(Ik shop dus ik ben)

China is goed op weg om één groot shoppingcentrum te worden. Veel waar voor weinig geld, dat is de boodschap. Wij trokken op onderzoek in Guangzhou en keerden terug met een koffer vol cadeautjes ‘Made in China’ en een lichte shopindigestie. Verslag vanuit het grootste kopieerapparaat ter wereld.

Zeggen dat Guangzhou, of Kanton, een reuzenversie van Chinatown in New York is, is de stad oneer aandoen. Maar het is het beste antwoord dat ik kan verzinnen als men me vraagt de stad te beschrijven. Uiteraard is Guangzhou Chineser dan Chinatown. De mix van tempels en antieke gebouwen, wolkenkrabbers en protserige buildings die ’s nachts kitscherig knipperlichten, is indrukwekkend. En ik moet mijn eerste gedroogde slang in Chinatown nog tegenkomen. Op Qingping Market in Guangzhou, de voedingsmarkt, struikel je er bijna over.

Het eetbaars dat staat uitgestald op Qingping Market is letterlijk tenenkrullend. Het gekrioel van de schorpioenen in de wastobbetjes maakt dat ik onwillekeurig gilletjes slaak en rare sprongen uitvoer, alleen al door de gedachte dat er straks eentje aan mijn teen hangt. Voor de Kantonezen die met stokjes de dikkerds uit de tobbes vissen, is schorpioen een lekkernij. Bij Phoebe Mei Qing, de jonge local met wie ik de volgende dagen zal optrekken, informeer ik hoe gefrituurde schorpioen smaakt. Ze trekt haar neus op. “Die vieze dingen ? De ouderen eten ze, die eten alles. Maar de jongeren houden het op een minder experimenteel dieet.”

Ik herinner me een les antropologie waar de prof met smaak over de Chinese obsessie met eten vertelde. Volgens hem houden wij ons in het Westen bezig met de vraag : to be or not to be. In China vraagt men zich af : to eat or not to eat. Wij zoeken naar de zin van het leven, zij willen vooral weten of iets al dan niet eetbaar is.

Betekent dit dat de jongeren, die niet tuk zijn op zandwormen en andere creaturen, de essentie van hun Chinees-zijn verloren hebben ? Dat niet, maar hun vraag is alleszins universeler. To shop or not to shop, that’s the question. Hetzelfde zal ik me de volgende dagen ook afvragen. Het is dan ook de reden waarom ik hier ben.

Namaakparadijs

De afstand tussen Brussel en Guangzhou is in vogelvlucht 9275 kilometer. Een slordige 10.000 kilometer vliegen voor een bedrag waarbij je nog genoeg overhoudt om je kerstcadeaus aan een fractie van de westerse prijs te kunnen kopen, dat is het lokmiddel waarmee luchtvaartmaatschappij Finnair reizigers naar Guangzhou wil krijgen. Of die redenering ook klopt ? Dat zullen we uittesten. Of dit soort aankopen ook legaal zijn, dat is een andere vraag. Om over de ecologische voetafdruk nog maar te zwijgen.

Maar goed. Volgens trendwatcher Fons Van Dyck van het onderzoeksbureau think/BBDO is nieuwsgierigheid één van de drijfveren van de 21ste-eeuwse mens. We reizen om te leren. Het verruimt de blik, en het is altijd goed om wat je hebt gelezen of gehoord af te toetsen aan de realiteit. Dat China bijvoorbeeld de bakermat is van de productie van nepmerkartikelen, goedkope kopieën van eender wat er op deze aardbol te koop is en een gekende merknaam heeft, weten we onderhand. Maar tussen weten en beseffen ligt, wel, ook 10.000 kilometer.

De allereerste confrontatie met de Chinese kopieerdrift doet mijn hoofd tollen. Verscholen in een achterbouw op Beijing Road, een winkelwandelstraat vergelijkbaar met de Nieuwstraat in Brussel maar dan langer, breder en groter, en bezaaid met Chinese varianten van Shoe Discount en Wibra, ligt Tai Bai Market. De met neonlampen verlichte ruimte, zo groot als een sporthal, is opgedeeld in stalletjes van twee bij twee meter. Elke muur lijkt gestukadoord met handtassen, reiskoffers en andere lederwaren en accessoires, signé Louis Vuitton, Gucci, Chanel, Armani, Versace en een occasionele Marc Jacobs. Nep, natuurlijk. Hoe je dat ziet ? Soms aan de kwaliteit. Schuine stiksels in goedkoop wit garen in plaats van een tint die ton sur ton is met het leder, of beter, het plastic. Soms ook aan de logo’s. Een Versacehandtas met een vergulde Medusa die gesmolten lijkt, bijvoorbeeld, of een Chloéstempel die schots en scheef in het bruine leder van de Paddingtontas staat gebrand. Een beetje fashionista laat zich ook niet vangen aan een tas in bruin canvas met monogram van Jennifer ( sic) Gucci.

Bizar is dat de marktkramers gezellig naast elkaar staan met dezelfde nepproducten. De concurrentie ligt blijkbaar in de prijzenslag. De één vraagt 200 yuan voor een Chloétas, de ander 170. Ruim omgerekend gaat het om 20 en 17 euro. Nog steeds veel geld naar Chinese normen, zeker als je weet dat de sterk groeiende lagere middenklasse over een gemiddeld jaarinkomen tussen 3350 tot 6800 euro beschikt.

Gefopt

De vriendelijke, hoopvolle pogingen van de verkoopsters om me een Prada te slijten – “nice price, madam, real leather” – negeer ik. Ik doe uit principe niet mee aan piraterij of intellectuele diefstal, ben absoluut niet van plan om ook maar één yuan te spenderen. Tot ik, helemaal achteraan, mijn naam hoor roepen. De verschijning in kwestie is een tas waar de kwaliteit van afdruipt. Een bruin lederen exemplaar, zacht als boter, tot in de perfectie afgewerkt. Enkel de metalen D en G die aan de lederen riempjes bengelen en een naamplaatje binnenin verraden dat de tas van Dolce & Gabbana zou moeten zijn. Daarnaast spot ik een bronskleurige Mulberry, opnieuw perfect afgewerkt, van de sierstiksels tot het slotje, het sleuteltje en de klinknageltjes met het logo, een boompje, ingegraveerd.

Kortsluiting in mijn hoofd, en een lichte stijging van de bloeddruk. De symptomen zijn duidelijk, die moet ik hebben. Alleen heb ik een probleempje. Ik heb de twee tassen zo intensief binnenstebuiten gekeerd dat ik nu nog moeilijk desinteresse kan veinzen. Dat is namelijk een voorwaarde als je gaat kopen op een Chinese markt. Of het nu om zakdoeken gaat of een wagen, afbieden is de boodschap. Tot een derde van de prijs als het moet, en met het nodige misbaar. Daarbij hoort een houding in de aard van ‘ik hoef je rommel eigenlijk niet, maar als je echt aandringt, wil ik er wel iets voor geven’. Zelfs weglopen hoort erbij. Maar die vlieger gaat dus niet meer op, want het meisje heeft goed opgelet en weet dat de vis al gebeten heeft. Ze vraagt voor de twee handtassen 1500 yuan (150 euro) en gaat na een kort over-en-weergetokkel op de rekenmachine luidkeels tierend ( “too cheap, nice leather”) akkoord met 1200 yuan (120 euro).

Ter verontschuldiging van mijn impulsief en, zo zal later blijken, ook crimineel gedrag : op het moment van aankoop was ik ervan overtuigd dat ik een oude stock had ontdekt, en daar heb ik zo mijn argumenten voor. Zowel Mulberry als Dolce & Gabbana zijn even zeldzaam op deze markt als een Nederlandstalige papegaai. Bovendien voert het Italiaanse modehuis van Domenico en Stefano een absolute zero tolerance-politiek tegen het kopieerapparaat (zie kader p. 34). Dat deze ontwerpen eerder discreet dan schreeuwerig zijn, ook dat is opmerkelijk. “Naïef”, is het verdict van een Noorse collega van een financiële krant als ik haar trots mijn buit laat zien. Maar mijn hersengolven zijn intussen op de irrationele shopaholic-logica overgeschakeld. De fashion victim-versie van Mr. Hyde prent me in dat ik met deze aankoop ruwweg 1600 euro heb gespaard. Die ik uiteraard niet heb gespendeerd, en ook niet zou spenderen aan twee handtassen. Maar ik heb volgens Mr. Hyde wel twee tickets naar Guangzhou gewonnen. Ik huppel vrolijk de drukke winkelstraat weer op.

De ontnuchtering komt in België, als ik eindelijk de tijd vind om op het internet de kenmerken van een fake uit te vlooien. Mijn Mulberry heeft (snik !) het serienummer dat alle nep-Mulberry’s hebben : 026904. Van de Dolce & Gabbana vermoed ik dat het om een tas gaat die voor het merk werd gemaakt in China, maar zakte voor het kwaliteitsexamen. In principe worden mislukkingen vernietigd, maar eerder dan ze te verbranden, loodsen de Chinese producenten de tassen naar de zwarte markt. Het kan ook gaan over een restant van overproductie. Een merk bestelt duizend handtassen, de fabrikant maakt er tweehonderd meer, die ook hun weg naar de lokale markten vinden.

Ik troost me met de gedachte dat ik nog steeds oprecht geloofde dat ik niets verkeerd had gedaan op het moment dat ik de Belgische douane passeerde (zie kader p. 34).

Welgemeende fuck you

Markten als Tai Bai, Guangzhou zijn ermee bezaaid. Mouse Market en The Golden Elephant zijn de tegenhangers op kledinggebied. Hier is geen twijfel mogelijk. Een echte Armani zul je hier niet vinden, al zullen de Chinezen het tegendeel beweren. Kopiëren schijnt hen in de genen te zitten. Ze kunnen niet anders, voor hen is het een vorm van eer betonen aan de meester. Niet zo volgens de thans gekopieerde meesters, die zien het tot nader order nog steeds als diefstal. Wereldwijd werden er van overheidswege al verscheidene programma’s opgezet om piraterij tegen te gaan. Hoewel het kopiëren van luxemerken in onze ogen eerder een schelmenstreek lijkt – een soort welgemeende fuck you van China tegenover het rijke Westen, dat zo inhalig is dat het met arme Chinese arbeiders werkt om dan toch nog waar aan te bieden tegen hallucinante bedragen -, mogen we niet vergeten dat een groot deel van de kopieerindustrie in handen is van de maffia en dat de werkomstandigheden in die clandestiene fabrieken abominabel zijn (zie kader p. 28).

Bovendien worden niet alleen de luxemerken aangevallen, die daardoor virtueel verlies lijden, maar zo ongeveer elk merkproduct. Als het Amerikaanse preppymerk Abercrombie & Fitch zwaar gekopieerd wordt, is dat één ding, maar dat er ook medicijnen en cosmeticamerken in valse hoedanigheid op de markt verschijnen, is een andere zaak. Er vielen al dodelijke slachtoffers door het drinken van foute hoestsiroop en de gevallen van verbrande hoofdhuid door een chemisch mengsel te verkopen als een shampoo van Procter & Gamble zijn ontelbaar. Bovendien zijn die producten heus niet alleen bedoeld voor de Chinese markt. Via het internet vindt fake zijn weg naar het kleinste boerendorp, ook in België. De kans is groot dat als u Head & Shoulders of batterijen van Duracel koopt op uw plaatselijke marktplein, die producten ook niet koosjer zijn.

Voor een moderedacteur is zo’n markt wel een goede graadmeter om te weten te komen welke merken wereldwijd aanzien genieten. Armani en Louis Vuitton delen een eerste plaats, Abercrombies populariteit is onaanvechtbaar, net als die van Nike, Ralph Lauren, Chanel, Lacoste, Burberry, Levi’s, Tiffany, Diesel en zelfs Esprit. De zogenaamde Espritkleren zijn zelfs voorzien van een prijsetiket zoals we dat bij ons in de winkel zien, compleet met serienummer en europrijs. Een kindertruitje dat bij ons 34,50 euro kost, verandert hier van eigenaar voor 45 yuan (4,50 euro). Of ik een andere maat zoek, gebaart de verkoopster en trekt een pak vanonder de toonbank. Minstens honderd identieke truitjes in alle mogelijke maten. Ik geloof dat mijn bevattingsvermogen het daar ergens heeft begeven, net als mijn koopdrift. De nep-Cartiers en -Rolexen op Huannan Watches Market kunnen me niet bekoren en ook Highsum, waar je alle mogelijke elektrische apparaten en digitale snufjes op de kop kunt tikken, verveelt me na vijf minuten. Niet alleen het feit dat je niet weet of je in de luren wordt gelegd, stuit me tegen de borst, ook het massale ervan wordt uiteindelijk onverteerbaar.

Hipper dan Londen

Made in China geldt gelukkig niet enkel voor westerse merken. Op de antiekmarkt Yuan Cheng kun je prachtige handbeschilderde parels en geestige Maoparafernalia kopen. In de museumshop van het Guangdong Folk Arts Museum kalligrafiesets en thee, geluksbrengertjes en handbeschilderde eetstokjes. De tienerwinkels op Shang Xia Jiu Walking Street, een ander zusje van de Antwerpse Meir, zijn vergeven van leuke hebbedingen waarvan ik dacht dat ze in Japan werden gemaakt. Speelse haarspeldjes, Pikachustickers, Hello Kitty-accessoires, stiften van Snoopy en leuke houten kammen.

De hipste straat in Guangzhou is wellicht Zhuang Yuan Fang, die lijkt dichtgeslibd met jongeren met een hoger trendgehalte dan hun soortgenoten in Londen. Linglei, zo noemt men hier de lifestyle die staat voor alles wat cool en alternatief is. De kledingcode : een hip T-shirt, een bij voorkeur skinny jeans, een hippe haarsnit, Conversesneakers en… een nepdesigntas.

Ook de jongere generatie is dus gevoelig voor de schreeuwerige luxelogo’s. Het schijnt ingebed te zijn in de cultuur. Het tot de groep behoren is primordiaal voor Chinezen en statussymbolen, ook westerse, zijn nu eenmaal de beste manier om te conformeren. Ook al zijn die symbolen nep, het gaat erom te laten zien dat je weet wat ze betekenen.

Deze mooie mensen spenderen al hun centen aan kleren en digitale snufjes. Zolang ze nog jong zijn en geen gezin hebben, kunnen ze dit nog doen. Eens het enige kind er is, zullen ze hun zuurverdiende yuans moeten sparen voor zijn of haar opleiding, en voor hun oude dag. Sinds de liberalisering van de Chinese economie is niets nog gratis, maar deze generatie lijkt daar voorlopig geen last van te ondervinden. Men shopt, niet alleen om spullen te hebben, maar ook om zich uit te drukken en om het gevoel te hebben dat men deel uitmaakt van wereld.

Als ik voor de laatste keer langs Beijing Road wandel – het is intussen donker, de neonreclames flitsen vrolijk en Guangzhou is druk aan het windowshoppen – bots ik op een meisje dat een T-shirt draagt met het opschrift Shopping makes me feel better. Hoewel ik naar huis vertrek met een koffer vol spullen, bedenk ik dat China me alleszins een spiegel heeft voorgehouden. Waarom wil ik altijd maar consumeren ? Waarom ben ik niet prijsbewuster ? Ik hoop dat ik, de volgende keer dat ik in een Belgische boetiek een veel te dure designerjeans wil kopen, me het aloude Antwerpse adagium zal herinneren. Met alle Chinezen, maar niet met den dezen…

Tekst en foto’s Cathérine Ongenae

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content