Geen Fort Apache meer

Let op waar je stapt”, waarschuwt Billy. Ik volg hem voorzichtig rond de gaten in de vloer. Ik kan er dwars doorheen kijken naar de verdieping onder ons. We laveren tussen oude kleren, kapotte meubels en steengruis. Het tocht door de gebroken ramen. “Shit”, zegt Billy terwijl hij in de deuropening van een kamer blijft staan. “Wat is er?” vraag ik terwijl ik over zijn schouder kom meegluren. Een dode hond aan een ketting. Het kadaver is graatmager, uitgedroogd. Wat een afschuwelijke manier om dood te gaan. Dagenlang moet hij geblaft hebben, paniekerig luid, tot het gejank werd en ten slotte gekreun, stiller en stiller. Niemand die hem hoorde. Of wie hem hoorde, maakte zich wellicht snel uit de voeten. Dit pand staat immers al jaren leeg, net als alle gebouwen rond ons. “Some people just don’t care”, zegt Billy.

Het is de tweede dode hond die we vandaag vinden op onze tocht door de Zuid-Bronx. De eerste lag in een halfopen valies op een vuilhoop. Het is de lente van 1981 en ik woon nog maar enkele maanden in New York.

Later zal ik nog menige Belg op bezoek krijgen die me vraagt hoe de Bronx te bezoeken, “want je moet dat toch eens gezien hebben”. Ik verdenk hem dan van rampentoerisme, maar die dag zei ik het ook: “Take me to the Bronx”.

Ik heb geluk. Ik ken Billy, die er al heel zijn leven woont. Hij verdient zijn boterham met het uitroeien van kakkerlakken, muizen en ratten. Voor de rest is hij actief in Banana Kelly, een buurtorganisatie die voluit Banana Kelly Community Improvement Association heet. “Er zijn veel groepen zoals de onze in de Bronx”, zegt Billy. “We zijn niet allemaal zoals in Fort Apache.” Fort Apache, een nieuwe film met Paul Newman, stelt de bewoners van de Zuid-Bronx voor als een verzameling pooiers, prostituees, junkies en psychopaten, vrouwen aan de bijstand en mannen die hen beroven, allemaal tegen een achtergrond van vuilnis en verval. “De problemen van de Zuid-Bronx zijn ontzaglijk,” zegt Billy, “maar die film scheert ons allemaal over dezelfde kam. Ons leven lijkt er een uitzichtloze hel in, en dat is het niet.”

De foto’s van onze tocht geven hem gelijk. Natuurlijk zijn er de beelden van wijken die platgebombardeerd lijken, van smeulende afvalbergen en blussende pompiers. Maar er zijn ook foto’s van fietsende kinderen, een man die lachend zwaait vanuit zijn open venster, dominospelende oude mannen op een voetpad, bloemen in een tuin… De enige foto’s die ik heb uitvergroot, zijn van een straat waar op het laatste rechtstaande gebouw DESPAIR staat geschilderd. Dit is Charlotte Street, de bekendste straat van de Zuid-Bronx.

Hier zag ik de hond in de valies. De presidenten Carter en Reagan kwamen er op bezoek tijdens hun kiescampagnes, later gevolgd door een delegatie uit de Sovjet-Unie, uitgenodigd door een gemeenteraadslid dat hoopte op Russische hulp om zijn wijk herop te bouwen. De Zuid-Bronx lag toen onder een pletwals van verval. Het was moeilijk om je voor te stellen dat dit ooit een modelwijk was waarin alle immigranten die zich hadden opgewerkt, wilden gaan wonen. Er was veel werk, licht en groen. De neergaande spiraal begon pas in de jaren ’60. De meeste bedrijven en blanke bewoners trokken weg, de overheid liet de Zuid-Bronx in de steek, de wijk werd zo arm dat vele eigenaars hun onverkoopbare flatgebouwen in brand lieten steken voor het verzekeringsgeld. Meer dan 40.000 torens gingen in vlammen op. Tussen de ruïnes regeerden drugsbenden over de resterende armen.

Maar in de jaren ’90 kende de Zuid-Bronx een heropleving. De spotgoedkope huurprijzen en goede verbinding met Manhattan trokken massa’s kersverse immigranten aan die de buurt nieuw leven inbliezen.

Vandaag ben ik terug in de Zuid-Bronx. Alle gebouwen op dit deel van de Grand Concourse, de elegante brede boulevard die rond de eeuwwisseling werd aangelegd naar het voorbeeld van de Champs-Elysées, zijn weer bewoond. Op de plaats van de vervallen synagoge staat nu het Bronx Museum of the Arts, waar ik een tentoonstelling bezoek met de titel Stedelijke mythologieën: voorstellingen van de Bronx sedert de jaren ’60. Als ik buitenkom, stapt er net een groep schoolkinderen in uniform voorbij. Het is lunchpauze en de restaurants zijn vol. In het park zitten mensen te praten en te lezen. Ik hoor Engels, Spaans, een Afrikaanse taal. Charlotte Street, wat verderop, is onherkenbaar geworden: er staan nu nette eengezinswoningen met voor- en achtertuintjes. In de straten daarrond staat het wel nog vol gebouwen die smeken om gered te worden. Maar daar is nu weer wat geld voor. De overheid heeft twee miljard dollar geïnvesteerd, waarmee tot nu toe 30.000 flats werden gebouwd of gerestaureerd.

Aan elke nieuwsgierige Belg dus: ga gerust naar de Bronx. Je zult er een fragiele buurt zien die nog alle kanten op kan, maar Fort Apache is het niet meer.

Jacqueline Goossens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content