KERKTORENMEISJES
Een groepje van drie meiden in de Fnac, tienerleeftijd. Ik voel een vage schrik voor dat gegiechel der hormonen. Ik ben bang een vlijmscherp oordeel op te vangen dat ik liever niet gehoord zou hebben. De jeugd kan wreed zijn voor wie jong geweest is, een minuut of vijf geleden.
“Als ik een kindje heb,” hoor ik niettemin een van de drie meisjes verkondigen, terwijl zij de kaft van een boek streelt op een manier waarvan ik niet dacht dat het nog gedaan werd, “dan zal ik het als eerste iets voorlezen van deze schrijver.”
Zij kijkt naar de tekening op de cover, alsof zij die voor het eerst ziet. “Roald Dahl”, zegt zij plechtig. Het klinkt als een eresaluut aan deze ook door mij bewonderde solovlieger van bijna twee meter.
Schitterend vind ik dat, hoe zij toen ze klein was zo van zijn verhalen onder de indruk moet zijn geweest dat zij dat nu wil doorgeven, hoewel haar kind nog geboren moet worden en Dahl al een kwarteeuw dood is. Prettig is het zoiets op te vangen in deze boekwinkel die nu ook staafmixers begint te verkopen en beeldjes van een zich, door zonnecellen aangedreven, tot in het oneindige tegen de slaap tikkende Albert Einstein. Door dat soort diversificatie van producten probeert men zich tegen de teloorgang van het boek te wapenen. Het is een vreemde vaststelling dat het geschreven woord, waar je altijd zo door gepassioneerd was, nog tijdens je leven versplintert waar je bij staat. Als schrijvende mens voel je je soms een hoefsmid ten tijde van de opkomst van de auto.
Even later sta ik buiten, met in mijn hand het boek van Boris Johnson over Winston Churchill, die door de schoolgaande jeugd al goeddeels is vergeten – zoals ongeveer de hele rest van dat verwaarloosbare stuk wereldgeschiedenis dat zich heeft afgespeeld vóór 1999. Het is zo’n dag van hoop en zonlicht dat uitbundig over de mensen wordt uitgegoten. Het is zo’n dag waarop je haast niet anders kunt dan naar de meisjes te kijken, die zich af en toe zelfs verwaardigen om terug te kijken. Ze weten waaraan je denkt, in deze steelseblikkenvijver.
Soms denk ik aan de rups op de kermis, waar een kap overheen ratelde zodat je in het donker zat, wat onweer- staanbaar spannend was. Soms denk ik aan de meisjes van toen, die voornamelijk van onder de kerktoren kwamen. Je had de blonde, de donkere en de roodharige, maar allemaal waren ze even blank als de gemiddelde tuinkabouter. “Een zwartje” werd je al genoemd als je toevallig zwart haar had. Onvoorstelbaar is het dat ik nog in schoolbanken heb gezeten waar de geslachten gescheiden werden gehouden. Dat je die monotone tijden nog hebt meegemaakt, kun je maar beter verzwijgen, zoals je er ook best geen ruchtbaarheid aan geeft dat je nog hebt rondgedwaald in de oersoep vóór het internet, toen de mensen naar de Luxemburgse post keken.
Nu zie je op eenzelfde straathoek boerka’s en blote buiken. Vrouwen uit alle streken van de wereld, prachtambassadeurs van het uitheemse in deze superdiverse samenleving – om eens een woord te gebruiken dat mij doet denken aan actiehelden en diepzeeduikers. Als ik al die mensen harmonisch door elkaar zie wemelen, bekruipt mij een gevoel dat mij zelden bekruipt : dat ik misschien te vroeg ben geboren en niet te laat, zoals ik gemakshalve altijd heb aangenomen.
Alles lijkt in zijn plooi te vallen, zoals je dat kunt hebben op sommige dagen, alsof er kruipolie in de stramme scharnieren van de samenleving is gespoten. IJsjes smaken naar watermeloen, een deur wordt voor je opengehouden en de tram komt eraan precies wanneer je hem nodig hebt.
Het is zo’n dag waarop je het gevoel krijgt dat het wel in orde komt met die vermenging in de wereld en dat de mensheid gered zal worden, zo goed als zeker.
jp.mulders@skynet.be
Jean-Paul Mulders
Het is een vreemde vaststelling dat het geschreven woord, waar je altijd zo door gepassioneerd was, nog tijdens je leven versplintert waar je bij staat
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier