Meisjes, maagden en bruiden

Kabul. Van top tot teen gesluierd rijden wij, fotografe Lieve, onze gids Manila en ik, op de achterbank van een huurauto de stad uit. Langs ruïnes en uitgebrande woningen, intacte en vernietigde tanks, massa’s donkere, bebaarde mannen en een enkele vrouw, steevast in een boerka gehuld, reppen wij ons naar onze bestemming : het huwelijksfeest van Mhabouba, waar alleen vrouwen welkom zijn.

:: Volgende week : op bezoek in de vrouwengevangenis van Kabul.

Stof, stof, stof. Zelfs in de wagen trekken we spontaan onze sluier voor het gezicht. Het is niet alleen de enige manier om ogen en neus wat te beschermen, maar ook een scherm tegen allerlei gevaren : moordend verkeer, waanzinnige chauffeurs die nog nooit van een rijbewijs of verzekeringsdocumenten hebben gehoord en, het ergst van al, geïmproviseerde wegversperringen die door gewapende gekken en kinderen bemand worden. Telkens als we zo een wegcontrole passeren, sist Manila ons toe : “Hoofd bedekken, zwijgen en bidden !”

Vandaag hebben we geluk, we arriveren zonder hindernissen in Istalif, een bergdorp ten noorden van Kabul. Als ko-ninginnen worden wij, witte westerlingen met lichte ogen en rare kleren, onthaald, betast en bekeken, gekust en omhelsd door frisse meisjes, trotse tantes en oude besjes. In stoet tronen ze ons mee naar de feestzaal waar het een hele tijd duurt voor ik te midden van alle drukte, blikken en aanrakingen de bruid ontwaar. Mhabouba, zeventien jaar en stijf van de stress. Wit gepoederd, haren gefriseerd, veel te sterk opgemaakt.

In een hoek van de stampvolle ruimte staan Mhabouba’s jongere zusjes hartverscheurend te wenen, terwijl Manila en Zarmina, haar zussen, dansen en luidkeels zingen : ” O, wat zullen we onze lieve zus missen. Zij, Mhabouba, die altijd in dit dorp heeft gewoond, zal straks verhuizen naar Kabul, de grote stad waar wij allemaal van dromen. Ach, wat zullen we triest zijn als ze naar het huis van haar bruidegom vertrokken is.

Later, na het bruidsmaal, neemt de jonge Manila ons mee naar een rustiger plekje, waar ze snel, fluisterend haast, haar oudere naamgenote in vertrouwen neemt.

Manila jr : “De grootvaders van de bruid en de bruidegom hebben dit huwelijk geregeld. Mhabouba zelf heeft haar verloofde nog nooit gezien en legt zich zonder morren bij de beslissing van onze ouders en grootouders neer. Een tijdje geleden heb ik de toekomstige echtgenoot van mijn zus heel even gezien. Hij is niet uitgesproken lelijk, niet blind, niet gehandicapt, niet debiel. Hij rookt niet, drinkt niet en heeft een winkeltje in Kabul. ( spottend) Wat wil je nog meer ?”

“Weet je wat ik zo erg vind ? Dat Mhabouba vanaf morgen, voor de rest van haar leven, de boerka zal moeten dragen. Daar staat haar echtgenoot op. Nochtans had mijn zus zo gehoopt in Kabul een vrijer leven te kunnen leiden.”

“Nog verontrustender vind ik het nieuws dat de grootvader van de bruidegom hier volgende week opnieuw op bezoek komt om mijn hand te vragen voor een van zijn neven. ( boos) Maar ik wil helemaal niet trouwen, en zeker niet met een man die ik niet zelf gekozen heb. Ik zweer je, als ik verplicht word te trouwen met een kerel die mij niet aanstaat, pleeg ik zelfmoord. Toe, Manila, wat moet ik doen als ze mij tegen mijn zin willen uithu-welijken ?”

“Stil maar, meisje,” sust Manila, “en luister naar mijn goede raad. Onder geen beding mag je instemmen met een huwelijk met een analfabeet. Een man die niet kan lezen en schrijven zal je geen geluk brengen. Slechts weinig meisjes hebben de moed een huwelijk te weigeren. Mhabouba kon dat niet : zij is te stil, te timide, te gehoorzaam. Maar jij, Manila, kunt dat wel. Daar ben ik van overtuigd.”

Hoop flikkert in Manila’s jongemeis-jesogen, maar het gesprek stopt bruusk als haar moeder opduikt, met het jongste kind aan de borst. Boos kijkt ze haar dochter aan.

“Het spijt me,” fluistert Manila snel, “nu moet ik de andere gasten gaan onderhouden.”

Begraven meisjesdromen

“Ondanks haar povere achtergrond is dit meisje opvallend intelligent”, glimlacht Manila tegen ons. “Bij ons zou ze verder studeren, een carrière uitbouwen, haar leven in eigen handen nemen. (bijt op haar lip) Haar enige probleem is dat ze hier geboren is. Een Afghaans meisje van niets, opgegroeid in een dorp van niets. Een meisje zoals zij droomt van Kabul alsof het Parijs is : de grote stad, rijkdom en luxe, de prins op het witte paard, een sprookjeshuwelijk. Pas op haar huwelijksdag ziet zij haar echtgenoot voor het eerst. Is hij vriendelijk ? Fijn, dat is mooi meegenomen. Is hij een onmens ? Is hij zeventig en al vier keer getrouwd ? Tant pis. Haast alle Afghaanse meisjes begraven hun dromen op hun eerste huwelijksdag. Op nauwelijks enkele uren tijd worden al hun verwachtingen kapotgeslagen. Niet verwonderlijk dat zovelen zelfmoord plegen.”

( stil) “Laat ons hopen dat Mhabouba’s moeder haar dochter een beetje heeft voorgelicht, al vrees ik dat die kans bijzonder klein is. Want ongehuwde meisjes mogen niets, helemaal niets over seks weten. ( boos) Weet je, in Afghanistan heeft de eerste huwelijksnacht niets met liefde of tederheid te maken. Alles draait uitsluitend om de maagdelijkheid van de bruid. Als er ’s ochtends geen bloedvlekken op de lakens gevonden worden, slaat de schoonmoeder groot alarm.”

( bitter) “Maar zelfs na een perfecte ontmaagding in het huwelijksbed kan een man tegen zijn bruid zeggen : ‘Jammer, maar ik wil dat jij vertrekt.’ Hij en hij alleen heeft het beslissingsrecht.”

Met een knipoog en een lachje onderbreekt een jonge vrouw ons gesprek, en legt haar gebusselde baby in Manila’s armen.

“Wat een schatje”, zucht Manila vertederd. “Dit is Hasina, onderwijzeres én de enige Afghaanse vrouw die ik ken die zelf haar echtgenoot gekozen heeft.”

“Ja,” lacht Hasina, “na schooltijd zagen we elkaar op straat. Een blik, een glimlach en we waren verliefd. Maar mijn vader had andere plannen en stelde mij een veel oudere huwelijkskandidaat voor. ‘Neen, vader, ik ben geen bloem die u naar believen op iemands hoed kan zetten’, protesteerde ik. ‘Er is trouwens een andere jongen die ik wil.’ Omdat mijn verloofde geen geld had om de bruidsschat en de huwelijksvoorbereidingen te betalen, bleven we drie jaar lang verloofd. Ten slotte stelde ik mijn ouders voor om zelf, met het geld dat ik verdiende, de huwelijkskosten te betalen.”

“Op een dag kwam mijn verloofde langs en zoende mij op mijn wang. Ik raakte in paniek. ‘Nu ben ik zwanger,’ wist ik, ‘als mijn vader dit te weten komt, vermoordt hij mij.’ Maandenlang weende ik elke avond tot ik, ten einde raad, mijn verloofde in vertrouwen nam : ‘Weet je nog, die keer, toen je mij gekust hebt ? Toen ben ik zwanger geworden.’ ‘Maar meisje, toch,’ suste hij, ‘zo wordt een vrouw niet zwanger.’ Hoe dat dan wél gebeurt, vertelde hij er niet bij.”

“Pas in de huwelijksnacht werd het mij allemaal duidelijk. (stil) Alles welbeschouwd is het die eerste keer best goed verlopen. Leuk was het natuurlijk niet, het deed pijn en ik schrok me een ongeluk, maar dat geldt wellicht voor elke vrouw. ( aarzelt) Iemand heeft me ooit verteld dat een vrouw ook plezier kan beleven aan het ‘samenkomen met een man’. Dat kan ik moeilijk begrijpen. De schrik om zwanger te worden staat toch elk plezier in de weg ? Zelf probeer ik seksueel contact met mijn man zoveel mogelijk te vermijden. Ja, natuurlijk wil hij nog meer kinderen, maar tegelijkertijd beseft hij dat het voor mij te zwaar begint te worden. Ik zou graag de pil nemen, en heb er al met de vroedvrouw over gepraat. Maar ja, haar medicijnkast is leeg.”

“Pas op, ik wil niet klagen. Integendeel, sinds de geboorte van Nooria ben ik zielsgelukkig. Mijn hele leven lang heb ik alleen maar oorlog gekend. Op den duur raak je eraan gewend. De bombardementen, de raketten die rond je oren vliegen, wegvluchten, naar links of rechts, naar de stad of de bergen, van het ene dorp naar het andere. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. En in zekere zin was het dat ook : we kénden alleen maar oorlog, vrede was ons onbekend.”

“Eén herinnering wil ik je vertellen. Het gebeurde tijdens de talibanbezetting, toen ik met mijn zieke man en zes kinderen in Kabul verbleef. Ik werkte voor een vluchtelingenorganisatie en verdiende met mijn naaiklasje dertig dollar per maand. Op een dag stonden er vijf talibs voor mijn deur. ‘Wij hebben gehoord dat hier mannen over de vloer komen met wie jij lacht en praat’, sneerden ze. ‘Ik doe niets fout’, antwoordde ik zo rustig mogelijk, en bleef in de deuropening staan. Binnen zaten mijn kinderen en leerlingen met bange ogen toe te kijken. Mijn man had zich verstopt, want bij zo’n talibanbezoek was het gebruikelijk de echtgenoot in elkaar te slaan of zelfs te vermoorden. ‘Allah is mijn getuige. Ik doe niets wat tegen de islam ingaat’, ging ik kalm verder, al was ik doodsbang en stond ik op mijn benen te trillen. ‘Ik onderwijs de koran aan mijn leerlingen en leer ze kleren maken. Geloof mij, ik gedraag mij zedig en correct, zoals het een goede moslimvrouw betaamt.’ ‘Wacht maar,’ zeiden ze onheilspellend, ‘morgen komen we terug’. ”

“Na hun vertrek rende ik meteen naar de vluchtelingenorganisatie. ‘Help mij,’ smeekte ik, ‘de taliban zitten achter mij aan. Als mijn leerlingen wegblijven, verlies ik mijn inkomen en kan ik mijn gezin niet langer onderhouden.’ ‘Geen paniek,’ susten ze mij, ‘ga maar terug naar huis. Wij zoeken wel een oplossing voor jou.’ Intussen waren de talibs echter opnieuw langsgekomen en hadden mijn man hard aangepakt. Toen ik hem vond, lag hij in een grote plas bloed. ‘Morgen komen ze terug om ons te vermoorden’, kon hij nog net uitbrengen. Dezelfde dag nog zijn we gevlucht.”

Grassoep met insecten

“Die herinnering – op de vlucht met een zwaargewonde man en zes kleine kinderen, zonder werk, zonder geld, zonder bezit – snijdt me nog altijd de adem af. Er volgde een zwarte periode. Om mijn kinderen in leven te houden, ging ik van huis tot huis om wasgoed op te halen of om bloem te bedelen. Daarmee bakte ik pannenkoekjes die mijn kinderen op straat verkochten.”

“Toen de Amerikaanse bombardementen begonnen, brak er hongersnood uit en kon ik geen bloem meer bemachtigen. Ten einde raad begon ik met de vreemdste ingrediënten soep te maken. Alles wat enigszins eetbaar was, grassen, stengels, insecten, verwerkte ik tot een dikke brij. Zo hadden mijn kinderen toch iéts in hun maag.”

“Nog niet zo lang geleden zijn wij naar Istalif teruggekeerd waar we, na lang zoeken, ons huis terugvonden : een ruïne, zonder muren, zonder vensters, zwartgeblakerd van het vuur. ( lacht) Maar dat deert mij niet. Want ook zonder ramen en deuren geniet ik van de grootste luxe die er bestaat : het gevoel van vrij te zijn.”

“Nu geef ik les en heb ik opnieuw een inkomen. Na mijn dagtaak als onderwijzeres stap ik, met Nooria op mijn rug, naar huis. Daarna bouw ik samen met mijn oudste kinderen enkele uren aan onze woning. Stenen aanslepen, muren metselen. ’s Avonds naai ik kleren op bestelling.”

“Of ik niet uitgeput ben, zo pas bevallen, met één job als onderwijzeres, één als bouwvakker, één als naaister en een huishouden met zeven kinderen en een gehandicapte man ? Natuurlijk ben ik moe. ( lachje) Maar die vermoeidheid voel ik niet. Want wat ik nu beleef, is onbetaalbaar. Werk, een inkomen, een dak boven ons hoofd, eten op de plank. Niet langer hoeven te bedelen en van huis tot huis onderdak voor mijn kinderen hoeven te vragen. ’s Nachts rustig slapen, zonder mij af te vragen of mijn kinderen morgen nog in leven zullen zijn. Niet meer bang zijn van honger, koude, warmte, bommen, kogels, soldaten.”

Snel ervandoor, de bruidegom komt

Plots is er drukte, commotie, gefluister en gelach. Meisjes rennen opgewonden het vertrek binnen. Zelfs Mhabouba komt naar ons toe om ons te zoenen en te bedanken. “Omdat jullie mij zoveel eer bewezen hebben”, fluistert ze. “Nog nooit heeft een meisje uit dit dorp zulke hoge gasten op haar bruiloft ontvangen.”

Het arme kind ziet er intussen vreselijk uit. Doodongelukkig, lijkbleek van de spanning, met zweetpareltjes op het voorhoofd.

“De bruidegom en zijn familie kunnen nu elk ogenblik arriveren”, brengt ze verlegen uit. “De huwelijksceremonie begint dan meteen, want vóór het donker moeten we in Kabul zijn.”

“Dan moeten we er dringend vandoor,” schrikt ‘onze’ Manila.

“Hoezo ?” reageren Lieve en ik teleurgesteld. “Al die tijd hebben wij op de bruidegom gewacht, en net nu hij er aankomt, vertrekken we. Toe, laat ons nog even blijven. Om een glimp van hem op te vangen, en met eigen ogen de kans op Mhabouba’s huwelijksgeluk in te schatten.”

“Het spijt me,” zegt Manila beslist, “dat kunnen we echt niet maken. Dat we in het huis van de bruid alle aandacht naar ons gezogen hebben, is normaal. Maar dat wij, vrouwen, ook de bruidegom in de schaduw zouden zetten, is ontoelaatbaar.”

Tekst Annemie Struyf I Foto’s Lieve Blancquaert

“Ik wil niet trouwen en zeker niet met een man die ik niet zelf gekozen heb. Ik zweer je, als ik verplicht word te trouwen met een kerel die mij niet aanstaat, pleeg ik zelfmoord.”

“Ik zou graag de pil nemen en heb er al over gepraat met de vroedvrouw. Maar ja, haar medicijnkast is leeg.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content