Het nest
Marina Abramovic over haar wortels. “Ik kocht als tiener een enorme lading goedkope, bruine schoensmeer. Ik smeerde die uit over mijn kamer opdat mijn moeder er niet meer zou binnenkomen. Ik stikte bijna zelf in de stank. Mijn vader was mijn held. Mijn moeder was de vijand.”
“De Duitse stuka’s maakten een veel enger geluid dan de Amerikaanse bommenwerpers. Duitsers deden het met een gierend lawaai. De Amerikaanse bombardementen klinken zachter.”
Ik voer de laatste tijd de vreemdste telefoongesprekken met mijn moeder.
– “Moeder, ik wil je helpen. Kom naar Amsterdam.”
– “Je moet me niet komen weghalen uit Belgrado.”
Ze laat me iedere keer verbijsterd achter aan de andere kant van de lijn. – “Ik blijf. Wij, wij gaan winnen. En jij, jij kent onze mensen niet meer.”
“Jij, jij hangt naakt in het museum! Naakt!”
Ik ben weggevlucht van haar. Die avond was er in Belgrado een retrospectieve van mijn werk ingehuldigd. Moeder kende mijn performances niet. Ik haastte me van het feestje naar huis. Ik was 29. Ik moest nog steeds voor tien uur thuis zijn. Binnen leek alles donker. “Het zit goed”, dacht ik. “Ze slaapt.” Ik stak het licht aan en daar zat ze, klaarwakker, in haar militair aandoend pakje. Ze spuwde de woorden in mijn gezicht: “Naakt! Poedelnaakt in het museum!” Iemand moet haar hebben ingelicht. Ze pakte de dure, zware asbak van kristal die ze ooit als huwelijksgeschenk had gekregen en gooide die naar mijn hoofd. Ik zag de asbak naar mij toekomen. “Neen,” dacht ik, “neen, moeder, ik beweeg mijn hoofd niet. Laat die asbak mijn hersens verpletteren. Je zal me vermoorden, je zal in de gevangenis terechtkomen, je zal ervoor boeten.” De asbak keilde recht door de glazen deur. Alles lag aan diggelen. Ik had mijn hoofd weggetrokken. Ik had me niet kunnen beheersen.
Mijn werk vervulde haar met schaamte. Mijn dromen, alles, mijn hele ik. Ze kwam naar mij toe. Dreigend, ze wilde me weer slaan. Voor het eerst in mijn leven vocht ik terug. Ik duwde haar met al mijn kracht tegen de grond. Ze viel neer. Ik liep over de scherven naar buiten. Zonder om te kijken. Een week later verliet ik Belgrado. Voorgoed. 1975.
Ik ben opgegroeid op de meest turbulente en onstabiele plek die je je kan voorstellen. De wind waait altijd het hevigst op de brug. De Balkan is een brug tussen twee culturen, tussen Oost en West. Die twee verschillende culturen scheppen contradicties in het leven van de mensen. Ieders familie, ook mijn familie, is een vat vol tegenstrijdigheden. Ze is altijd mijn belangrijkste inspiratiebron geweest.
De koning inviteerde hem en zijn twee broers voor de lunch. In zijn brede zwarte gewaden nam grootvader Rosic plaats aan de rijkelijke tafel van Peter de Eerste van Joegoslavië. In de keuken maalde de lijfarts van de vorst enkele diamanten tot een moordend pulver. Grootvader Rosic was een patriarch van de orthodoxe kerk. De koning beval hem een vereniging te bewerkstelligen tussen de katholieken en de Servisch orthodoxen. Dat zou de koning goed uitkomen. Maar grootvader weigerde. In 1938 lepelde hij onwetend diamanten uit zijn soepbord. Enkele uren later kreeg hij buikpijn. Zijn darmen werden opengereten. Hij stierf, vergiftigd aan het hof. Na zijn dood werd hij heilig verklaard. Hij werd gebalsemd en in de San Sava-kerk bijgezet. Daar kan ik zijn tombe nog bezoeken. En in mijn dromen bezoekt hij mij.
Mijn moeder, zijn dochter, wier hele familie in de gevangenis zat, werd een atheïste en een overtuigd communiste. Zij, die afkomstig was uit een zeer rijk en intellectueel Montenegrijns geslacht, werd partizane. Ze werd majoor in het leger. Toen de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog het land binnenvielen, vocht ze met al haar kracht tegen de fascisten. Ze verpleegde de gewonden aan de frontlinie.
Hij stormde moederziel alleen op zijn witte paard een dorp vol Duitse bezetters binnen. De kogels floten om zijn oren. Hij werd geraakt. En nog eens. En nog eens. Met zijn blote hand trok hij de kogels uit zijn vlees en vulde hij de wonden met tabak. De Duitsers gingen achter hem aan. Hij maakte de weg vrij opdat zijn strijdmakkers de vijand in de rug zouden kunnen schieten. Bij ons thuis hing in de kast een jas vol kogelgaten waarvan iedereen zei dat het onvoorstelbaar was dat de man die die jas gedragen had nog in leven was. Mijn vader was een nationale held.
Hij kwam uit een gezin met 17 kinderen waar amper iets te eten was. Straatarme Montenegrijnen. Die levensomstandigheden maakten van hem een rasechte communist. In de jaren ’30 belandde hij omwille van zijn ideeën in de gevangenis. Toen hij weer vrijkwam, werd hij een guerrillastrijder. Hij was de leider van een kleine Montenegrijnse guerrillagroepering, de Proletarische Brigade. Hij vocht tegen de Duitsers. Later werd hij generaal in het leger. Hij vertelde mij de verhalen van zijn supermachokracht. Ik aanbad hem. Ik heb altijd van zijn heroïsme gehouden, van het legendarische van zijn persoonlijkheid, het passionele van zijn daden. “Laten we ons leven opofferen voor het grote doel. Laat ons overgaan tot grote, epische daden.”
Dat grote Slavische gevoel. Hij stak de berg van de Witte Dood over. De berg Igman was de enige weg om de Duitsers voor te zijn. In de harde vrieskou, meer dan dertig graden onder nul, stierven duizenden partizanen. Mannen verloren hun tenen, hun vingers, hun handen vielen af, hun leven bevroor onderweg. Slechts 120 mannen bleven over om na de beklimming van die berg voor een ontroerde Tito de Internationale te zingen. Mijn vader was een van hen. Hij vertelt dat hij de wormen in zijn open wonden zag kruipen.
In een klein bos lagen honderden zieltogende mensen in de sneeuw, zwaargewonden en zieken die getroffen waren door tyfus. De Duitsers naderden. Hopeloze gevallen werden achtergelaten. Mijn vader kwam op zijn witte paard voorbij. Hij zag die zee van lichamen, levenloos, hier en daar nog ademend, sommigen bedekt met een deken. Uit een van die dekens golfden lange zwarte haren. Hij is altijd gek geweest op vrouwen. Ook toen kon hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. In dat dramatisch landschap van oorlogsleed voelde hij zich aangetrokken door dat beeld. Hij steeg af van zijn witte paard. Hij trok de deken weg om de rest te zien. Hij zag mijn moeder. Zij was nog amper bij bewustzijn. Hij tilde haar op de rug van zijn paard, bracht haar naar veiliger gebieden en liet haar achter bij een familie om te herstellen. Een hele tijd later werkte mijn moeder opnieuw aan de frontlinies. Op een dag zag ze hoe de man die ze vaag herkende als haar redder onder het bloed op een draagberrie werd binnengebracht. Ze gaf hem haar bloed. Zij redde hem. Het was het einde van de oorlog. Een jaar later was ik er. Ik werd geboren uit een oorlogsdrama.
Het normale leven kon opnieuw beginnen. Toen pas zagen ze hoe verschillend ze waren. Mijn moeder wilde naar de opera gaan en Proust lezen. Mijn vader wilde thuiszitten en een varken roosteren met de soldaten. Als alle idealen niet meer zo nodig zijn, kom je in een niemandsland. Gezinnen vielen uit elkaar. Er ontstond zoiets als de klasse van de rode bourgeoisie. Het kapitalisme was bestreden maar de strijders bewoonden dezelfde chique huizen als de vroegere rijken. Ik had een zeer goed leventje. Wij hadden een meid, ik kreeg pianolessen, balletlessen, Franse lessen. De oorlog had zoveel energie doen vrijkomen, en met het vallen van de vrede werd ook dat gemeenschappelijk enthousiasme verpletterd. Dat was een catastrofe, niet alleen in mijn familie, maar overal. Mensen raakten aan de drank, konden de sleur van het dagelijks leven niet verdragen, misten de heldenmoed. Dat zal nu opnieuw gebeuren. Ik zie die grote verbroedering van iedereen tegen de gemeenschappelijke vijand, de Navo. “Samen of niets.” Zelfs de vroegere oppositie tegen Milosevic doet mee met die heropleving van de romantiek en de vechtmentaliteit: “De Navo is een grootse strijdkracht en wij zijn een klein maar sterk volk, we gaan eens laten zien wat we kunnen.”
De frontlinie werd verlegd naar onze huiskamer. Ik groeide op in het wapengekletter van mijn ouders dat bestond uit geschreeuw, slaan, geroep, getier. Ze sliepen beiden met een pistool naast hun bed. Twee uit Montenegro afkomstige krijgerszielen. Op mijn zeventiende verjaardag kreeg ik van mijn vader een pistool cadeau. Het zit in het bloed, het is een niet te verwoesten mentaliteit: vechten tot de laatste snik. Het kan niet uitgeroeid worden met rationele argumenten. Het is die irrationele, Slavische geest. De Navo is het land volledig aan het vernietigen en het wakkert die strijdbare geest aan. En wat kan ik doen? Ik kan woedend zijn om wat er op mijn geboorteplek gebeurt. Zwart-witdenken is makkelijk. Het leven is nooit zwart-wit. Een oorlog ook niet. De grondredenen van deze oorlog zijn veel gecompliceerder dan het verhaal van de goeden en de slechten, dan wat ik zie op televisie. Ik verfoei het cynisme en de ironie waarmee nu ingespeeld wordt op het menselijk sentiment. Ik haat die manier waarop de Navo zijn werkelijke doeleinden verbergt. Zo’n oorlog gaat altijd over macht en geld en invloed, het gaat over deals die gesloten worden, over de hoofden heen, vooral over die van de mensen waarop bommen worden gegooid.
Ik ben volstrekt tegen Milosevic. Etnische zuiveringen zijn onaanvaardbaar en moeten worden bestraft. Ik heb nooit dat groot-Servisch gevoel gekend. Ik kom uit een familie die gevochten heeft tegen het nationalisme. Ik kom uit een familie waar Tito de God was, waarvoor alle culturen gelijk waren. Ik kan me met dat Joegoslavië van nu niet meer identificeren. Ik ben ook volstrekt tegen de Navo. Wat is dat Amerika dat Europa de hele tijd een lesje moet leren? Niemand spreekt over de ecologische rampen die zich aan het voltrekken zijn. Olieraffinaderijen ontploffen en het goedje stroomt door de wateren van Europa. In de buurt van Belgrado ligt een enorme nucleaire reactor. Wat gaat daarmee gebeuren? De vluchtelingen zaten dagenlang in een soort van niemandsland. Hoe durft het westen beweren dat het om humanitaire rampen bezorgd is als het tegelijkertijd voor miljarden het luchtruim vol gevechtsmaterieel steekt? Help die vluchtelingen dan onmiddellijk en vergeet niet dat er aan de andere zijde ook burgers zitten die met die oorlog niets te maken wilden hebben. En zowel aan de Navo-zijde als aan de Russische kant, of welke zijde dan ook, zullen er pogingen ondernomen worden om iets uit deze oorlog en het verlies van al die mensenlevens te winnen. Er is een uitbreiding van de economie in zicht, want de steden moeten terug opgebouwd worden. Er wordt gebombardeerd en er sterven mensen. En weet je wat ze dan zeggen? “Sorry voor de foutjes.” Dat is een fantastisch excuus. Ik kijk verbijsterd toe hoe mensen in Europa ermee akkoord gaan dat het vermoorden van mensen soms te verantwoorden is. Vermoorden is nooit te verantwoorden. In geen geval. We gaan naar de 21ste eeuw als barbaren. Maar ach, de Dow Jones-index toont schitterende resultaten.
