Fietsen van tafel naar tafel
Miljoenen jaren geleden spoot de aarde er lava. De Auvergne is intussen veel rustiger geworden, er schieten nog alleen paddestoelen uit de grond. Een fietstocht van tafel naar tafel.
Misschien heb ik in hetzelfde bed geslapen als prinses Stefanie van Monaco, maar helemaal zeker is dat niet. Thierry Guyot, de eigenaar van Le Fort du Pré, wil me niets bevestigen over kamer 19, maar hij stelt me ook niet gerust. In elk geval heeft de tumultueuze dochter van de Grimaldi’s er haar eindejaar 1995 gevierd. Ze kende het dorp Saint-Bonnet-le-Froid nog als vast onderdeel van de Rallye de Monte Carlo. Veel kans om haar door de gangen te zien dolen is er niet, haar eigenste rallyfanaat Daniel Ducruet is definitief uit het beeld verdwenen en de chronorace in de sneeuw van de Haute-Loire staat al ruim vijftien jaar niet meer in het roadbook van Monte Carlo.
Het hotel is er wel nog, aan de ene kant beschermd door de bossen en aan de andere kant uitkijkend over het dal. Deze plek heeft Belgian Biking uitgekozen als start en aankomst voor La bicyclette gourmande, de fietsweek in het oosten van de Auvergne, een lus waarbij de rustplaatsen minstens zo zorgvuldig zijn geselecteerd als de ritten. De streek gaat immers prat op haar gastronomisch potentieel. En een Belg is altijd bereid om een tandje bij te steken. Daar gaan we, van tafel naar tafel.
De eerste rit verbindt Bonnet-le-Froid met Dunières. Voor automobilisten is dat een klus van nauwelijks dertien kilometer, maar de Belgian Biking Routeplanner heeft een beter idee uitgetekend : in een wijde bocht over de heuvels, de kristallijne restanten van het vulkanische feest dat hier tot aan het Quartair voor opschudding zorgde. De brokstukken zijn nooit meer op hun plaats teruggelegd : geen enkele weg loopt dan ook vlak.
De overigens opvallend precieze routebeschrijving geeft al gauw haar eerste eufemisme prijs. “We ronden een dalhoofd “, lees ik en moet toegeven dat die formulering een hogere aaibaarheidsfactor heeft dan “straks gaat het bergop”. Hoe ook, niet alleen de keteldalen maar ook de beboste ruggen laten zich vlot ronden.
Onderweg stop ik geregeld omdat een groepje paddestoelen wenkt. De hele Haute-Loire is één grote tuin voor mycologen. Rode, witte, bruine of gele paddestoelen, je vindt ze. Kijken durf ik wel, proeven laat ik aan de kenners. Die komen overigens alleen al daarvoor naar de regio. Deze morgen zag ik een Frans echtpaar met stevige staplaarzen uit het hotel vertrekken, richting bos, met die typische roodkapjesmand aan de arm. In Riotorol, een halflevend dorp op de route, valt me op hoe alle winkels, van de bakkerij tot de schoenenwinkel, paddestoelen in de etalage hebben als versiering. Van plastic, hout, papier-maché of gips. De apotheker heeft zelfs zijn hele vitrine ingevuld als educatieve lichtbak : alle champignons, boleten, amanieten van de streek op ware grootte, met vermelding van hun vindplaats, de oogstperiode, de giftigheid en/of farmaceutische eigenschappen. Een vlugge telling van de toxiques en de mortels overtuigt me : in de bossen groeit meer gif dan lekkers. ’s Avonds, in Dunières, zie ik in de etalage van de begrafenisondernemer plastic replica’s van de beruchte knolamanieten. Het zijn vast zijn beste vrienden.
Het land van de linzen
Dunières ademt een heel andere sfeer dan Saint-Bonnet-le-Froid, waar het lijkt alsof de mensen voor de kost alleen met lekker eten zijn begaan. Niet alleen runnen Cécile en Thierry er hun drukbezochte Le Fort du Pré, in het dorp staan de eethuizen, goeie kaaswinkels en huizen vol fijne vleeswaren haast schouder tegen schouder. Ook Régis Marcon, herhaaldelijk gelauwerd door Bocuse en GaultMillau, en twee Michelin-sterren rijk, heeft er zijn prijzige L’Auberge de Cîmes. In Dunières daarentegen wordt noest gewerkt, onder meer in de zagerij, een van de grootste van Frankrijk.
De wat ongebruikelijke architectuur van hotel La Tour verwijst naar de eeuwenoude toren hoog boven Dunières, vanwaar je de hele streek kunt bekijken. Buiten de zomermaanden blijft dat monument echter dicht, de beklimming kan ik me besparen. De troostprijs, tafelen in het hedendaagse duplicaat, is trouwens niet te versmaden. Laurence en Gilles Roux zetten heerlijke eend voor. Het jonge paar maakt er vooral geen geheim van waar ze hun eerlijke ingrediënten kopen. De leveranciers van vlees, vis, brood, escargots, wijn en kaas staan netjes opgesomd in de menukaart, samen uiteraard met de producent van lentilles vertes du Puy, de alomtegenwoordige linzen. Die lentilles zijn de trots van de Auvergne, de enige droge groenten die kunnen pronken met een AOC-label.
Naar de Loire
Vanuit Dunières loopt de fietsroute naar Confolent. Ik hoef de rit niet alleen te maken, de riviertjes Dunière en Lignon moeten dezelfde kant uit : de Loire. En alsof dat niet waterig genoeg is voor één dag begint het een dik uur voor Confolent te stortregenen. Zo hevig dat ik onder de 92 meter hoge N88-brug doorrijd zonder ze op te merken. Pas als ik op de spekgladde hangbrug voet aan de grond moet zetten om overeind te blijven, schiet het me te binnen dat ik iets gemist heb. Hoog achter mij zie ik het blauwe lint, strak gehouden op zes sierlijke stelten. Boven zweven vrachtwagens voorbij, hun gebulder is helemaal gesmoord in de regen. De mooie, oude pont suspendu uit 1862 staat half in de steigers. In de negentiende eeuw was een hangbrug over de Loire nog een huzarenwerk, nu hopt de snelweg meteen over het hele Loiredal, bijriviertje Lignon incluis.
De Loire is hier bijzonder jong, ze ontspringt iets verder in het zuiden, op de flank van de Gerbier de Jonc, en heeft nog een hele reis te kabbelen voor ze zich onder Saint-Nazaire in de Atlantische Oceaan kan storten. Eerst zal ze een paar kerncentrales koelen, tientallen fabriekslozingen te slikken krijgen, ontelbare kastelen weerspiegelen en uiteraard een van Frankrijks roemrijkste wijnstreken vormgeven. Voor wijnbouw moet je overigens niet in Auvergne zijn. De dichtstbijzijnde domeinen liggen op de oevers van de Rhône, maar het valt op dat de restauranthouders meer sympathie koesteren voor de loirewijnen. Dat schrijven ze overigens zelf toe aan de nabijheid van de rivier, ook al is het de bovenloop.
L’Air du Temps, mijn hotel voor één nacht in Confolent, wordt met kordate hand geregisseerd door Annie Clavier. Haar man, de wat schuchtere André-Jean, voelt zich beter thuis in de keuken. Hij was ooit patissier, heb ik gelezen, en dat beïnvloedt mijn dessertkeuze na de voortreffelijke snoekbaars . De gazpacho van vers fruit laat ik aan de gezondheidsfreaks en ga ongegeneerd voor de calorieën : le biscuit mi-cuit au chocolat et glace vanille. En wat blijkt ? Eens patissier, altijd patissier, wat de Franse uitdrukking vivre de l’air du temps meteen een nieuwe invulling geeft.
Zondag is de dag van de arbeid voor wie heeft ingeschreven voor La bicyclette gourmande. Vanuit Confolent start de moeilijkste, maar meteen ook de mooiste etappe. Na een lichte opwarming langs de Loire klimt de weg naar Beauzac en vandaar verder de flanken op. In de bossen burlen de herten, ze zouden zich beter gedeisd houden, want op de bospaden staan jagers op de uitkijk. Ik tel er algauw een veertigtal, ze zien er lichtjes belachelijk uit, maar dat zeg ik ze liever niet. Terwijl hun hele outfit de tinten heeft van mos en hout en dorre bladeren, dragen ze een knaloranje katoenen petje. Om elkaar niet op de korrel te nemen, begrijp ik, maar het oogt bespottelijk. Zo in je eentje zitten lachen op de fiets heeft wel iets, ook omdat het rijmt. De eerlijkheid gebiedt me toe te geven dat ik me in dit bos vol tweelopen ook iets veiliger voel omdat ik een vuurrode regenjas draag.
Halverwege de etappe opent zich plots een prachtig dal met een kasteel. Chalencon heet de plek, een pittoresk dorpje onder uniform rode dakpannen. De huisjes lijken wat achteloos tegen elkaar aan gegooid, vanuit de hoogte zijn er nauwelijks straten te bespeuren. Alleen de glinsterende Ance, die op fluistertoon door het dal passeert, snijdt het dakpannenmozaïek in tweeën.
Het molenhotel
Belgian Biking heeft voor vandaag, net als bij de ritten 1 en 5, een alternatief parcours uitgetekend voor wie de klimmetjes nog iets pittiger wil. Dat is bijzonder vriendelijk, maar ik heb voorlopig niet te klagen over de weg. Als er al enige flauwigheid opduikt, is het in de kuiten. De rit is amper 41 kilometer lang, maar door een paar keer te switchen van linker- naar rechter-oever en terug, verlies je telkens weer de hoogte die zo moeizaam verworven was. De slotkilometer, langs de Ance, is een verademing : van het dorp Pontempeyrat almaar dieper het bos in, tot aan de achttiende-eeuwse watermolen. Daar, in Le Moulin de Mistou, huist het hotel dat als allereerste het label Logis de France kreeg. Intussen zijn al 3369 familiaal gerunde hotels aangesloten. De eigenares van het molenhotel, Jacqueline Roux, is overigens nationaal voorzitter en alle etappes van La bicyclette gourmande eindigen bij een gevel met de bekende cheminée-plaquette.
De verbouwde molen heeft zijn rad behouden, normaal levert de waterturbine zelfs voldoende elektriciteit voor het hele hotel, maar tijdens de droge zomer van 2003 is het scheprad voor de allereerste keer drooggevallen. Bernard, de man van de voorzitster, zucht als ik naar zijn watermolen informeer. Het is nog zeer de vraag of hij de turbine weer startklaar laat maken. Natuurlijk is die groene stroom een troef voor het hotel, maar de reparatie zou hem veel geld en inspanningen kunnen kosten en zijn lichaamstaal verraadt enige twijfel. Bovendien zijn dat zorgen voor later, eerst wil hij zijn seizoen afronden en dan gaat de deur dicht (van 1 november tot half april). De zomer mag dan druk geweest zijn, nu (we zijn hier half oktober) is het opvallend kalm. Vanavond en morgen blijven twaalf van de veertien kamers leeg. Ik deel het gezellige restaurant met een Engels echtpaar dat al bijna twintig jaar elke vakantie in Frankrijk naar nieuwe, bijzondere plekken zoekt. Van de ellenlange lijst ‘mooiste dorpen die ze ooit hebben gezien’ kent de patron amper de helft. Hij trekt zich dan maar terug in de keuken, triomfantelijk nagekeken door de twee walkers. Wat later is het zijn beurt om te scoren. Nee, zo’n lotte hebben ze nog nooit gegeten. De vis is dan ook bijzonder lekker en rijkelijk vergezeld van mousserons, of weidekringzwammen, de paddestoelen die de lokale gastronomie kleuren, samen met de cantharellen, morieljes en oesterzwammen.
Wat verderop langs de Ance, op een schrale wei tussen de bossen, vind ik ’s anderendaags een oudere man die tussen de graspollen zijn avondrantsoen bij elkaar zoekt. “Het is niet zo’n best jaar”, klaagt hij, “na die extreem droge zomer zijn er opvallend weinig paddestoelen opgeschoten. Kijk, dit is alles wat ik gevonden heb.” In zijn mandje is amper de bodem bedekt, tussen de kleine, grijsbruine mousserons liggen twee cantharellen. “Dit is nochtans een goeie plaats, normalement. Maar wat is er nu nog normaal ?”
De fietstoer is bijna rond, via Yssingeaux gaat het terug naar Saint-Bonnet-le-Froid. Al de hele week wenken les sucs d’Yssingeaux, de afgeronde kraters waar het bekende Volvic-water gewonnen wordt. Er gaat een dreigend karakter uit van zo’n panorama vol gigantische molshopen, zeker onder een zware, grauwe hemel. De hele week al jagen dikke kluwen grijs en zwart over het landschap, het lijkt wel het oeuvre van Turner, samengevat in een versnelde film. De sucs houden niets van die dreiging over als je ertussen of erover fietst.
Op een marktpleintje in Yssingeaux, in Le Bourbon, wachten Monique en André Perrier me op met een heerlijke koffie. Hun kleine, moderne hotel heeft in geen tijd drie cheminées gekregen van Logis de France. André is verliefd op de streekgastronomie, aan zijn volgehouden passie voor produit du terroir hield hij als eerste hotelier het label Charte Qualité Auvergne over. Het belooft dus weer geen snelle hap te worden vanavond. Na de roomzachte paté van rund met ragfijn gesneden groenten, komt de féra ten tonele. “We leven hier niet aan zee, daarom eten we zoetwatervis”, zegt de chef. Die féra, of houting, ligt in een landschap van groentevormpjes. Geen hoopjes als sucs, maar kleine, strak gelijnde piramiden : courgette, rodekool, tomaat en wortelmousse.
Antiroest voor de maagd
Le Puy en Velay ligt niet op de fietsroute, maar is beslist een omweg waard. Het is een merkwaardige stad, gedomineerd door drie steile rotsen : op l’Aiguihle, een puntige vulkaanprop, een basalten kegel van 88 meter hoog, staat een kerk voor Sint-Michiel. Al in de tiende eeuw had de aartsengel er een kapel. Eeuwenlang werd de rots beklommen door pelgrims die op hun weg naar Santiago de Compostela nog iets extra in de kuiten hadden. Op en rond een tweede rots, de Mont Anis, zit de oude stad verankerd in het basalt. Boven pronkt de kathedraal, een favoriete stopplaats van kruisvaarders. En wat die allemaal meebrachten : splinters van het kruis en doornen van de kroon worden in wel meer kerkschrijnen bewaard, maar in Le Puy hebben ze ook manna uit de Sinaiwoestijn, schoeisel van de maagd Maria, tafellinnen van het laatste avondmaal, zelfs een van de zilverlingen die Judas opstreek en een water- respectievelijk wijnkruik van de bruiloft van Kana.
De derde rots zouden veel inwoners liever doorzichtig maken. De lelijkheid overtreft dan ook alles : op de top staat de Onze-Lieve-Vrouw-van-Frankrijk, knalrood, 22 meter hoog en 110 ton slank. Ze is gemaakt van 213 gesmolten kanonnen, buitgemaakt op de Russen tijdens de slag om Sebastopol. Die Russen moeten behoorlijk wat ijzer in hun brons hebben verwerkt, want La Dame heeft regelmatig een verse laag menieverf nodig.
Of La bicyclette gourmande goed verteerd is, vraagt Thierry Guyot als ik terug aan tafel zit in Saint-Bonnet-le-Froid. Zijn vraag heeft een dubieus toontje, alsof hij me ervan verdenkt een rare afwijking te hebben. Vrij snel begrijp ik zijn reserve. Toen Belgian Biking bij hem aanklopte met de formule, wou hij wel meedoen, maar hij geloofde er niet echt in. “Wie fietst nu voor zijn plezier ? Fransen kijken naar de Tour, maar zelf een heuvel oprijden ? Daarvoor tafelen ze te graag. En Nederlanders, ja die racen wat af, maar die eten op de camping.” Maar tot zijn verbazing werd de fietsweek wel een succes. Of hoe chef Guyot de Belgen ontdekte, en omgekeerd.
Tekst en foto’s Ignace Van Nevel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier