In de ban van de ring
Muay Thai is de agressiefste onder de oosterse vechtsporten, en ook de minst begrepen. Thaiboksen, zo wordt gezegd, is een zaak van vechtjassen en probleemgevallen. Weekend Knack trok de bokshandschoenen aan en zocht de drijfveer achter een knock-out.
Wim Denolf / Foto’s Guy Kokken
Over thaiboksers valt veel te zeggen, één zaak hebben ze met elkaar gemeen: hoeveel slagen ze ook incasseren, ze zijn bezeten van de ring en verdedigen hun sport onvoorwaardelijk. “Boksen is een drug”, vertelde vuistenkampioen Mike Tyson ooit aan een journalist. “Een wedstrijd is pure opwinding, en die heb ik voortdurend nodig.” Die gedrevenheid, zeg maar verslaving, typeert ook thaiboksers: ze blijven vaak hun leven lang trainen, enkelen openen een eigen boksclub en worden zelf trainer. Ze beoefenen dan ook de agressiefste en volledigste bokssport. Terwijl kickboksen alleen vuistslagen en voet- en beentechnieken toestaat, worden bij muay thai of thaiboksen ook elleboog- en kniestoten naar het bovenlichaam gebruikt. In Thailand, waar muay thai al in de Middeleeuwen tot de militaire opleiding behoorde en ondertussen de nationale sport is, mogen die zelfs het hoofd van de tegenstander viseren.
Niet dat Europese thaiboksers zachtaardige jongens zijn. Het blauwe oog van Sebastien Gerson op onze eerste afspraak, een souvenir aan een boksgala in Martinique, toont meteen waar de klappen vallen. “Soms kan ik dagenlang niet eten, maar tijdens de kamp zelf voel ik geen enkele pijn. Daar zorgt de adrenaline wel voor”, zegt de 22-jarige veiligheidsagent. Grootspraak of stoere taal zijn deze potige maar schuchtere jongen vreemd. “Pijn of angst kan ik me gewoon niet veroorloven. Op een kamp is het man tegen man: het publiek, de jury, het gejuich, dat bestaat dan niet. Trouwens, uiteindelijk went alles. Je pijngrens ligt steeds hoger, het wordt moeilijk om je limieten te erkennen.” Van een gekneusd dijbeen of een gebroken rib kijkt hij ondertussen niet meer op: “Ik heb geleerd mezelf te verzorgen, zonder dokter of radiografie. Ik weet wanneer mijn lichaam tijd vraagt om zich te herstellen. Boksen hardt je elke dag, als een levensschool: winnen en verliezen, met vallen en opstaan.”
Sebastien is een van de 7000 leden van de Belgische Federatie Kick Boxing Muay Thai, die momenteel 56 clubs telt. Een geboren kampioen volgens kenners, al ontdekte hij de sport pas rond zijn achttiende, “uit nieuwsgierigheid”, in een lokale club. “Ik hield het geheim voor mijn ouders. Toen ze het ontdekten, verboden ze me deel te nemen aan wedstrijden, maar uiteindelijk liet ik hen geen keuze. Ze zijn bang, ja. Een vechtersbaas was ik echter nooit. Op school werd er al eens getrokken en geduwd, maar ik was een gewone, onopvallende tiener die hield van sport en uitgaan.”
Na vijf jaar training en elf kampen staat Gerson, een light heavyweight in de gewichtscategorie 76,21-79,38 kilogram, aan de top in de B-klasse. In het voorjaar van 2003 zal hij om de Belgische kampioenstitel strijden, een jaar later moet de A-klasse, die met de meest ervaren thaiboksers, binnen bereik liggen. Driemaal per week legt hij 230 kilometer af tussen zijn woonplaats Battice, op een steenworp van Verviers, en de Brusselse boksclub Rigiani Gym, waar hij telkens twee uur traint. Daarnaast houdt Sebastien zich aan de nodige loop- en zwemtraining, terwijl hij ook een club in Welkenraedt leidt. Twee keer per week onderricht hij er jonge debutanten in de bokskunst.
Waarom? Niet voor de roem of de eer, want de media- en publieksbelangstelling voor thaiboksers zijn minimaal. Dat België vele Europese kampioenen heeft afgeleverd, het is niet eens geweten. Het prijzengeld op Europese boksgala’s is trouwens beperkt tot een onkostenvergoeding, zodat professioneel thaiboksen zo goed als onmogelijk is. “Het is zwoegen voor niets”, beaamt Sebastien. “Persoonlijke bevrediging is je enige beloning, het plezier van iets te verwezenlijken en jezelf te overwinnen. Thaiboksen in competitieverband is een levenswijze, het vergt discipline en zelfrespect. Ik kan me niet laten gaan of uitspattingen doen: ik ben verplicht regelmatig te trainen, op mijn voeding te letten en goed te slapen. Mijn uitgaansleven is beperkt, maar dat is een keuze die ik heb leren maken. Om ergens te geraken, moet je het uiterste van jezelf geven. Gelukkig heb ik vrienden die begrijpen dat ik vaste tijdstippen en afspraken moet respecteren. Zelfs voor mijn vriendin ben ik er vaak niet. Zeker niet als ik op zaterdagavond of zondagnamiddag een wedstrijd heb. Dan ben ik prikkelbaar en zonder ik me af van de buitenwereld. Het is een kwestie van concentratie, in mijn hoofd zit ik dan al in de wedstrijd.”
Het blijft verbazen: hoe valt deze vriendelijke, stil sprekende jongen te rijmen met de geoliede, schijnbaar onbedwingbare vechtmachine in de ring? In zijn ogen lees ik dan de blinde vastberadenheid die doorgaans wordt toegeschreven aan topsporters en maniakken. “In de ring ga ik er tweehonderd procent voor. Iemand die zich te veel vragen stelt, zal nooit een echte bokser zijn. Ik kan gewoon niet nadenken over de gezondheidsrisico’s of de pijn van mijn tegenstander. Als je daaraan begint, stop je er meteen mee. Maar thaiboksen heeft me geleerd mezelf te overtreffen en dingen te doen die ik nooit voor mogelijk hield. Het smeedt mijn karakter en sterkt mijn zelfvertrouwen en mentale kracht. Ik ben rustiger geworden. Ik laat me niet meer zo gauw op stang jagen, want ik ken mezelf en mijn kracht. Mezelf bewijzen hoeft niet meer, en dus laat ik me niet meer verleiden tot vechtpartijen. Ik heb geleerd problemen te ontmijnen door te praten. Als je mijn naasten kwetst, raak je me in mijn hart, maar het is niet dat ik graag mijn vuisten gebruik.”
Geen Jake Lamotta dus, het stuk vreten uit Raging Bull. De bokskampioen ( Robert De Niro) in de Oscar-winnende prent van Martin Scorsese uit 1980 is het archetype van de getormenteerde vechtersbaas: een ziekelijk jaloerse psychopaat met een lage zelfdunk die zijn vrouw slaat. Recente bokslegendes versterkten alleen maar die mythe. Mike Tyson was op zijn tiende al een notoir bendelid in Brooklyn en probeerde in juni ’97 het oor van een tegenstander af te bijten. Joe Frazier en George Foreman: rebellen toen ze van school werden gestuurd en later straatboefjes. Of neem de Brits-Canadese Lennox Lewis, een straatvechter na de traumatische scheiding van zijn ouders.
“We worden probleemgevallen genoemd”, beseft ook Sebastien, “en dus zwijg ik maar. Goed, er zijn clubs met criminele figuren, drugsproblemen en vechtjassen die de andere jongens pijn doen. Ook in mijn club heb ik al jongens moeten weigeren. Wie moeite doet, merkt echter al gauw dat de meeste boksers de vriendelijkste en gevoeligste mannen ter wereld zijn. Ze hebben liefde en warmte nodig zoals iedereen, temeer daar hun sport zo ruw is. In Thailand wordt gezegd: thaiboksers zijn fier als leeuwen, en mak als lammetjes.”
Wie Sebastiens trainingsmaatje Steve Crauwels (28) aan de slag ziet als crewing officer bij Thomas Cook vermoedt achter zijn keurig blauwe hemd dan ook nooit een kickbokser. “In sommige kringen ziet men ons als vechtersbazen aan en dus praat ik er niet spontaan over, laat staan tijdens een sollicitatiegesprek. Op kantoor is slechts één collega op de hoogte. Niet dat ik me ervoor schaam, het is gewoon gemakkelijker om over de hockeywedstrijd van het afgelopen weekend te praten.”
Soms is het contrast ronduit treffend, leert het klassementsoverzicht in Rigiani Gym. Boven het bord, omringd door trofeeën, prijkt de foto van een gezonde jongeman in vechthouding. ” Pierre De Mulder, 07/01/’73-06/11/’93”, vermeldt het onderschrift. Een veelbelovend bokstalent naar verluidt. Toegewijd, gedisciplineerd, niemand had het zien aankomen. Amper twintig was hij toen hij zijn leven beëindigde, “voor een meisje”, en dan blijft het even stil.
“Weet je, als mensen zeggen dat thaiboksen agressief en monstrueus is, heb ik geen antwoord”, bekent Sebastien. “Ik moet hen gelijk geven: een wedstrijd ís hard, het is een gevecht met echte klappen en knock-outs. Voor mij is thaiboksen veel meer, maar ik zou zelf niet willen dat mijn jongere broer ooit in de ring stapt. Ik zou niet kunnen toekijken. De meeste mensen wíllen echter alleen die gewelddadige kant zien, net als het publiek op een boksgala. Dat wil alleen spektakel, een goed gevecht. Je voorbereiding, al die jaren training, je techniek, wie je bent, waar je vandaan komt, wat interesseert hen dat? Soms weten ze amper wie in de ring staat.” Het klinkt zo eenvoudig en nuchter dat je er stil van wordt.
“Agressiviteit sluimert in ieder van ons”, valt trainingsmaat Steve Crauwels hem bij. De hockeyspeler uit Dilbeek ontdekte thaiboksen zeven jaar geleden. “Het waren de brutaliteit en het fysieke karakter die me aantrokken. Daar is toch niemand ongevoelig voor? Mocht je kunnen boksen zonder risico’s, de clubs zouden volstromen. Stop mensen bokshandschoenen toe en ze slaan er met alle plezier op los. Daar is toch niets oneerbaars aan? Boksgala’s en straatgevechten lokken toeschouwers omdat een gevecht opwindend is. Velen houden ervan om een man tegen een man te zien vechten, ook al geven we dat niet graag toe. Het is puur voyeurisme.” De geschiedenisboeken geven hem gelijk. Bloederige vuistgevechten waren reeds populaire publiekssporten in het oude Griekenland en het Romeinse rijk. Brood en spelen, het is zo oud als de straat.
Toch roemen allen de sportiviteit van muay thai. Dat een door hooliganisme geteisterde sport als voetbal een veel beschaafder imago heeft, stuit op onbegrip. “Een bokswedstrijd is geen straatgevecht”, zegt Sebastien. “Dát is de wildernis, daar gelden geen regels. In de ring is het eenvoudig: de sterkste wint. Daarbuiten ben je machteloos, tegen een mes of een glazen fles begin je niets.”
In de hockeywereld, een sportdisicpline met een veel neutraler imago, komt agressie vaker voor, zegt Steve, al twintig jaar speler in eerste en tweede divisie: “Een welgesteld milieu, maar ook een echte mannenwereld. De beledigingen en scheldpartijen die ik daar al heb gehoord. Boksers hebben veel meer respect voor hun collega’s en trainers, die zetten geen grote bek op, want achteraf moeten ze zich bewijzen in de ring. Zij kunnen zich niet verschuilen achter een team. Maar hockeyspelers gebruiken hun vuisten niet en dus zijn het zogezegd beschaafde jongens. Vele jonge kickboksers zijn juist tenger en onzeker. Jongens die, vaak op voorstel van hun ouders, thaiboksen om een beter zelfbeeld te ontwikkelen. Maar wordt een jongen als jij plotseling een bullebak omdat je gaat boksen? Trouwens, boksen vereist intelligentie. Technisch is het een heel uitgebreide, ingewikkelde sport: je moet vliegensvlug zijn spel begrijpen, anticiperen en zijn zwakke plekken vinden. Iemand die zomaar in het rond slaat, wint nooit.”
Voor buitenstaanders is het een vreemd schouwspel: de ene minuut staan twee boksers tegenover elkaar in de ring, nadien groeten ze hun trainers en trekken ze samen naar de bar. “Boksers hebben veel respect voor elkaar”, zegt Sebastien, “we zijn geen vijanden. Muay thai is niet alleen een sport, het is een filosofie en een levenshouding. Zo zijn boksers recht voor de vuist. Als iets op hun lever ligt, zeggen ze het ook. Niet via omwegen, maar van man tot man. Dat zijn waarden die van trainer op leerling worden doorgegeven.”
Het is soms aandoenlijk, de band tussen beiden. André Rigiani (59) was dan een bokskampioen die er pas op zijn 44ste mee kapte, als hij spreekt over ” mon champion Sebastien” schitteren zijn ogen. In het boksmilieu is het verbond tussen een trainer en zijn leerling dan ook zo goed als heilig. Een ceremoniële buiging waarbij de handen worden samengedrukt voor de borstkas, ter begroeting en afsluiting van de training, getuigt van hun wederzijds respect. Velen blijven jaren, zo niet hun ganse carrière, bij elkaar. Weggaan lijkt haast op verraad. “De trainer maakt een kampioen”, zegt Sebastien. “Het is een heel vaderlijke rol. Als ik mijn leerlingen aanwijzingen geef naast de ring, beleef ik hetzelfde als zij. Ik win met hen, als ze verliezen, voel ik hun pijn. Zonder mijn trainer zou ik niet eens beginnen aan een kamp. In zekere zin vecht ik voor hem, want hij is als een tweede vader voor me, een mentor en een raadgever. In de ring voel ik wat hij denkt. Ik zie in zijn ogen of hij het goed vindt, en dus geef ik alles wat ik heb. Dat maakt verliezen of opgeven ook zo moeilijk. Dan voel ik me heel ongemakkelijk, alsof ik hem teleurstel.”
Bij het verlaten van de sportzaal, net voor we onze sporttassen in de koffer gooien, komt Steve terug op het gesprek: “Een boksclub is iets unieks, net een kleine familie. We kennen en respecteren elkaar, worden soms vrienden. Boksen is een vorm van intimiteit, en het onderlinge contact is dat ook. Van man tot man, of je nu computerprogrammeur, werkman, geneeskundestudent of een vrouwelijke politiecommissaris bent. In mijn club vind ik dat allemaal, maar hun afkomst doet er niet toe. Met bokshandschoenen aan je lijf, ben je gewoon wie je bent.”
“Mezelf bewijzen hoeft niet meer, en dus laat ik me niet meer verleiden tot vechtpartijen. Ik heb geleerd problemen te ontmijnen door te praten.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier