Kostbaar Rajasthan

In bazaar en fabriek, op straat en akker is het leven veelkleurig. Textiel, van katoen tot zijde, is een van de kostbaarheden van Rajasthan. (Het wordt ook door Belgische modeontwerpers gebruikt.) Maar tussen Udaipur en Agra biedt India ander raffinement: marmer, miniatuurschilderijen en tapijten, blauw aardewerk, juwelen. Een zwerftocht door een fijnzinnig land, tot het oog de perfectie van de Taj Mahal aanschouwt.

Mark Gielen

Als een schip van wit marmer drijft een paleis op het diepblauwe water . Sarus-kraanvogels wieken door een tijdloos landschap. Langs de oever van het meer staan het paleis van de maharadja van Udaipur en het fort, vaalgeel, opgesmukt met filigraan, edelstenen en glas. Ik kijk door het raam en zie het meer, blauw en rood licht sijpelen binnen, fonteinen klateren, aan de muren hangen miniatuurschilderijen met krijgs- en hoftaferelen, olifanten en muzikanten, prinsessen in sierlijke gewaden, de rajputs en hun gevolg, krijgers en notabelen in een paleis dat baadt in een vruchtbaar, groen en weelderig landschap. In de stegen rond het paleis zie ik die taferelen later terug, in de ateliers van de miniatuurschilders. Mannen zitten op de grond, voorovergebogen over panelen, een penseel in de hand. Met beheerste precisie geeft een van hen een tijger een snorhaar. “Met dat tafereel is hij al meer dan twee maanden bezig. Twaalf jaar leren voor je zoiets mag maken”, zegt Suresh Singh. “Ze beginnen als zeven-, achtjarige. Dat is goed, want het is een bezigheid voor het leven. Niemand heeft een diploma, dit is werk van artiesten. Voor de onafhankelijkheid in ’47 werkte mijn grootvader in het paleis van de maharadja. Het blijft een familietraditie, maar we leiden ook nieuwe leerlingen op.”

“We schilderen op hout, papier, katoen en zijde, maar ook op marmer of ivoor. Die schilderijen zijn fijner, maar ook kostbaarder. Sommige zijn met reliëf of ingelegde edelstenen verrijkt. Eerst maken we een ruwe schets, dan schilderen we met zes primaire kleuren, afkomstig van gesteente uit de mijnen: cinnabar voor rood, zwavel voor geel, zink en gelena voor wit en zwart, markri is voor oranje en lapis lazuli voor blauw. We gebruiken ook zilver en bladgoud, 24 karaat. Voor de andere kleuren maken we een mix, op basis van water en gom van de acaciaboom. Of we gebruiken mangobladeren en gedroogde koeienurine, wat een diepgeel poeder geeft. Het is uiterst delicate arbeid. Daarvoor gebruiken we penselen met haartjes, die voorzichtig zijn afgeknipt van de staart van een eekhoorn. Voor minder gedetailleerd werk gebruiken we wenkbrauwhaar van kamelen.”

“We hebben onze eigen stijl, die van Mewar. Maar je merkt ook de blijvende invloed van de mogols, de heersers die eeuwenlang in Noord-India de macht in handen hadden. De thema’s zijn velerlei: historische en religieuze scènes in het paleis, krijgstaferelen en huwelijken, een bootprocessie of het Gangaur-festival, bloemmotieven met lotus, opiumknoppen of the morning glory, de godenwereld met vooral liefdesscènes van Heer Krisjna, ook vogels en dieren. Kijk, Sjah Jahan met de Taj Mahal, van onze beste artiest. Kost je 27.000 roepies. Of Krisjna die van z’n geliefde en de herfst geniet, met op de achtergrond een tempel, waterval, pauwen, bloemen en de maan: drie maand werk, 55.000 roepies.”

Het schilderij is microscopisch precies, bijna driedimensionaal. De pauwenpluimen zijn tot in de details uitgewerkt, armbanden en juwelen schitteren, de gelaatsexpressies zijn erg verfijnd. “Het is kunst, voor in je huis”, en de meester toont me een dorpsleven met ambachten, waaraan meer dan een half jaar is gewerkt: pottenbakker en smid, vrouwen bij de waterpomp, een hindoetempel met vlaggetje dat zegt dat het een levende tempel is, een heilige die mantra’s citeert, een boerderij, vrouwen met balen stro, altijd aan het werk. Ik vraag maar niet naar de prijs van dit kostbaar stukje dagelijks leven. Op het laatst, als vertrouwen is gegroeid, staat mister Singh zoals alle handelaars bij zijn werktafel en vraagt op fluistertoon of ik van de Kama Soetra houd? Waarom liegen en nee knikken, waarop hij omzichtig erotische prenten uit een map in de onderste lade laat zien, niets verhullende en gedetailleerde scènes alsof het pornografie was, maar ook wonderlijke tekeningen van het liefdesleven in miniatuur, geschilderd met eekhoorntjeshaar en een vaste hand.

Rondom Udaipur, een romantische stad met vele paleizen, liggen de dorpen met hun zinkfabrieken, baksteenbakkerijen en marmerateliers. Langs de wegkant wordt witte en groene marmer gezaagd, gepolierd, ingepakt en op vrachtwagens geladen, voor de jaintempels en moderne gebouwen. Voorbij de velden met graan, mosterd en suikerriet staan de tempels van Nagda, de eerste hoofdstad van Mewar: tempels voor Visjnoe met fijn beeldhouwwerk dat verhalen vertelt over de goden, hun boodschappen en eindeloze mythische verhalen, maar ook met erotische taferelen die in de films uit Bombay geen schijn van kans maken. En verderop in Eklingji verbluft de persoonlijke tempel van de maharadja van Mewar met 108 schrijnen in een woud van marmer en graniet, geboetseerd door anonieme kunstenaars en het harde zonlicht. Zo ben ik op weg door Rajasthan, India’s legendarische deelstaat met langs de weg dromedarissen en een rode vuurzee, de flame of the forest, een boom waarvan de bloemen gasten welkom heten in huis; de gedroogde bladeren worden tot gulal gemalen, een poeder dat in water gekookt wordt om sari’s en tulbanden te kleuren, of om tijdens het Holi-festival mens en dier in een lenteroes mee in te wrijven.

Maar in Rajasthan doen de mensen me het landschap vergeten. Vooral de vrouwen, gehuld in vuur, zon en licht. Ze doen alles: kinderen hoeden, met waterkruiken zeulen, zingen en dansen langs de wegkant, hard werken op het veld of in de baksteenfabriek. Vreemd is dat: wat vaak het schrijnendst is, is ook het mooist. Hard labeur van magere vrouwtjes, die in de verzengende zon een dag lang stenen stukslaan met een hamertje, een door het kastenstelsel onontkoombaar lot dat ze dragen voor luttele roepies per dag. Of anderen die gekromd een akker wieden maar goedlachs in een vlammende kleurenzee het leven kleuren zoals nergens anders ter wereld. Die vrouwen met kruiken op hun hoofd, mager maar pezig, het is een van de oerbeelden waaraan de reiziger nooit ontsnapt, het beeld van India zoals het altijd is geweest en nog lang zal blijven. “Wij, mannen, zijn niets”, zegt chauffeur Davinder plots. “De vrouwen doen in één dag wat wij in een mensenleven doen. Om vier uur opstaan en kilometers lopen voor water, eten maken en het huis proper houden, op het veld werken, stenen sleuren en mee gebouwen optrekken.” Of zoals bij de pottenbakker in Jaswantgadh, waar ze, gehurkt en met juwelen rond haar voet, met fijne vingers het aardewerk met simpele motieven beschildert.

Had ik me in Udaipur al laten overrompelen door al die stoffen, in de shops van de bazaar van Jodhpur, diep onder de schaduw van het fort op de rots, ligt de rijkdom uit India opgeslagen, uit de dorpen en streken van Punjab en Rajasthan tot Karnataka, Gujarat en ja, zelfs uit Pakistan. Oude en nieuwe stoffen. Peluwen voor kussens, wandtapijten, sari’s natuurlijk, met gouddraad uit Kota, meterslange balen stof in alle kleuren, katoen, brokaat en zijde, al dan niet met juwelen bezet, textiel uit Gujarat zoals een deesa, geborduurde geometrische figuren op dikke stof die is ingelegd met spiegeltjes, sjaals uit Varanasi en Kasjmir, angora en dure pasjmira die gemaakt is van de kin- en buikharen van een geit, jassen en kostuums, een mantel van zestig jaar oud in pure zijde en goud, een brokaten rok met edelstenen voor dans en festival van Mewar. Het is heet, de nauwe stegen brengen nauwelijks verkoeling. In de bazaar, waar kruiden en specerijen in veelkleurigheid wedijveren met de stoffen, sla ik een tafereel gade van drie vrouwen die rond de verkoper geschaard zitten in een zee van rode golven. Rollen opengooien, tasten en voelen, lachen en onderhandelen, de stoffen rond het lichaam wikkelen, kletsen en thee drinken tot eenieder tevreden is.

Stilaan raken de beelden vertrouwd. Rohet is een onooglijk dorp van vijfduizend zielen. Met een gids rijd ik door het dorre land, op weg naar een familie van de Bishnoy, een religieuze minderheid met een diep ecologisch bewustzijn. Naast bomen en planten beschermen ze de dieren. Niet toevallig ontdekken we onderweg de specialiteiten van de streek: blauwe antiloop en zwarte bok. Bij een eenzaam huis zitten drie generaties vrouwen. Grootmoeder spint draad op primitieve wijze, moeder en dochter schenken thee. Alle drie zijn ze zwaar met juwelen opgesmukt. Toch is dat niet het beeld dat me zal bijblijven. In een dorp, Dhundeli, met altijd weer bedrijvige vrouwen, met binnenplaatsen waar ze rond een vuurtje een eetmaal koken, met witomrande gevels in rood en blauw, smeert een vrouw modder uit over het muurtje van haar huisgevel. Gehurkt in een oranje sari, over haar hoofd gedrapeerd, maar af en toe maakt zonlicht haar gezicht door de sluiers zichtbaar. Om enkels en polsen glinsteren kralen en bandjes in dof zilver, haar silhouet danst tegen de aarderode muur en met haar hand smeert ze blinkende modder uit, heen en weer tot de muur een opknapbeurt heeft gekregen. Het is zo’n eenvoudig beeld dat ik voor het eerst en misschien voor het laatst toevallig te zien krijg, maar dat in al z’n sobere dagdagelijksheid dit harde, arme en meedogenloze land heel even in z’n kostbaarste schoonheid laat zien.

Bijna is het ondraaglijk: altijd en overal is er die veelheid aan stoffen en kleuren, daarnet in het dorp, overal langs de wegkant of op de mela van Weyed, een dagje kermis in een stoffige hitte tussen muzikanten, uitgelaten kinderen en duizenden door schmink en sluiers gekoesterde ogen. Daarom sta ik voor een ongewone bestemming: een katoenfabriek in Pali. Voor de poort slijten kramen etenswaar en kledij. Een oud moedertje verkoopt groene bussels die de mensen te eten geven aan de heilige koeien die vlakbij hun zalig leventje leiden. In kanaaltjes, of op de velden rond de stad, drijven verfstoffen die de aarde verzieken. “Wij zijn discipels van het jainisme”, zegt Anilyi Gulechha, directeur van Bharwa Textile. Hij leidt me rond door een vreemde wereld van geuren en kleuren. “Die balen zijn honderd procent katoen, alles komt uit Zuid-India, uit Andra Pradesh en Karnataka. Ruwe stof die klaargemaakt wordt om te bleken. Eerst soda, dan kokend water en een chloorbad. De stoffen worden gedroogd en opgespannen met een machine. We hebben een eigen afdeling die patronen, tekeningen en motieven tekent. Zowel machinaal als manueel drukken we tot acht kleuren op de stof. Die worden dan chemisch gefixeerd. Ten slotte krijgen ze een bad om de kleuren hun natuurlijke glans te geven, waarna de stoffen enkel nog moeten drogen.” Mannen ploeteren door wasbakken, anderen drukken met houten stempels patronen op de stof, en zes meter hoog trekken jonge meisjes de katoenen repen op houten stellingen omhoog, om in een waaierende oceaan van doeken de hemel boven Rajasthan veelkleurig te tekenen.

Buiten de stad oogt Amber Fort, in zandsteen en marmer, weerom verfijnd met spiegelpaleis, bas-reliëfs en fonteinen. Het is de voormalige hoofdstad, die als Ambikeshwar een manifestatie van Sjiva was. Pas in de achttiende eeuw is de hoofdstad verplaatst naar Jaipur, de rode stad met rechte straten, het paleis van de maharadja en het beroemdste gebouw, de Hawa Mahal of het Paleis van de Winden waar de nobele dames achter filigraan ongezien het straatleven konden genieten. Op het kruispunt van paleis en bazaar rust ik uit met een glas zwarte thee en kijk naar het precisiewerk van de schoenmakers: geduldig oefenen ze hun beroep uit, een zeer eerbare arbeid want zonder hen zou ik niet eens kunnen reizen.

Dromedarissen beladen met balen katoen en stapels stoffen leiden me naar de industriële buitenwijken, naar het fabriekje van Sakshi in Sanganer. ” Blockprinting is een oeroude kunst”, glundert Hemant Doraya terwijl een arbeider met houten stempels figuren kleurt op de uitgespreide stof. “Het is een kunst die veel ouder is dan de geschiedenis van Jaipur. Alles gebeurt met de hand, onze mensen zijn gedreven ambachtslui. Het kan eenvoudig, maar ook ingewikkeld. Een patroon heeft maximaal acht kleuren. Voor iedere kleur is er zo’n blok. Die blokken zijn gemaakt van hard sesamhout en gaan tot zestig jaar mee. Met de eerste stempel drukt de man een figuur op de stof, die dan stap voor stap opgevuld wordt met blokken voor alle kleuren. Alles moet haarfijn in elkaar passen. Het resultaat is een stof met een veelkleurig herhaald motief. We maken verf uit groenten, maar gebruiken voor zwart ook een paardenhoef. Een tafellaken van twee op drie meter is anderhalve dag werk, terwijl bedrijven machines gebruiken die vijfhonderd stuks per dag maken. De mensen vragen waarom wij zo duur zijn. Omdat we een familiebedrijf zijn en producten van hoogstaande kwaliteit leveren. Het blijft ambachtelijk en precies werk, en onze familie is daar erg bedreven in.”

Diezelfde fierheid spreidt mijn gastheer tentoon in het atelier van de blue pottery. “Het probleem met dit aardewerk is dat tot veertig procent stuk gaat. Het blijft een moeilijk. De basis voor koppen, borden en vazen is kwarts, zout om te witten, gom en lokale klei. Daar voegen we zwarte kobaltoxide aan toe. Na acht uur in de oven verandert dat zwart in donkerblauw: blue pottery. Ook de andere kleuren berusten op oxides van magnesium tot chroom. Koperoxide wordt stralend turkoois.” We staan voor de vitrines met aardewerk, van tegels en vazen tot serviezen en figuren, en het aanbod is eindeloos.

“Niets gaat verloren”, weet Nizam Kagzi trots als we door de ateliers van Salim’s Paper slenteren. “We maken papier. Niet van bomen, maar van vodden, oude stoffen en versleten kledij. In waterbakken weken we die stoffen, we maken er pulp van en voegen kleurstof bij. Dan scheiden we pulp en vloeistof en krijgen handgeschept papier, waarin we soms rozen en andere bloemen mengen. Het papier wordt gedroogd en gaat door een pers. Allemaal handwerk. Ons pluspunt: van afval maken we op milieuvriendelijke manier notitieboekjes en doosjes, schrijfpapier, briefomslagen, schriften en tasjes om geschenken in te steken. Of wenskaarten met gedroogde bladeren van de heilige boom. Zo houden we op bescheiden wijze de natuur en onze oude ambachten in ere.”

Voor ik Jaipur verlaat, bezoek ik Saraf Carpet & Textiles. “Alle tapijten zijn handgemaakt, met schapenwol uit Rajasthan en lam uit Kasjmir”, zegt Praveer Chatterjee. “Natuurlijke kleuren, gewonnen uit groenten. Alle tapijten zijn handgeknoopt, 144 knopen per Engelse duim voor een wollen tapijt. Voor kasjmir zijn er dat 200 en zijde haalt 386 knopen. Langer dan een uur of vijf mag niemand werken, dat verdragen de ogen niet. De patronen hebben namen of volgen een familiemotief. De meeste zijn Perzisch, geïntroduceerd door de mogols. We hebben Kashar, Bachtiar of Hamadan. Parda is typisch Jaipur. Als een tapijt af is, voor een kleintje ben je gauw 45 dagen bezig, wordt de onderkant met een brander geschroeid. Dan wordt het gewassen en gedroogd. De knopen worden met een pook vrijgemaakt. Opnieuw wassen. Een belangrijke en moeilijke arbeid is het kort knippen van het tapijt, dat is precisiewerk want één foutje en alles is verknoeid. De randen afwerken en het tapijt is klaar.” Hij rolt een pronkstuk open en zegt: “Laat vijftig mensen per dag er overheen lopen en het tapijt zal nog 150 jaar meegaan.” In mensentermen is dat de halve eeuwigheid.

T ata-vrachtwagens daveren over de hoofdweg, Ashok-Leylands scheren langszij, steken wild voorbij en ruimen voor geen enkele tegenligger de baan. De wegkant is het terrein van gracieuze vrouwen, heb ik geleerd, maar de weg zelf is het land van mannen en openbare wasplaatsen, van dhaba’s of wegrestaurants en een zeldzame keer van stopplaatsen waar dikke dames voor honderd roepies jonge meisjes met vuurrode lippen aanbieden. Zoals alles in dit land zijn ook de vrachtwagens pareltjes van kunst: rijdende paleizen met zilverwerk en wapperende linten, godenuniversum op wielen met namen als Hanoeman, Krisjna, Kali of Ganesj de beschermer. Hun opschriften lezen als naamkaartjes: goods carrier met een national permit, ze pronken met hun standplaats. Blow your horn. OK ta ta, tot ziens. Zwaar beladen met katoen of marmer scheuren ze scheef over de weg. De chauffeurs, roekeloos en niets ontziend, hangen een zwaaiend handje door het raam, een teken om al dan niet voorbij te steken. Rijden in India is rijden op de grens van de waanzin.

In Bharatpur stop ik om met de fiets de rijke vogelwereld van de moerassen te verkennen. En heel plots verlaat ik Rajasthan voor Uttar Pradesh, bezoek Fatehpur Sikri, het rode fort van de Mogols, om eindelijk aan te komen in Agra, vuil, druk en stinkend. Zoals iedereen kom ik enkel voor dat ene bouwwerk, de tempel der tempels, de Taj Mahal. Al van ver rijst de koepel boven de stad uit. Een poort geeft toegang tot de paradijselijke tuinen, links en rechts scheppen twee moskeeën de illusie van een volmaakte symmetrie. Vele bezoekers picknicken in het gras en flaneren langs de vijvers, waarin minaretten en de koepel zacht reflecteren. Het blijft het formidabelste bouwwerk van India, maar het is niet wat ik had gedacht. Elegant, maar niet aangrijpend of ontroerend. Hoewel, van nevelgrijs in de ochtend en parelzilverig tot sprankelend wit als het licht van Allah het marmer bestraalt, ik heb tijd nodig. “‘Taj’ is kroon en ‘Mahal’ paleis. Dit is geen tempel, maar het monument van een grootse liefde”, zegt Barun Rawat. “Het is het mausoleum dat Sjah Jahan, de vijfde mogolheerser, liet bouwen voor zijn uitverkoren echtgenote Arjumand Bann Begum, beter bekend als Mumtaj Mahal. Voor ze op 39-jarige leeftijd stierf in het kraambed van haar veertiende kind, beloofde hij haar dat de mensen haar voor altijd zouden herinneren. Ze is in 1630 gestorven, in 1653 is de Taj Mahal door 20.000 werklui voltooid. Het mausoleum is gebouwd met witte marmer uit Makrana nabij Jodhpur, dat met dromedarissen en olifanten werd getransporteerd. Het is het hardste marmer ter wereld, niet-poreus en van de beste kwaliteit. Ook na 350 jaar zijn er geen noemenswaardige restauraties geweest. Het is de symmetrie en het evenwicht met de moskeeën die het grafmonument z’n grootsheid geven. En het interieur natuurlijk.”

Daar rusten onzichtbaar de tombes van beide echtelieden, in een achthoekige ruimte onder de immense koepel. Lotusbloemen ontluiken aan het marmer, alsook kalligrafische inscripties, koranverzen en 99 keer een naam voor Allah. “Kijk naar het inlegwerk”, wijst mijn gids. Halfedelstenen uit heel Azië, ingelegd in het marmer, van malachiet, onyx en jade tot lapis lazuli, agaat en koraal, amethist en jaspis. Zo helder, bijna doorschijnend zoals het marmer zelf. Terug buiten zet ik me op een muurtje langs de Yamuna. In een bocht kronkelt de rivier rond de stad. Kleinere tempels, akkers, buffels in het water, reigers in wit ornaat en de Taj Mahal die, naar een vers van Rabindranath Tagore een traan op het gelaat van de eeuwigheid, nu geel en rozig kleurt, een zachte bries oproept en de reis haar kostbaar eindpunt geeft.

PRAKTISCH

TE ZIEN

Udaipur, Rajasthans meest romantische stad, pronkt met paleizen rond en op het Pichola-meer. De stegen rond het City Palace, zelf een museum vol miniatuurschilderijen, zijn bezaaid met winkels en ateliers vol ambachtelijke producten.

Ten noorden van Udaipur liggen een aantal sites die historisch en religieus belangrijk zijn voor Rajasthan: Nagda, de eerste hoofdstad van Mewar met tempels, het tempelcompex van Eklingji, en hoog op een heuvel de fortruïnes van Kumbalgarh. In Ranakpur staat een van de impressionantste marmertempels van de jaingemeenschap.

Jodhpur is befaamd voor het Meherangarh Fort en de talrijke bazaars.

Het kleine Rohet is aanlokkelijk voor de dorpen van de Bishnoy in een beschermd natuurgebied. Wie een katoenfabriek wil bezoeken, moet naar het nabije Pali.

Het rode Jaipur is een drukke stad vol architectuur en ambachten. Het paleis van de maharadja, met musea en observatorium, is even boeiend als de bazaars van de oude stad. Buiten de stad lokken talrijke paleizen, vooral dan Amber Fort in de eerste hoofdstad van de Kuchwaha-heersers.

Ten noorden van Jaipur ligt Samode, een middeleeuws stadje met een paleis en rijke herenhuizen beschilderd met historische taferelen. Noordelijker ligt Shekhawati, een barre streek met dorpen vol dergelijke huizen.

Net binnen de grenzen van Rajasthan ligt Bharatpur, het vermaardste vogelpark van India: een bezoek per fiets is een van de ervaringen die een reis door Rajasthan ook ornithologisch interessant maakt.

Over de grens van Rajasthan, in de staat Uttar Pradesh, lokt het overdrukke Agra met het Fort maar vooral met het bouwwerk der bouwwerken, de Taj Mahal van het witste marmer.

HOTELS

Bij een reis die op zoek gaat naar de kostbaarheden van Rajasthan, horen overnachtingen waarin de sfeer even idyllisch en romantisch als geraffineerd is. In Udaipur is er Lake Palace Hotel, het luxueuze verblijf op het meer. In Rohet combineert Rohet Garh historische ambiance met een geschikte uitvalsbasis voor bezoeken aan de streek. Het trotse Jaipur kan bogen op het statige The Raj Palace en in het afgelegen Samode is Samode Palace een nostalgisch oord vol historie en artistieke schatten.

REIS

De kwaliteitsvolle touroperator Horizons Nouveaux is gespecialiseerd in India en Aziatische landen (Sri Lanka, Myanmar, Cambodja en Laos) en verzorgt even exclusieve als geïndividualiseerde reizen op maat. Vertrek met Lufthansa vanuit Brussel naar Dehli. Brochure en inlichtingen bij Anne Laurant: 0496 50 46 38 of 02 652 36 44.

INFO

De aangenaamste reistijd voor Rajasthan is oktober tot maart, de mildste maanden van het jaar. Van april tot juni is het heet en droog. Juli en augustus zijn moessonmaanden.

Raadpleeg de Travelphone (0900 101 10) van het Instituut voor Tropische Geneeskunde om te weten welke vaccinaties vereist zijn, afhankelijk van het seizoen.

Eén euro is ongeveer 43 roepies.

Een visum kost 50 euro en is verkrijgbaar op de Ambassade van India, Vleurgatse Steenweg 217, 1050 Brussel.

02 640 91 40.

Indiatourism, Rokin 9-15, 1012 KK Amsterdam, Nederland.

+31 20 620 89 91, fax + 31 20 638 30 59

info.nl@india-tourism.com

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content