in hun gedrag als de Griekse goden. Elke orisha heeft een tweelingbroertje bij de katholieke heiligen. Maar santería is niet echt een mengvorm met het katholicisme, zoals ik altijd dacht. Zo simpel is het niet…

Santería is naar Cuba overgewaaid met de Joroeba-slaven, die net zoals de indianen in Mexico hun eigen goden niet mochten aanbidden en de uiterlijke vorm zochten in de godsdienst die wel toegestaan werd : het katholicisme. Vreemd genoeg wordt geen van die heiligen aanbeden om zijn oorspronkelijke krachten of deugden. De enige orisha die overeenkomsten vertoont met zijn katholieke tegenhanger, de heilige Lazarus, is Babalú-Ajé. Hij is de orisha van de kreupelen en de zieken. Vandaag is het zijn feest. Duizenden mensen begeven zich naar de Rincon, een kerkje enkele kilometers buiten Havana. De meesten van hen gaan er te voet naartoe, sommigen op blote voeten, anderen op hun knieën, op hun buik, hun rug of met een enorme steen aan hun enkel vastgeknoopt.

De solidariteit is groot in deze optrekkende menigte. Met grote palmbladeren wordt de grond voor de boetedoeners schoongeveegd. Het is aangrijpend : een jong koppel en een moeder met kind, die volledig aan het einde van hun krachten zijn, halen het eindpunt door de aanmoedigingskreten van de omstaanders en storten zich vervolgens huilend voor het altaar van de heilige Lazarus. Die wordt bedolven onder de bloemen, flessen rum, sigaren en derechos (geldoffers). De mensen verdringen zich rond het altaar. Het lijkt allemaal heel christelijk, ware het niet dat buiten Jemayá, de godin van de zee, met een erg doordringende blik toezicht houdt, en een vrouwelijke santero (priester), volledig in het wit gekleed met een grote sigaar in haar mond een consulta (raadpleging) geeft aan een man die desperaat de raad van zijn orisha zoekt op dit late uur.

Een man die sterk op de heilige Lazarus lijkt, staat in het deurgat van de kerk. Overal rond hem zitten kreupelen, melaatsen en andere onfortuinlijken. De Cubanen geven gul van hun niets. Niet alleen Babalú-Ajé, maar ook Jemayá, Oshún en de andere aanwezige orisha’s krijgen hun deel. Hoewel de uiterlijkheden aan westerse christelijke gebruiken van zo’n vijftig jaar geleden doen denken, is de sfeer bijzonder vreemd die nacht. Als ik Jamil, een jonge santero die me begeleidt, vraag of dit nu voornamelijk santería-aanhangers zijn, antwoordt hij positief. Dit is een feest voor Babalú-Ajé !

Vragen staat niet vrij. Bij Enrique, de meest krachtige babalao (hogepriester), santero en palero van Havana en waarschijnlijk van heel Cuba, word ik pas geconfronteerd met de echte Afrikaanse kant van santería. Zijn huis staat in de schaduw van een enorm Babalú-Ajé-beeld, in het dorpje Guanabacoa, het centrum van de santería. Zijn woning en de hele straat ervoor staan afgeladen vol aanhangers die ooit door hem geïnitieerd werden. Zijn huis is typisch Cubaans, erg kleurrijk en bezaaid met de meest vreemde voorwerpen. Een glazen kast staat vol met poppetjes, waaiers, halskettingen, juwelen van de orisha’s, stenen, felgekleurde autootjes, enz.

In elk santería-heiligdom staat ook een indiaan. ?De indianen zijn de begeleidende geesten,? zegt Enrique, ?een soort engelbewaarders.? Naast de glazen vitrine staat de canastillero, een kast waarin al de geheimen van de santero bewaard worden. Hierin staan de soepterrinnes waarin de orisha’s huizen. De collares, hun halssnoeren, vormen een theatraal gordijn waardoor de inhoud van de kast aan vreemde ogen onttrokken wordt. Elke orisha heeft zijn eigen kleuren : Oshún is geel, Jemayá blauw-wit, Elleguá zwart-rood, enz. Als je in Cuba iemand op straat tegenkomt, weet je meteen aan de kleur van zijn halssnoeren en kleren of hij of zij een dochter is van de zee, van de bliksem, van de rivieren of van de kruispunten. De kast staat halfopen, in de soepterrines slapen de orisha’s in de vorm van stenen, die als levende entiteiten worden behandeld. Geïnitieerden moeten die stenen zoeken op een welbepaalde plek in het bos of de rivier, die de orisha zelf aanduidt wanneer hij of zij geconsulteerd wordt via de schelpen. Als je een steen ergens wegneemt, moet je een derecho (een paar pesos) in de plaats neerleggen. Men neemt niets uit de natuur zonder iets terug te geven.

Op veel vragen krijg ik als leek geen antwoord. Al wordt santería nu openlijk geduld, de geheimzinnigdoenerij errond is nog altijd even groot als honderden jaren geleden, toen de slaven het mee naar Cuba brachten. Vragen beantwoorden, maakt de meeste santero’s humeurig, zo ook Enrique.

De jonge santero Jamil zei me de dag voordien in de auto : ?Ik denk dat jij een dochter van Jemayá bent.? Als ik hem vraag waarom, antwoordt hij lachend : ?Je bent erg nieuwsgierig.? En of ik nieuwsgierig ben. Hoe meer ik met santería in contact kom en hoe meer ik erover lees, hoe meer het me intrigeert. Ik wil een consulta !

Enrique lijkt me de meest aangewezen persoon om me een consulta te geven. Hij is de machtigste babalao en er wordt zelfs gefluisterd dat hij regelmatig consulta’s geeft aan Fidel in hoogsteigen persoon.

Vandaag is echter niet de geschikte dag. Er wordt een toque uitgevoerd : de orisha’s worden aangeroepen en dalen neer in een lichaam van één of meerdere aanwezigen.

Na uitvoerig rum gedronken te hebben we hebben verschillende flessen bij om de orisha’s gunstig te stemmen beginnen een paar mannen hartstochtelijk op de tamtams te spelen. Eén zingt in het Joroeba de Afrikaanse ritmes mee. Iedereen danst. Een man met een enorme sigaar in zijn mond tolt rond.

Plots gebeurt het : Oshún (de orisha van de rivier, die staat voor sensualiteit en vrouwelijkheid) neemt bezit van een jonge vrouw in de menigte. Ze begint te roepen en te lachen, heel bevallig, ze streelt haar eigen lichaam, haar ogen veranderen in gloeiende kolen, maar algauw stort ze huilend, over heel haar lichaam bevend en totaal overstuur in mekaar. Ze wordt weggevoerd. Het is geen lachertje als de trance door iets of iemand wordt afgebroken. ?Het slachtoffer kan daar dagen ziek van zijn?, vertelt een vrouw me die meteen gaat kijken hoe het meisje het stelt. Het was te kort, Oshún heeft niet echt contact gehad met de omstaanders, maar de nacht is nog lang. Als een orisha lang genoeg gebruik kan maken van een van de aanwezige lichamen, kunnen de omstaanders communiceren met hun god. De santería-goden staan heel dicht bij de mensen, omdat ze op gelijk welk moment oog in oog met hun orisha staan. Het ritme is opzwepend, ik wórd gedanst tussen meestal mannelijke geïnitieerden. Honderden lichamen schokken op en neer op het onophoudelijke geratel van de conga’s. De zoon van Enrique die de llamada doet (de oproep aan de orisha’s), is onvermoeibaar. Ook hij is in een soort trance. Ik moet oppassen dat ik me niet laat meeslepen.

Een vrouw, gekleed in het geel, de kleur van Oshún, gilt iets vanuit de andere kant van de kamer en kijkt me met kolkende ogen aan. Oshún manifesteert zich duidelijk vannacht, maar waarom is ze kwaad op mij ? De omstaanders stellen me gerust, ik hoef niet bang te zijn. Er is ongelofelijk veel liefde en rust aanwezig, ondanks het feit dat iedereen stilaan dronken wordt en er steeds meer mensen in een soort trance gaan. Er breekt geen geweld uit, maar de energie die uitgaat van zo’n toque is enorm. Ik loop twee dagen later nog te rennen !

Mijn consulta komt er. Dit keer is de sfeer helemaal anders. Het huis van Enrique is leeg en plots vallen heel andere dingen op. De muur van zijn eetkamer is beschilderd met een tafereel dat doet huiveren, niet zozeer door het onderwerp, maar door het feit dat beide schilders stierven tijdens het werken eraan. De scène doet me aan stripverhalen van Nero denken. Een grote pot met doodskoppen errond staat te pruttelen op een vuur, daarnaast danst een blonde deerne omringd door zwarte medeburgers. Het is vreemd, maar er gaat een enorme intensiteit van uit.

Ik kom voorbij de santería-kamer. Jemayá, een blauwe pop, kijkt me indringend aan vanaf haar altaar. ?Jemayá houdt van zilver en draagt altijd zeven zilveren armbanden?, zegt Enrique, die mijn blik volgt. Toen ik zeven was, gaf mijn moeder me zeven zilveren armbanden. Dit kan geen toeval zijn…

De consulta vindt plaats in het palo-monte-rijk van Enrique, want hij is ook palero. De goden in palo monte stemmen min of meer overeen met die in santería, maar de uiterlijkheden zijn veel meer met voodoo gelieerd. Ik word op een stoeltje gedrukt voor het zeer indrukwekkende altaar van Sarabanda, dat in santería Elleguá heet. Enrique is immers ?el hijo de Elleguá?, de zoon van de orisha van de kruispunten. Elleguá heeft 21 verschillende namen en is een van de ingewikkeldste van de hele hoop.

De kamer ruikt naar gestold bloed. Er is hier heel wat dierlijk bloed gevloeid de laatste dagen. Bloed is de hoogste vorm van levende energie. Niet-geïnitieerden mogen nooit bij deze slachtpartijen aanwezig zijn. Bloedoffers worden altijd gemengd met honing, want honing is zoet als liefde en als je honing offert, geef je eigenlijk liefde. Er staan nog vijf andere altaren in de kamer. Ook hier zijn pluimen, bloed, kippenpoten, kokosnoten, dolken, ogen en ingewanden de voornaamste bouwstenen.

Er hangt deze keer een lichtjes beangstigende sfeer. Enrique, 78 jaar oud, gaat op de grond zitten en begint met de orisha’s te praten via de schelpen. ?Tu nombre !? (je naam). Ik schrijf hem op een minuscuul papiertje. ?Vijf dollar?, zegt hij. De derechos voor buitenlanders worden in dollars berekend en liggen gevoelig hoger. Ik rol de vijf dollar in het papiertje en moet daarmee een kruis maken.

Er wordt niet met de schaal rondgegaan zoals in de katholieke kerk, maar in santería moet voor alles worden betaald : elke vraag aan de orisha’s, elke promesso (belofte), elke feestdag, elke initiatie gaat gepaard met betalingen. Dat kan erg hoog oplopen, waardoor mensen om geïnitieerd of babalao te worden soms vele jaren moeten wachten. De vijf dollar worden nonchalant voor het altaar geworpen, bovenop het briefje met mijn naam wordt een glas water ( agua ardiente) gezet. Water is de telefoon met de spirituele wereld, maar de orisha’s drinken graag, dus het kan ook witte alcohol zijn. Ik heb er het raden naar, ik mag immers geen vragen stellen.

Enrique vraagt nog eens mijn naam en begint in het joroeba met de orisha’s te praten. Het enige dat ik af en toe begrijp, is mijn naam. Hij heeft zeven schelpen in zijn hand en gooit die nu voor zich uit. Het orakel wordt geraadpleegd met een numeriek systeem, elke orisha heeft zijn eigen nummer. Babalao’s maken het soms nog ingewikkelder. Zij hebben een tableta waarop ze krijttekeningen maken volgens een binair systeem dat al eeuwen bestaat. Maar vermits Enrique santero, babalao en palero is, kan hij zijn systeem kiezen. Ik kijk vol verwachting toe hoe de schelpen én mijn toekomst én mijn orisha zullen bepalen. Alles hangt af van deze schelpen : of ze boca abierto vallen of met hun opening naar beneden. 5-2 is het resultaat. De tweede maal is het 4-3 en de derde maal liggen ze alle 7 open. Ik moet op de grond kloppen en mijn mond aanraken. Enrique doet het opnieuw, en tot mijn grote verbazing krijgen we opnieuw precies dezelfde combinatie. Het zijn geen dobbelstenen, dus het kan geen trucage zijn. Alweer moet ik de grond en mijn mond aanraken. ?Jemayá?, zegt hij nu zeer beslist. De jonge santero had gelijk. Mijn moeder ook toen ze me de zeven zilveren armbanden gaf. De orisha’s, het orakel hebben het bevestigd, ik ben de dochter van de zee. Vanaf nu moet ik meer blauw dragen en enkel nog zilveren juwelen. ?Maar,? zeg ik zachtjes, toch wel geïmpressioneerd door het gruwelijke altaar aan mijn linkerzijde, ?ik ben eigenlijk altijd een beetje bang geweest van de zee. Kan dat wel ?? ?Als jij te ver de zee ingaat, zou je wel eens niet meer willen terugkomen, want Jemayá trekt je aan en dát maakt je bang?, verwittigt Enrique me. ?Jij mag alleen pootjebaden in de zee, nooit ver gaan zwemmen, want Olokún, de orisha van de diepte, zal je met zich meetrekken.? ?Maar als Jemayá mijn moeder is, zal ze me toch nooit kwaad doen ?? Geen vragen meer ! Een palero spreek je niet tegen, zeker niet in deze kamer.

Enrique vraagt of ik een guardiero, een amulet wil om mij te beschermen. Dat kan nooit kwaad. Ik moet eerst thuis een zuiveringsritueel uitvoeren : een bad nemen in water vermengd met onder andere witte bloemblaadjes en een heleboel huis-, tuin en keukenproducten. Het had evengoed het bloed van een slang kunnen zijn, of de staart van een rat, maar ik heb geluk. De bloemblaadjes die aan mijn lichaam blijven kleven, moet ik verzamelen in een zelfgemaakt wit katoenen zakje en laten drogen. Binnen een paar dagen verwacht hij me terug. Vermits ik nog niet geïnitieerd ben, mag ik dit vertellen, maar vanaf het moment dat iemand de collares, vervolgens de guerreros en ten slotte de santos ontvangt, wordt alles top secret. Geïnitieerden praten nooit over de rituelen die ze ondergaan. Dat maakt de orisha’s boos.

Mijn amulet ligt op het altaar van Sarabanda. Ze is prachtig. Enrique en zijn zoon spuwen de amulet eerst vol rum en blazen hem dan vol sigarenrook. Cubaanser kan niet. Sigarenrook zit vol energie, vol ashé (leven). Hoe meer energie je geeft aan de orisha’s, hoe meer je terugkrijgt.

Ik moet voor het altaar gaan staan met mijn handpalmen naar boven en me concentreren op wat ik van de amulet wil, terwijl Enrique allerlei dingen in het joroeba uitroept. Me concentreren is moeilijk. Het altaar leeft, het zit vol insecten. Een grote kakkerlak balanceert tussen iets dat op een oog lijkt en het scherp van een bebloede dolk, als een soort dronken harlekijn. Het lijkt alsof het beest me uitdagend aankijkt. Mijn rechterpink bevindt zich op één centimeter van het insect dat elk moment de sprong wil wagen. Op datzelfde ogenblik worden mijn handen en amulet terug van een rumdouche voorzien, en de kakkerlak gaat roemloos onder in deze onverwachte vloedgolf. Opnieuw wordt er rook geblazen, mijn handen en de amulet verdwijnen even uit het zicht. Als de rook opstijgt, ligt de amulet in mijn handpalmen. Dit keer ben ik wél erg geconcentreerd, en voel ik vreemd genoeg mijn knieën wegknikken. De bloemblaadjes worden geofferd aan Obatalá (de machtigste orisha). Ik moet beloven een derecho in zee te werpen als ik daar de kans toe krijg.

Deze godsdienst houdt zijn gelovigen in de ban. Eenmaal geïnitieerd, gelooft niemand maar een beetje. Iedereen leeft strikt volgens zijn libreta, een soort verpersoonlijkte bijbel, hoe gek de dingen die erin staan ook mogen klinken. Sommige mensen mogen nooit de oceaan oversteken, wat de regering waarschijnlijk toejuicht, hopelijk niet manipuleert. Anderen mogen niet zwemmen, geen vis eten of niet naakt in huis rondlopen. Al die regels worden strikt opgevolgd. Misschien is dat de reden dat Cuba tot nu toe van veel geweld gespaard bleef. De tegenstelling tussen goed en kwaad bestaat niet, zonden en pijn lijden ook niet. De Cubanen noemen het gebrek aan ashé (geluk, kosmische energie), en die ashé moet in evenwicht gebracht worden. Santería is een diep ingeworteld geloof. De wortels grijpen steeds meer om zich heen, en brengen steeds meer aleyo’s (leken) aan, die iyawo’s willen worden (geïnitieerde novicen die een jaar lang in het wit moeten lopen). Ondertussen tellen de katholieken in paniek de lege kerken. Voor je geïnitieerd wordt, moet je heel wat stadia doorlopen, en het wordt bepaald niet makkelijk gemaakt. Het ontvangen van de amulet is het laatste stadium voor je je helemaal moet engageren. Dan wordt het echt serieus. Dit is mijn limiet, ik wil een geïnteresseerd toeschouwer blijven. Heel veel buitenstaanders zijn gefascineerd door het mysterie van santería omdat het een aantrekkelijke godsdienst met een lichaam is, sensueel en geheimzinnig, zoals alles in Cuba.

Hysterische scènes voor het altaar van San Lazaro : bloemen, kaarsen, sigaren en rum zijn de voornaamste offers. Cubaanser kan niet.

Enrique, die de machtigste santero, palero en babalao van Cuba wordt genoemd, voor het altaar van Sarabanda.

Kaarsen, sigaren, drank : allemaal vormen van energie in santería. Wie energie geeft, krijgt het veelvoudig terug.

Deze man heeft een promesso (belofte) gedaan aan San Lazaro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content