Moeder vroeg: “Vind je de soep lekker”? “Ja. Lekker”, zei vader. Waarop moeder de volle soepterrine over zijn hoofd uitgoot en ze stuksloeg. Mijn broer en ik keken zwijgzaam naar die vreemde wraakacties bij de lunch. Pas later begreep ik dat mijn moeder jaloers was op de minnaressen van mijn vader. Hij kon zijn erotische verlangens niet beheersen en zij haar jaloezie niet. Ik besefte niet dat hij affaires met andere vrouwen had. Ik herinner me alleen dat ik eens met hem naar het circus ben geweest en later aan mijn moeder vertelde hoe leuk het allemaal was. Dat er een mevrouw was meegegaan en “Kijk, mama, wat een mooie geschenken ik gekregen heb”. Moeder nam de geschenken en gooide ze door het venster. Ik vond haar een feeks, alle mooie dingen die voor mij bedoeld waren, wilde zij vernietigen. Ik kocht als tiener een enorme lading goedkope, bruine schoensmeer. Ik smeerde die uit over de ramen en de muren van mijn kamer opdat zij van mijn omgeving zou walgen en weigeren er nog binnen te komen. Ik stikte bijna zelf in de stank. Mijn vader was mijn held. Mijn moeder was de vijand.
Opeens, in het midden van de nacht stond hij naast mijn bed. Ik was veertien. Hij schudde mij wakker. ’s Nachts sliep hij met een netje over zijn haar om zijn kapsel niet in de war te brengen. Hij had het netje uitgedaan. Hij was gekleed als een dandy, zoals altijd.
Hij zei: “Ik kom je zeggen dat ik in dit huis geen stap meer binnen wil zetten.” Hij was 50. Hij stapte van het ene leven in het andere. Hij ging op hotelkamers wonen. Ik heb dagen geschreid. Ik zocht hem op in zijn hotel of we gingen samen naar de film. Iedereen wist dat hij een andere vrouw had. Ik voelde dat hij bang naar adem hapte om die ene zin te beginnen. Maar nooit heeft hij me gezegd: “Ik ga met een ander trouwen.”
Ik zag hen aan de overkant van de straat. Zij zag eruit als Marilyn Monroe. Hij vouwde zijn armen rond haar lijf. Ze was sexy, 25 jaar jonger dan hij. Ze had een geel pakje aan. Ze had weelderige borsten. Ik keek verbijsterd toe hoe mijn vader die vrouw omhelsde. Hij kuste haar. Hij keek even op en per ongeluk was ik diegene die in zijn gezichtsveld stond. Hij deed alsof hij mij niet zag. Ik voel nog altijd die doodsteek van de blik waarmee hij van me wegkeek. Mijn moeder vertelde me dat hij de dag voordien getrouwd was. Ik wilde hem jaren niet meer zien.
Ulay maakte me ’s nachts vaak wakker omdat ik in mijn slaap op mijn vader lag te roepen. Op een nacht in Sardinië kon Ulay het niet meer uithouden. Hij zei: “Ga aan de tafel zitten en schrijf hem een brief.” Twintig vellen heb ik volgeschreven. Zes maanden lang zat ik op een antwoord te wachten. Ulay zei: “We gaan naar Joegoslavië.” We belden onaangekondigd bij zijn huis aan. De vrouw van het gele mantelpakje viel mij in de armen. Ze overstelpte mij met kussen en zei: “Hij herleest jouw brief iedere dag. Snikkend. Maar hij is niet in staat om hem te beantwoorden.” Ik heb me die avond samen met mijn vader bedronken.
Mijn moeder heeft mij gebaard zonder één schreeuw te laten. Ze was te trots om haar barenspijn te tonen. Mijn moeder heeft me nooit gekust of zachtjes aangeraakt. Nooit.
Nooit heb ik een zucht van warmte bij haar gevoeld. Ik heb altijd gehunkerd naar haar koestering. Ze heeft me honderden keren geslagen. Ik verbeet iedere traan. Ik wilde haar het plezier van me te zien schreien niet gunnen. Ik trainde me erin. Ik nam de slagen zoals ze kwamen. Ik wilde niet dat ze voelde dat ze me pijn kon doen. Ik haatte haar tot in het diepst van mijn vezels. Ik droomde dat ik haar wurgde. De haat was zo sterk dat het me zelf vernietigde. Al mijn liefdesrelaties eindigden rampzalig omdat ik in die mannen een warme moeder zocht. Dat is een te hoge eis.
Mijn leven verklaart zich in twee boodschappenlijstjes. Twee boodschappenlijstjes die mijn vader en mijn moeder me toestuurden vanuit de schaarste van de Bosnische oorlog.
VADER: injecties, antibiotica, penicilline, verband, koffie, toiletpapier, poedermelk. MOEDER: een hydraterende gezichtscrème, een bus haarlak en lipstick Chanel 340 absolute red.
Het leek alsof alle kunstenaars ter wereld bezig waren iets rond die Bosnische oorlog te doen. Ik zat geblokkeerd. Het stond te dicht bij mij. Ik zat geworteld in die wereld en wist niet hoe ik er een kunstwerk over kon maken. Ik moest jaren broeden op een idee, iets dat die waanzinnige toestand van het moment zou overstijgen. Ik besloot naar Joegoslavië te gaan en mijn vader en mijn moeder en een jonge rattenvanger te interviewen voor de camera. In die poging om iets zinnigs te maken over de oorlog in Joegoslavië heb ik mijn wortels ontdekt, heb ik ingezien dat ik zowel een kind ben van mijn vader als van mijn moeder. Mijn vader ging onmiddellijk akkoord. Hij nodigde alle buren uit. Hij liet grote schalen vlees aanrukken en liters drank. Iedereen werd stomdronken. Hij maakte er een feest van. Mijn moeder niet. Mijn moeder weigerde een cameraploeg in haar huis te ontvangen. “Neen, Marina, dan verplaatsen die lui mijn meubels. Neen, Marina, ik wil geen vreemden in huis.” Ik huurde een theaterzaal. In het midden van de grote scène zette ik een stoel, waarop ik één grote spot richtte. Vanuit de duistere zaal keek ik verbijsterd naar die vrouw in dat licht, die mijn moeder is. Ze had een lange jurk aangetrokken, rode lipstick, hoge hakken. Ze is 75. Toen zag ik het. Zij leek op mijn grote droom. Zij leek op Maria Callas. Met al haar gevoel voor grootse tragedies. Mijn hele levenshouding was doorspekt met dat Callas-gevoel voor drama en plots herkende ik mezelf in mijn moeder. Voor het eerst. Mijn moeder leek op de diva, mijn moeder was die vrouw die ik altijd had willen zijn.
Die dag heb ik haar vanuit de duisternis in de zaal de vraag durven stellen, fluisterend: “Moeder, waarom heb je me nooit gekust? Waarom heb je me nooit aangeraakt?”
Ze antwoordde koel: “Omdat mijn moeder mij ook nooit gekust heeft. Ik wilde geen verwend nest van je maken.” Haar harde logica was voor mij opnieuw een slag in mijn gezicht.
Het was alsof mijn broer en ik in een ijspaleis leefden. Ik herinner me niet dat mijn ouders ooit samen zaten te keuvelen. Ik heb alleen lange, ijzige stiltes gekend en het ongrijpbare gevoel dat er iets mis was. Ik schaamde me voor de echtelijke twisten. Mijn broer en ik werden gedwongen een eigen innerlijke wereld te creëren om te overleven. Wij leefden in boeken en fantasieën. Hij werd filosoof. Ik ben kunstenaar geworden.
Ik speelde met messen, ik speelde met kogels in een revolver, ik tastte de grenzen van mijn leven af. Ik zie hoe vaak dat symbool van de rode ster in mijn werk terugkomt. Ik kerfde ze zelfs in mijn buik. Ik wilde werken met de elementen die me omringden, ik wilde ze plaatsen in verschillende dimensies. Ik wilde schilderen, tekenen.
Mijn performances waren van bij het begin heel lichamelijk. Vaak ging het om snijden. Bloed! Bloed, dat was een belangrijk onderwerp in mijn leven. Mijn broer werd geboren toen ik 6 jaar oud was. Een mannelijke nakomeling was belangrijk. Ik voelde me opzijgezet. Ik kreeg onstelpbare bloedingen en overal blauwe plekken. Een jaar lang heb ik in het ziekenhuis gelegen. Het was de beste tijd van mijn leven. Iedereen dacht dat ik zou sterven. Ik werd bang van bloed, want bloeden betekende gevaar, maar bloeden betekende ook verzorging en doodgaan en kunnen zeggen tegen iedereen: “Zie wat jullie mij hebben aangedaan.” Vele jaren later zat ik tijdens performances in mezelf te kerven om mijn angst voor bloed onder ogen te zien. Performing was als het binnengaan in een ervaringstunnel van angst en moeilijkheden die ik nooit dacht te kunnen overwinnen. Iedere keer opnieuw kwam ik als een rijker mens uit die tunnel en werd het probleem steeds kleiner. Ik heb geleden om te leren. De kleine littekens doen er dan niet toe.
Hij mengde mijn drankje met een groot slagersmes. Met hem heb ik de symbiose gekend die een mens maar één keer in zijn leven kan vinden. We ontmoetten elkaar op onze verjaardag, dertig november, in Amsterdam. Ulay, mijn delirium, mijn grote liefdesgeschiedenis en mijn heel diepe tragedie. We bedreven tien dagen lang de liefde, tot ik terug moest naar Joegoslavië. Enkele weken later vluchtte ik na de ruzie met mijn moeder voorgoed weg. Ik nam een tasje met de negatieven van mijn werk mee en stapte op de trein naar Praag, waar we elkaar zouden zien. Vanaf dat moment leefden we samen en werkten we samen. We hadden een oude Citroën waarin we 5 jaar lang kampeerden en van de ene plek naar de andere trokken. We leefden als zigeuners. We maakten samen performances. Soms waren we extreem arm, moesten we om benzine bedelen. De relatie heeft 12 jaar geduurd: 9 jaar lang in de hemel en 3 jaar in de hel, en op zijn minst 7 jaar om hem te vergeten. Een andere hel.
Hij begon mij te bedriegen. Het was pijnlijk. Om dezelfde reden waarom mijn vader ons verliet, verliet hij mij. Hij is getrouwd met een 25 jaar jongere vrouw. Een Chinese.
Maart 1988, de nacht voor ik mijn mars begon, belde ik mijn vader op.
– “Vader, ik ga de Chinese Muur bewandelen.”
– “Hoe lang is die muur?”
– “Meer dan 2000 kilometer.”
Hij zei: “Marina, wees voorzichtig. Dat is een hele lange wandeling.”
Ik zei: “Het is niets in vergelijking met de berg van de Witte Dood die jij overgestoken hebt.”
Hij vroeg: “Hoe lang ga jij over die muur wandelen?”
Ik zei: “Drie maanden.”
Hij zei: “Weet je hoe lang die tocht van Igman duurde?”
– “Neen.”
– “Een nacht.”
In mijn verbeelding had hij jaren op de Igman-berg gezeten.
Ik wilde ook mijn heroïsch verhaal. Ik wilde me identificeren en meten met die legendarische vader. Ik ben de Chinese Muur afgewandeld. Wij zijn nu gelijken.
Ik begon mijn voettocht aan de Oostkant, Ulay aan de Westkant. Ondanks onze liefdesproblemen wilden we het project toch volbrengen. Om de laatste etappe in een relatie te tonen: de scheiding. Na 90 dagen eenzaam wandelen door hoogtes en dieptes, ontmoetten we elkaar in Er Lang Shan om elkaar voorgoed vaarwel te zeggen.
Ik was nu echt naakt. Ik raakte geobsedeerd door het idee van een eigen plek. Ik vond een huis in Amsterdam en maakte er een burcht van. In dat huis probeerde ik een ruimte te creëren die gelijkstond aan de veiligheid die ik had gevoeld bij Ulay. Ik heb zijn geborgenheid in stenen omgezet. Ik was veertig. Ik moest mezelf opnieuw uitvinden. Ik was niet alleen verlaten door de persoon waarvan ik zoveel gehouden had, maar ook door diegene met wie ik mijn werk had opgebouwd. Mijn werk was het enige wat ik altijd had gehad en nu was ook dat weg. Ik had van hem mijn centrum gemaakt. Ik heb nu een centrum in mezelf gevonden. Alles en iedereen kan komen en gaan, maar mijn centrum wil ik nooit meer verliezen. Nooit zal ik het nog bij een ander gaan zoeken. Het was een harde les, maar ik heb ze geleerd.
“Het ergste is het beste”, zegt een soefiwijsheid. Het is heel makkelijk als het goed gaat, maar als alles misloopt, leer je het meest. Het ergste is me overkomen toen ik van Ulay moest loskomen. Het beste overkomt me iedere keer dat ik opnieuw verliefd word. Het beste is iets dat komt en gaat.
Ik ben 52 en heb nog maar pas van mijn moeder leren houden. Ze heeft een kogel in haar enkel. Die zit er al sinds de Tweede Wereldoorlog. Ze moet nu orthopedische schoenen dragen. Ik heb tot mijn 14 met zo’n schoeisel rondgelopen. Moeder vond dat ik platvoeten had. Ik haatte die schoenen. Vorig jaar heb ik haar in Amsterdam de mooiste en duurste orthopedische schoenen laten kiezen. Pas toen we op het bankje in die schoenwinkel zaten, kwam er een opening in die muur van verzet tussen ons. Ze werd voor mij een kind dat ik een gevoel van welbehagen wilde bezorgen.
Forever young, die Amerikaanse gedachte hoeft voor mij niet. Als kind was mijn grootmoeder en haar keuken het centrum van mijn leven. In Joegoslavië staat ouderdom gelijk aan wijsheid en respect. Ik ben zelf grootmoeders plek geworden.
Soms voelt het leven aan als een kaars die aan beide zijden brandt. De rush. Ik ben zo’n vreemde mengeling van dramatische expressie en intieme spiritualiteit. Ik wil het idee van de dood trachten te absorberen. Meditatie, Tibetaanse boeddhisten, een teruggetrokken leven leiden. Zoiets als leren leven met het idee dat je geen permanente aanwezigheid bent. Ik heb in mijn performances nooit willen sterven. Ik wilde alleen de grenzen van het leven ervaren. Ik wil uitzoeken hoe wij onze lichamelijke limieten kunnen overstijgen. Je kan met kunst de wereld niet veranderen. Maar je kan met kunst wel de mogelijkheden van het leven tonen. We zijn zo onthecht van ons lichaam in deze maatschappij. We leven alleen met ons brein. Als een kunstenaar de kracht heeft om een opinie in de maatschappij te veranderen, is dat al een groot pionierswerk.
Ik dacht dat ik als een engel van de wereld zou wegvliegen. Mijn grootmoeder nam me als kind iedere dag mee naar de kerk. Zij heeft die religieuze behoefte aangekweekt. Tot mijn zes jaar doopte ze iedere dag mijn hand in het wijwatervat. Wanneer we buitenstonden, liep ik altijd even terug de kerk binnen. Ik dronk het hele wijwatervat leeg en dacht dat ik dan heilig zou worden en de aarde kon ontstijgen. Ik kreeg er alleen maar diarree-aanvallen van. Transformatie, dat is mijn grote doel in de kunst geworden. Maar mijn 98 jaar oude grootmoeder leeft nu in een gebombardeerde stad. Ze kan niet meer de trappen af om in de schuilkelders te geraken.
Zijn land was ten prooi gevallen aan een vreselijke oorlog. Wat deed Henri Matisse? Hij schilderde bloemen. De hele Tweede Wereldoorlog lang. Ik begrijp dat een mens die overal vernietiging ziet iets moois wil schilderen. Wat is de functie van een kunstenaar in een oorlogssituatie? Als je in de oorlog zit en je bent een soldaat, dan neem je de wapens op en vecht. Als je een kunstenaar bent, heb je de taak iets te maken dat die ene oorlog overstijgt. Geweld, bloed, menselijke afhankelijkheid, die thema’s die nu mijn geboortegrond teisteren, ze zitten in mijn vroeger werk vervat. Een kunstwerk moet ook altijd een voorspellend facet hebben.
Mijn broer en zijn dochter zijn uit Belgrado gevlucht. Ze wonen bij mij in Amsterdam. In mijn keuken hangen twee tekeningen die het tienjarige meisje voor me maakte. Twee kleine blaadjes papier. Op het ene heeft ze een diagram getekend waarmee ze de bombardementen opmeet. Op het andere is een brug getekend waarop bommen vallen. Daarboven staan de woorden. BOEM BOEM. Ik heb de frontpagina van een Joegoslavische krant uitgescheurd: op naakte Amerikaanse pornosterren met wijdopen benen staan schietschijven getekend. Ik kijk naar die drie tekeningen en ik kan alleen maar denken: “Wat moet daar van komen?”
Ik betwijfel of ik nu al een kunstwerk over de toestand in mijn geboortestad kan maken.
Anna Luyten / Foto’s Lieve Blancquaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier