Het vriesvak van Europa

In het noordelijkste skioord van Europa is de winter al begonnen, sneeuwfanaten kunnen er terecht tot een eind in april.

Ik bijvoorbeeld, ik ben maar een halve Sami,” zegt Maaret Mattus, “want mijn moeder was geen Sami, ze kwam uit Zuid-Finland. Maar doordat ik in de provincie Lapland woon, ben ik wel een hele Lap.” Maaret mag zich dan als een halve omschrijven, ze doet dubbel haar best om duidelijkheid te scheppen over haar Lapland. Over de acht volkeren en talen van de Samen, verspreid van Centraal-Noorwegen, over Noord-Zweden en -Finland tot een eind in Rusland. Over de 5000 jaar oude grottekeningen van rendieren in het Noorse Alta, en over de seizoenen van de Samen. Echt winter vinden zij het pas als ze de zon niet meer zien opgaan, de maanden ervoor en erna zijn niet meer dan herfstige winter of winterige lente. Op die manier hakken ze ook de zomer in drie mootjes, en met de korte lente en herfst erbij komen ze uit bij acht seizoenen. Vivaldi zou er een hele kluif aan hebben gehad, een dubbel-cd.

Ik ben te gast in Saariselkä, het noordelijkste skioord van Europa. Het dorp telt driehonderd inwoners, maar het heeft liefst dertienduizend bedden in de aanbieding. Alles draait hier om toerisme. De troeven zijn dan ook niet min. Elke winter vliegen massa’s Britten over om de Kerstman in actie te zien in zijn biotoop, met Rudolf, zijn favoriete rendier. Geen kindervriend boven aan het verlanglijstje van de Japanners, zij hebben alleen oog voor het noorderlicht. De rest van de bezoekers zijn de echte sneeuwfanaten, in Saariselkä zijn de loipes voor langlaufers gegarandeerd open van in oktober tot een eind in april. Dommelt de hele regio dan in voor een zomerslaap van vijf maanden ? “Niet echt”, zegt Vode, mijn lokale gids. “Natuurlijk is het hier dan veel kalmer, maar tweehonderd kilometer wandelpaden trekken ook volk, en dan zijn er nog de goudzoekers.” De goudzoekers ? Vode, die voluit Juha-Pekka Vuorio heet, negeert mijn vraag. Finnen stonden nooit op de eerste rij als de volzinnen werden uitgedeeld, spreken doen ze als ze echt iets te melden hebben, antwoorden geven ze het liefst als het moment hen geschikt lijkt. Dat goudzoekersverhaal kan dus wachten, eerst moet er gewerkt worden.

Vode schat van een afstandje mijn lengte en maten en legt een berg kleren klaar : boots – bij Santa Claus wat een boots, ze lijken wel maat 53 ; een gewatteerde, wind- en waterdichte overall – een soort wandelsauna ; een motorhelm en vingerloze wanten. We gaan drie uur sneeuwscooteren. Mijn rij-instructies nemen exact twaalf woorden en evenveel seconden in beslag. Ik hoef dus alleen te volgen. Buiten het dorp komen we na een relatief korte klim meteen aan de boomgrens. Terwijl die in de Alpen op ongeveer 2000 meter ligt, heeft Lapland al op het geringste heuveltje geen berken of pijnbomen meer. Fells heten die bultjes, in de ijstijden waren het nog volwaardige bergen, tot de gletsjers aan het erosiewerk begonnen. Met die bomen is er nog meer aan de hand. Ze zien eruit alsof ze tien jaar geleden zijn aangeplant, maar veel pijnbomen zijn een paar honderd jaar oud. Bossen op deze noorderbreedte – je spreekt ze aan met boreale wouden – hebben zulke barre leefomstandigheden dat ze nauwelijks groeien. “De afstand tussen de bomen lijkt trouwens groter dan hij is”, zegt Vode. “De jongste boompjes en de struiken zitten nu nog volledig onder de sneeuw.”

Het duo sneeuwscooters trekt een gênant lawaaispoor door het witte land. Mocht ik hier een ander zien passeren, ik zou hem vervloeken, weet ik, maar volg Vode toch. Die duikt een keurig afgebakend scooterspoor in dat door het bos slalomt, naar een meer met een beroemde bewoner. Kuukkelilampi heet de plek, op de oever woont Lintu-Antti, de Vogelman. Al meer dan dertig jaar snijdt hij vuurvogels uit stukken dood pijnhout. “Een kwartiertje doet hij erover,” zegt Vode, “je weet gewoon niet wat je ziet, zo snel krijgt de vogel zijn sierlijke vleugels.” We hebben pech, de man is zelf gevlogen. Zijn blokhut is hermetisch afgesloten, ernaast staat het rendier des huizes een grote zak mos te verorberen. “Lintu-Antti moet er al meer dan vijftienduizend hebben gesneden. Wat hij ermee doet ? Verkopen, natuurlijk. Een perfect exemplaar kost 80 euro, een vogel ‘met een foutje’ krijg je voor 50 euro.”

Voor de helft van zo’n perfecte vogel ga ik liever proeven in het bekendste restaurant van Saariselkä, de Petronella. In het aperitiefje drijven vrolijke veenbessen, als opener schept dat verwachtingen. Het traditioneel gebakken rendier komt op tafel met grof gepureerde aardappelen, boter, ingemaakte komkommer en rode bosbes, ook vossenbes genoemd. De combinatie brengt mijn smaakpapillen lichtjes in verwarring. Ik prijs me gelukkig dat de Lappen geen wijn verbouwen en vind goed gezelschap in een Italiaanse rubesco.

De voorpagina van het menu blijft me het langst fascineren. Daar lees ik het verhaal over Sylvia Petronella van der Moer, naar wie het huis vernoemd is. Die 26-jarige Duitse journaliste komt in de zomer van 1949 plots het kamp van de goudzoekers ( zij alweer) van Lemmenjoki binnengewandeld. Haar ranke verschijning en wiegende heupen doen op slag alle bedrijvigheid stilvallen. De mannen laten hun zeef zakken, omdat ze geen seconde van haar passage willen missen. Zo’n hallucinatie kan alleen van korte duur zijn, vermoeden ze, maar Sylvia Petronella blijft de hele zomer in het kamp. Ze kookt bijzonder lekker, maar is vooral zeer stil. En ze zit haast continu onder de tranen. De mannen proberen de aanwezigheid van die mysterieuze weldoenster geheim te houden, maar na een paar maanden verschijnen er toch krantenartikelen. Ze wordt een spionne genoemd, een andere journalist heeft een spoor van onbetaalde hotelrekeningen gevonden in Helsinki. Elke dag worden de roddels pikanter. En op een morgen verdwijnt ze zoals ze gekomen is, zonder haar verhaal achter te laten.

Niet alleen het restaurant herinnert aan de Duitse journaliste – volgens sommige bronnen was ze trouwens een Nederlandse – ook twee heuveltjes in de buurt van Lemmenjoki heten Petronellan Kukkulat. Volgens de ene versie zou Van der Moer nu 84 zijn, in de States wonen en al die jaren koppig hebben gezwegen over haar Finse zomer. Volgens de andere versie – de Nederlandse – ligt ze in Amsterdam begraven onder een andere naam.

SLEETJE RIJDEN

We hebben een afspraak op de husky-farm. Al van op een paar honderd meter is het hondenkabaal hoorbaar. Mijn neus is zeker niet de fijngevoeligste, maar de stank op de kennel is nauwelijks te harden.

In de slee is er één zitplaats, de rijder staat achterop en bedient de rem, een ijzeren klem die je met de voet in de sneeuw kunt drukken. Verder kun je alleen maar hopen dat het goed gaat en “Haja” roepen als het sneller moet (Gaia roepen heeft geen zin). Te simpel om waar te zijn, vinden ook mijn zes husky’s. Ze schieten razendsnel weg, alsof ze ook genoeg hebben van die kennelgeur, nemen de eerste bocht nogal scherp, de slee kantelt en ik trap met mijn rechterbeen in een wak, wellicht het enige in de hele buurt. In paniek laat ik de slee los om mijn fototoestel droog te houden. De husky’s ruiken de vrijheid en spurten het bos in. Hier zit ik dan, na 45 meter sledetocht : tot boven de knie in het ijswater en een zesspan dat de horizon bestormt.

De huskyboer vloekt iets in het Sami en zet de achtervolging in per sneeuwscooter. Met succes. De tweede start verloopt volgens het boekje. “Haja !” Na goed een kwartier zien de honden in dat die vrijheid voor een andere keer zal zijn en laten het tempo zakken. Als ze er zin in hebben, lopen husky’s tot honderd kilometer per dag, maar het zoveelste tochtje naar de rendierboerderij lijkt niet de optimale stimulans. Bij die farm wacht de boerin ons op in klederdracht. Het geeft een wat archaïsche indruk, maar ze verzekert ons dat de Sami hun kleren nog vrij vaak aantrekken. Niet alleen bij trouwen of midzomernacht of andere feesten, maar bijvoorbeeld ook als er bezoek komt. “Bovendien zijn die kleren lekker warm.”

Rendieren leven ruwweg 363 dagen per jaar in het wild, maar zijn wel allemaal de eigendom van een of andere boer. In juni worden de kudden samengedreven om de kalveren te tellen en te oormerken. Daarvoor worden zelfs helikopters ingezet en sommige dieren dragen zendertjes met gps-melding. Ook de kleine middelen helpen : de muggen. In de periode van de telling hangen die in dichte zwermen rond de kudden en om aan die hinder te ontsnappen, trekken de rendieren weg van de meren en de bossen naar de topjes van de fells, waar ze vanuit de helikopter gemakkelijk opgespoord worden. In de late herfst volgt er een tweede verzameling, dan worden de dieren geselecteerd voor de slacht. Elke boer mag vijfhonderd dieren bezitten, het aantal kalveren in de lente bepaalt dus hoeveel dieren er naar de keuken verhuizen. Maar Vode kent een boer met duizend rendieren, de helft staat op naam van zijn 86-jarige grootmoeder. Die Lappen, je hoeft ze geen Belgentrucs te leren. Als merkteken doen de plastic oorringen stilaan hun intrede. Traditionele boeren knippen nog altijd een paar hoeken uit één oor. Aan die inkeping, een echte coupe maison, herkent hij zijn rendieren uit de duizend.

Na de obligate rit met de rendierslee (dat Kerstmangevoel) en een warme beker bessensap rijden we per huskyslee de tien kilometer terug. Onderweg begint het ineens te sneeuwen, Lapland wordt nog stiller, nog witter, zelfs de horizon verdwijnt in een warrig waas.

Vode heeft nog een goedgevuld avondprogramma achter de hand : hij wil me het iglodorp van Kakslauttanen tonen en daarna neemt hij me mee op sneeuwschoenen, de nacht in. Terwijl hij zijn 4×4 de sporen geeft op het kaarsrechte asfaltlint, dwars door de besneeuwde bossen, speurt hij links en rechts naar rendieren en begint – het verband ontgaat me – over de goudzoekers. “Aan het einde van de negentiende eeuw waren er in Finland al enkele sporadische vondsten, pas na de Tweede Wereldoorlog brak de goldrush echt los. In de jaren vijftig werden er zelfs mijnen geopend, maar omdat het rendement tegenviel, sloot de ene na de andere.” Maar er zit wel degelijk goud ( geïnteresseerden kunnen alvast studeren op de geologische site http://en.gtk.fi). “Vandaag zakken nog altijd fortuinzoekers af naar de riviertjes rond het Inarimeer met de goudzeef onder de arm. Kijk, dáár lopen vier rendieren”, zegt Vode plots, maar ik zie nog altijd het verband niet.

Hoe ook, goldpanning is in Finland niet ongewoner dan duiven melken in Vlaanderen. In augustus nog vond het dertigste wereldkampioenschap goudzeven plaats in Tankavaara.

IGLO’S VOOR JAPANNERS

Goud zeven mag dan een hobby zijn, sneeuw in goud omtoveren is nog straffer. Jussi Eiramo kent daarvan het recept. Zijn iglodorp in Kakslauttanen is een echte toeristische topper geworden. Elk jaar begint rond deze tijd de opbouw : met metalen platen en koepels wordt een soort ‘ruwbouw’ opgericht. Dan laat men het er enkele weken op sneeuwen, tot de muren dik genoeg zijn om de moule van binnen te verwijderen. Daarna komt de inrichting aan bod : van blokken ijs worden banken, tafels, bedden en een altaar gebouwd ; handige Harry’s monteren spots in ijsarmaturen en kunstenaars snijden ijssculpturen. Half november al kunnen de eerste bruiden hun rode neus naar binnen steken, want het ijshotel is zeer in trek als excentriek trouwadres. Onder die ene sneeuwkoepel zitten een kapel, een feestzaal voor 150 genodigden, een bar en enkele frisse suites. Voor alle duidelijkheid : op de banken en de bedden liggen rendierhuiden, die perfect blijken te isoleren.

Verder op het terrein staan traditionele blokhutten, nog twintig sneeuwiglo’s en speciaal voor Japanse koppels : glazen iglo’s met verwarmde ruiten zodat er nooit sneeuw op ligt (en zodat er binnen geen ijsbloemen ontstaan door condensatie). Wat de Japanners zo leuk vinden aan een nachtje onder een kaasstolp ? De aurora borealis, of het mysterieuze noorderlicht dat de Lapse winternachten meeneemt in een blauwige spookdans. Iedereen moet zo’n vlammende nacht kunnen appreciëren, maar Japanners blijken te geloven dat een nacht onder het noorderlicht de beste garantie biedt op een zoon. Daarom betalen ze met een brede lach 172 euro per persoon, per nacht. ’s Ochtends hebben ze recht op een gratis sauna, met hun drietjes.

Vannacht hoeven we geen noorderlicht te verwachten, het effect van de zonnewinden zie je alleen tegen een heldere hemel. Het lichte wolkendek laat wel genoeg maanlicht door om zonder zaklamp de sneeuwschoenen onder te binden en op stap te gaan boven op de witte deken. Vode heeft een tocht van een paar uur in gedachten, rond en op een fell, waar het uitzicht betoverend mooi is. Het gedempte maanlicht wordt zo goed gereflecteerd door de bodem en de bomen dat het landschap van onderen uit verlicht lijkt. Ik mag mijn tijd nemen om te kijken, mijn gids is een geduldige man. In het halfduistere land beweegt er niets, er zijn geen sneeuwscooters te horen, er passeren geen huskysleeën, zelfs de wind houdt zijn adem in, ik voel niet eens de koude. Dit moet de beste manier zijn om Lapland echt te leren waarderen. Na ruim een kwartier fluistert Vode iets, maar ik heb hem maar half gehoord. Ik denk dat het “Kom, we stappen verder” was en volg dan maar, wijdbeens om niet op mijn eigen raquettes te stappen. Die sneeuwschoenen bestaan niet langer uit een vlechtwerk op een houten frame, het zijn superlichte, kunststoffen ovale platen.

Vode daalt af door een bosje, neemt een volgende helling en bereikt een blokhut, eigendom van Eräsetti Safari, het lokale activiteitenbureau waarvoor hij werkt. Uit de houtmijt tovert hij een sleutel tevoorschijn, zo groot als een haardpook. Binnen steekt hij een dozijn kaarsen aan en de open haard – zoals het hoort met één lucifer, zonder papier of aanmaakblokjes. Nu nog een beker koffie en dan zitten we naast elkaar in het vuur te staren, terwijl ik niets probeer te missen van zijn uitvoerige ode aan de Lapse stilte.

Praktisch Reis

Weekend Knack reisde op uitnodiging van Bureau Scandinavia, de specialist voor trips naar het Noorden. Met Finnair ging

het via Helsinki naar Ivalo. Ter plekke konden we een beroep doen op Eräsetti Safari, dat outdooractiviteiten organiseert (scooter- en sledetochten, ook meerdaagse formules en in de zomer kanotochten of trekkings naar de Noordelijke IJszee).

We overnachtten in het Hotel Riekonlinna****

in Saariselkä, een groot houten complex met 196 kamers, sauna’s, een prima restaurant en een wekdienst die noorderlicht meldt.

Info

Meer over Lapland en de Lapse cultuur : www.samimuseum.fi

Alles over Saariselkä (activiteiten, sneeuwhoogte) : www.saariselka.fi

Toerisme in Finland : www.visitfinland.com/be

Meer over deze reisformule :

Bureau Scandinavia, Meirplein 9, 1070 Brussel, 02 521 77 70, www.bureau-

scandinavia.be

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content