Marlene en zo
Als ik aan Berlijn denk, denk ik aan de benen van Marlene, aan cabaret uit de jaren dertig, aan fotogalerie Camera Work, aan beelden van het Olympiastadion uit het nazitijdperk, aan Albert Speer en aan Bertold Brecht. Aan de meesterlijke vertolking van Bruno Ganz in der Untergang ook, aan de intimiteit van de inmiddels gesloten luchthaven Tempelhof en aan de allereerste keer dat ik er met de auto naartoe reed.
Het lijkt wel drie levens geleden en ik denderde met een tweedehands vehikel over de gekasseide snelwegen van de Democratische Republiek, waar een toerist onder geen beding halt mocht houden op de parkeerplaatsen. De Koude Oorlog woedde volop en West-Berlijn leek wel een eiland, omringd door het Paradijs van de Werkende Massa’s – of wat daarvoor moest doorgaan. De grensovergang oogde als een avontuur. Met een benepen hart wachtte ik terwijl kloeke, besnorde en geüniformeerde vrouwspersonen met spiegels op lange stelen de onderzijde van bussen en vrachtwagens controleerden en onze paspoorten veel te lang bestudeerden. Eens die controle achter de rug, maakte de kilte van het Communistisch Paradijs plaats voor een vreemdsoortig enthousiasme. Het eiland leek alleen bewoond door jonge mensen die via een luchtbrug bevoorraad werden, hun isolement niet mochten verlaten en zich optrokken aan die ene, hoopgevende zin van JFK die zijn sympathie had samengevat : Ich bin ein Berliner.
Zelf zoek ik al jaren troost in een andere populaire zin, Ich hab noch einen Koffer in Berlin. Maar omdat ik godbetert niet meer weet waar die koffer precies staat, blijf ik een rusteloze zoeker in het nieuwe Berlijn dat zich op 9 november 1989 opeens van zijn isolement ontdeed, toen de muur doorbroken werd. Sindsdien is de hoofdstad van Duitsland een bouwwerf vol verwachtingen waaruit elke maand nieuwe creaties omhoogschieten. Een speeltuin voor architecten, waarbij het geen sinecure is het voormalige Oosten van het Westen te onderscheiden.
Een stad met ruime, groene longen waarin het heerlijk fietsen is in een sfeer van hervonden vrijheid. Een stad waar ik talloze keren heb rondgedoold, soms van het chique Hotel de Rome van Rocco Forte (ooit de zetel van de Dresdner Bank) aan de Bebelplatz, waar in 1933 massaal boeken werden verbrand, naar het Museum Insel en verder naar het artistieke Prenzlauer Berg. Een stad waar ik een winter geleden een jonge vrouw mee naartoe nam met levensgrote vooroordelen over alles wat Duits en Duitstalig was. Ik kende die vooroordelen omdat ik er ooit zelf onder gebukt ging. Maar alles verliep zoals ik het verwachtte, Berlijn deed wat het altijd gedaan had : het charmeerde, maar zonder dwang en zonder overdrijving. Na drie dagen ploeteren door de sneeuw van Charlottenburg, uren in boekhandels, kroegen en eettentjes en een ommetje langs het Denkmal für die ermordeten Juden Europas, kwam ze met een verfrissend beeld terug en gaf node toe dat ze Berlijn eigenlijk wel de designhoofdstad van het Westen vond. “Maar Berlijn is Duitsland niet”, probeerde ze haar ommezwaai nog te vergoelijken. Misschien had ze nog gelijk ook.
Dat ze niet alleen staat met haar enthousiasme, leest u verder in dit nummer. In verschillende toonaarden geven mijn collega’s ongegeneerd blijk van hun sympathie voor het tweede leven van de Duitse hoofdstad.
pierre.darge@knack.be
Pierre Darge
Sindsdien is de hoofdstad van Duitsland een bouwwerf vol verwachtingen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier