Nachtmerrie
Is dit een nachtmerrie? Ik lijk gevangen op de bodem van een kolossale put. De steile wanden zijn verscholen achter reclameborden die tientallen verdiepingen hoog reiken. Oranje, rood, paars, bruin, roze, groen en wit licht flitst aan alle kanten. Over zwarte, horizontale stroken rennen gele elektrische letters als mieren voorbij. Ze vormen haastige, snel-verdwenen zinnen over oorlog, een aardbeving en een sportwedstrijd. Een knappe, halfblote man in jeans ligt op zijn zij naar mij te lachen. Ik stop en kijk omhoog om hem beter te zien. Links en rechts botsen mensen tegen me aan. Ik moet doorstappen, anders word ik omvergelopen. Een uurwerk staat op halfzes. We zijn met duizenden die allemaal tegelijk weg willen. Een kakofonie van wanhopig toeterende auto’s teistert mijn trommelvliezen. Van ergens hoog aan de wand van de put begint de grootste reep chocolade die ik ooit heb gezien plots stoom te spuwen. Het is een lichtreclame voor Hershey’s, de slechtste chocolade ter wereld. Nu weet ik het zeker: dit is een nachtmerrie.
Ik vlucht een zijstraat in. Twee straatnaamborden hangen, het ene boven het andere, aan een lantaarnpaal. Het bovenste meldt West 42nd Street, het onderste New West 42nd Street. Ook hier is het licht oogverblindend, maar de gebouwen, waarvan elke centimeter is bedekt met schots en scheef hangende lichtreclames, zijn lager. Duizenden mensen blijven me voorbijsnellen. Ik stop aan een loket onder een lichtreclame met een zwart-gele leeuwenkop op. Ik heb helemaal geen zin om naar de The Lion King te gaan, maar toch hoor ik mezelf vragen: “Hebt u nog kaarten voor vanavond?” Een zwartgeklede Aziaat antwoordt: “We zijn uitverkocht tot begin januari.” Ik wandel verder. Een zwarte jongen met een fijn, bijna meisjesachtig profiel schikt zorgvuldig zijn witte hoed in de weerspiegeling van een etalage waarin Whoopi Goldberg haar duivels lachje staat te grijnzen. Terwijl ik me afvraag wat ze daar staat te doen, loop ik bijna een lange man overhoop die zijn hand naar me uitsteekt. Het is George Pataki, de gouverneur van New York. Wat doet die hier, de verkiezingen zijn toch voorbij?
“Welkom bij Madame Tussaud’s“, zegt een breed-glimlachend meisje met een uitnodigend handgebaar. “Sorry”, zeg ik, “ik moet verder”. Voor het theatergebouw daarnaast stinkt het naar frietvet. Welk stuk wordt hier gespeeld? Op de luifel boven de ingang staat in grote gele letters: McDonald’s. Een man zegt tegen de vrouw aan zijn arm: “Ik las dat er 7500 lampen voor die lichtreclame zijn gebruikt”. Ik ga naar binnen en kom in een lange, beklemmend smalle gang die eindigt op een deur naar de volgende straat. Links is er een muur van roestvrij staal, rechts zit een lange rij mensen op barkrukken woordeloos te kauwen met hun gezichten naar een donkere bakstenen muur gekeerd. Ze hebben elk een schermpje voor de neus waarop in flikkerende zwartwitbeelden de geschiedenis van McDonald’s wordt verteld. “In 1954 kostte een hamburger 15 cent”, zegt een stem terwijl lachende rolschaatsende meisjes in majorette-uniform met dienbladen tussen ouderwetse auto’s laveren. Maximaal 300 personen toegelaten, staat er op een bord naast een trap naar boven. Buiten stinkt het nog steeds naar frietvet.
Naast de McDonald’s is er een internetcafe. Onder het harde neonlicht zitten honderden mensen op computers te tikken. Ook hier zegt niemand een woord. “Hoeveel computers hebben jullie?” vraag ik aan een heel dik meisje achter een kassa. “750” antwoordt ze. Een politieagent tikt met zijn matrak op de schouder van een jongen die in slaap is gevallen boven zijn toetsenbord. “Buiten jij”, zegt hij luid, “ik hoor dat jij hier elke dag komt slapen.” Zonder te protesteren grabbelt de jongen een rugzakje en strompelt naar buiten. Een klok flitst zes uur. Om de hoek, op Eight Avenue, wappert een vlag voor de ingang van een gloednieuw gebouw van blauw en oranje glas. Vanaf de negende verdieping boort een laserstraal zich door de nachtlucht. Welcome to the new Westin-hotel staat er op de vlag.
Ik ga naar binnen. Vijf mannen in grijze uniformen begroeten me tegelijk. “Hoeveel kost een kamer?” vraag ik aan een jongen achter de balie hoewel ik helemaal geen kamer nodig heb. “320 dollar”, antwoordt hij met een dik Chinees accent. Tussen ons staat een verlichte glazen kom waarin verse gele rozen drijven. Ik ruik er even aan. “Wat is het hier stil”, zeg ik. “Al onze kamers hebben geluidsdichte ramen”, zegt de jongeman trots. Ik knik en ga weer naar buiten. De neonlichten schreeuwen in mijn gezicht: All nude all the time, Peepworld Male, Leather&Lace,The Playpen en The Stiletto. Ik stap binnen in de Carlton, het hotel naast de Westin. De portier van dienst ligt met zijn hoofd op een tafel te slapen. De spiegels in de lobby zijn beduimeld. “Logeer jij hier?” vraag ik aan de enige gaste in de lobby, een Italiaans meisje. “Ja”, antwoordt ze terwijl ze met haar grote bruine ogen rolt. “Ik raad je het ten zeerste af”, zegt ze. “We hebben geen warm water, de bedden zakken door, de kleerkast kan niet open en er is geen klink aan de deur van de badkamer.” “Jezus”, zeg ik. “Wat wil je voor 140 dollar voor vier personen”, zegt ze, “We zijn kapot. Het straatlawaai houdt hier nooit op en ons raam sluit niet goed. Times Square is een nachtmerrie.”
Jacqueline Goossens
vanuit New York
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier