Een lijk op de strijktafel

Vijf jaar geleden lanceerde Weekend Knack de Hercule Poirot-prijs ter bekroning van de beste Vlaamse misdaadroman. Stan Lauryssens, laureaat van editie 2002, kon uit een rijk gevuld leven putten om de karakters in ‘Zwarte sneeuw’ tot leven te wekken.

Pierre Darge / Foto Guy Kokken

Het minste wat men kan zeggen van de winnaar van de vijfde editie van de Hercule Poirot-prijs is dat hij geleefd heeft. En veel heeft geschreven. Vandaag is de 56-jarige in Londen gedomicilieerde Stan Lauryssens een thrillerdebutant die lachend het stationsplein in Brugge oversteekt, nadat we hem zes uur eerder het heuglijke nieuws hebben gemeld. Lauryssens is klein van stuk, met een open, donker, rond, lachend gezicht en gitzwart haar. Hij draagt een zwarte broek met een open wit hemd dat wat borstelig borsthaar laat zien en hij heeft zijn zwarte jasje losjes over de schouder gegooid.

“Mijn hele leven is één groot hoogtepunt”, zal hij later zeggen als we hem vragen een selectie te maken uit de hoogtepunten van de voorbije halve eeuw. En toch begon de Antwerpenaar op zijn achttiende als een bescheiden arbeider van wie verwacht werd dat hij gaatjes maakte in wielen emmentaler. “De klant wil kaas met gaten en van een wiel dat meer dan zeventig kilogram weegt, wisten we dat het binnenin te geconcentreerd was, dat daardoor de gaatjes ontbraken. Dus haalden we met een conische trechter kleine hoeveelheden kaas uit het wiel, waarna de materie zich binnenin herschikte en her en der gaten achterliet. De klant was tevreden, en de verwijderde kaas belandde in geraspte vorm in zakjes voor de verkoop.”

Stan Lauryssen, die intussen ook dichter was geworden en een oversized strik droeg, was niet voorbestemd om zijn hele leven in kaas te boren. Twee jaar later wees de bazin van zijn stamcafé hem aan toen een tooghanger informeerde of ze niemand kende die kon schrijven. Die man kon vast redacteur worden bij De Nieuwe Gazet, op voorwaarde dat hij iemand vond om zijn eigen avondwerk over te nemen. “Vraag het aan Stan”, zei de waardin, “da’s een dichter.”

“De kerel aan de toog was Piet Teigeler, met wie ik drie jaar hetzelfde bureau zou delen. Ik schreef stadsartikelen, zat in de cultuur, maakte de misdaadverslaggeving op de rechtbank en schreef sfeerstukken. En toen Piet Teigeler verhuisde om hoofdredacteur van Panorama te worden, ging ik mee om er als freelancer aan de slag te gaan.” Het reportagewerk bleek Lauryssens op het lijf geschreven.

“Dankzij Piet kon ik doen waar ik zin in had en toen ik in een Amerikaans blad een foto zag waarop Martin Bormann stond afgebeeld tijdens een volksfeest in de Braziliaanse jungle, vertrok ik met fotograaf Roger Dyckmans naar Manaus. Eerst vonden we de man die naast hem op de foto stond, een ex-officier van de Luftwaffe, die voor ons in uniform op de piano Lara uit Dokter Zjivago speelde. Daarna vertelde hij ons dat de man op de foto niet Bormann was, maar een Duitser die een ziekenhuis runde in de buurt en als twee druppels water op de oorlogsmisdadiger leek. Die man zagen we later, een ontmoeting waaruit mijn eerste boek is ontstaan, De dubbelganger.”

Die reportage zou ook het begin betekenen van Lauryssens speurtocht naar andere oorlogsmisdadigers, waarover hij in een kwarteeuw een vijftal boeken schreef. Sommige ervan werden internationale bestsellers.

Halverwege de jaren tachtig vinden we Lauryssens terug in de Antwerpse kunstwereld, waar hij een eigen galerie runt en doeken van Salvador Dalí verkoopt, als beleggingen.

“Van veel van dat werk van Dalí, waarvoor ik telkens naar Spanje reisde, hoorde ik achteraf dat het vals was, en voor ik het goed en wel besefte, zat ik in de misère. Ik werd voor ondervraging opgepakt en veertien dagen in de Begijnenstraat opgesloten. Toen ik daar vrijkwam, verhuisde ik naar Barcelona en trok er in bij een vriendin. Ik ben er acht jaar gebleven en runde er tegenover het Picasso Museum een shop waar posters en T-shirts werden verkocht. Tussen twee en vier, toen alle winkels dicht bleven en het museum gesloten was, deed ik gouden zaken. Ik organiseerde ook een kunstbeurs waaraan 120 galeries deelnamen en had het er best naar mijn zin. Tot ik op een morgen in een Vlaamse krant las dat ik bij verstek tot twee jaar gevangenis was veroordeeld. Ik was meteen veroordeeld om in Spanje te blijven, en ik was er heel graag.”

“Maar toen het de koning jaren later behaagde me gratie te verlenen, ging ik meteen een nieuw paspoort afhalen. De ontnuchtering moest nog komen: tijdens een bezoek aan Antwerpen met mijn zoontje, herkende ik de stad niet meer. Of beter gezegd: ik besefte dat alles onveranderd was, maar dat ikzelf niet meer thuishoorde in Antwerpen, omdat ik een andere wereld had ontdekt. Ik was ook helemaal gestopt met schrijven en was niet van plan uit Barcelona weg te gaan, tot de dag dat er een prachtige Indiase vrouw de zaak kwam binnengelopen.”

De volgende acht jaar bracht Lauryssens met zijn Indiase vriendin in Londen door, hielp haar met het redigeren van teksten voor haar pr-bureau, maar voorvoelde toen al dat het allemaal maar tijdelijk was. “Hoe mooier een vrouw vanbuiten is, hoe lelijker vanbinnen. Omdat een vrouw die echt heel mooi is, vanaf het ogenblik dat ze kan lopen door iedereen verwend wordt en verwacht dat iedereen naar haar pijpen danst. Ik kwam ook af en toe naar Antwerpen en uit die periode stamt mijn contact met Patrick Spriet, een Bruggeling die erg onder de indruk was van mijn boeken over Eichmann en Bormann en zelf een aanvullend boek over Eichmann wou schrijven. Ik legde hem uit dat zoiets nauwelijks mogelijk was voor iemand die niet ter plaatse geweest was, de sfeer er niet kende en geen contacten had die broodnodig waren om het geheel op te frissen. Terwijl ik de zonen van Eichmann had geïnterviewd, bij ze gelogeerd had en samen met ze dronken was geworden. Die avond begreep ik evenwel dat het tijd was om mijn eigen materiaal bij te sturen en aan te vullen.”

Terwijl Spriet zich met enige obsessie op zijn andere passie wierp en een boek over het leven van Rachel Baes schreef, beet Lauryssens zich met hernieuwde moed vast in het Eichmann-dossier en publiceerde vijf jaar geleden The Eichmann Diaries (bij Sutton). Na het succes van de herwerkte versie van zijn dossier, verbaasde Lauryssens de wereld kort daarop met The Man who invented the Third Reich, een biografie van Arthur Müller Van den Bruck, die inmiddels ook in het Frans, het Japans en het Pools werd vertaald .

“Arthur Müller Van den Bruck is een totaal vergeten figuur, een rechts-reactionaire publicist, die Dostojevsky en de Maupassant vertaalde en kort na de Eerste Wereldoorlog politiek actief was bij de jonge conservatieve revolutionairen in het Weimar-Duitsland. Zijn ideeën schreef Müller Van den Bruck in 1923 neer in Das Dritte Reich, dat een grote indruk zou maken op ene Adolf Hitler, die zichzelf als de uitvoerder van die ideeën zag. Toen de aan syfilis lijdende Müller Van den Bruck zag tot welke calamiteiten die uitvoering zou leiden, benam hij zich het leven. Dat kwam Hitler niet slecht uit, hij verdoezelde de figuur van zijn inspirator, liquideerde diens boeken en schreef Mein Kampf, zonder een woord te wijden aan Müller Van den Bruck.”

“Ik schreef het boek op de strijktafel bij de bezoeken aan mijn dementerende moeder, die ik op vraag van de dokter observeerde. En op diezelfde strijktafel ben ik begin januari in Spanje aan mijn eerste thriller begonnen. Ik stond op een morgen op en schreef het eerste hoofdstuk uit, waarin de commissaris zijn ontbijt klaarmaakt als de telefoon rinkelt en hij op zijn nuchtere maag met een lijk geconfronteerd wordt. Uit het ene stuk vloeide het andere, en na veertien dagen had ik zestig bladzijden. Achteraf heb ik wel een paar stukken van plaats veranderd, maar ik had geen vast stramien voor ogen, het boek groeide als een plant die elke dag voldoende water krijgt. Om negen uur ’s morgens herlas ik wat ik de avond voordien geschreven had, zette me aan de schrijftafel en de rest bouwde zichzelf verder op. Toen de eerste zestig bladzijden op papier stonden, stuurde ik het bundeltje naar Manteau, van wie ik twee dagen later een telefoontje kreeg. Of ik het contract wilde komen tekenen. Twee maanden later had ik een eerste versie klaar, nadat ik hele dagen, avonden en nachten ermee bezig was geweest. Want ’s nachts doemden hele zinnen op, en omdat ik uit ervaring wist dat ik me die ’s morgens niet meer zou herinneren, stond ik zes tot zeven keer op om het allemaal te noteren. Zwoegen? Helemaal niet. Het schrijven was een plezier en stimuleerde me zodanig dat ik nauwelijks tijd nam om te ontbijten.”

Z warte sneeuw is een thriller geworden waarin een commissaris op zoek gaat naar de moordenaar van een schilderende kunsthistorica. Die is op een gruwelijke manier om het leven gebracht. Een boek met opvallend veel geschonden figuren en herkenbare, realistische scènes, met zeer menselijke emoties, met wreedheid en tederheid.

“En toch is het een boek zonder fantasie. Omdat niks bedacht is, ik zit zelf in elk personage. Vooral in de commissaris natuurlijk, maar evenzeer in de psychopaat. Dat is niet eens verwonderlijk omdat in ieder mens alle elementen aanwezig zijn. Iemand kan teder en zacht zijn voor een vrouw en ’s anderendaags de ergste ruzies uitlokken. Ik heb er geen verklaring voor, tenzij dat het menselijk is. Ik heb erg grote, goeie kanten, ik kan heel zacht en teder zijn. En ik heb vele slechte kanten. Ik heb mensen bedrogen toen ik voor die beleggingsmaatschappij werkte, bewust of onbewust. Natuurlijk ben ik zelf ook gekwetst, maar ik heb nooit de indruk dat ik eronder gebukt ga.”

“Ook de plaatsen waar het verhaal zich afspeelt zijn realistisch weergegeven, met een finale furioso in Barcelona. De enige fantasie die in het verhaal steekt, zit in de montage, in het verhaal zelf. Maar de gebeurtenissen zijn echt, ik heb ze zelf meegemaakt. En natuurlijk vertoont de psychopaat menselijke trekken, want niemand is alleen maar psychopaat. Het gaat dan wel om een man die beseft dat hij ziek is, maar ook om een gevoelige mens die telkens weer geconfronteerd wordt met de familiefoto’s waaruit zijn vader is weggeknipt. Dat klinkt onwaarschijnlijk, maar dan moet je weten dat mijn vader toen ik twee was, thuis is weggegaan en dat ik hem voor mijn twaalfde nooit heb gezien, zelfs niet op foto. Omdat hij uit elke foto thuis was weggeknipt. Bij mijn oma stond een huwelijksfoto van mijn ouders, waarop mijn vaders hoofd ontbrak en op een ander kiekje roeide een onbekende zonder hoofd met een klein bootje. Waarschijnlijk hebben die dingen zich ergens diep in mij vastgezet en mij gekwetst, al ervaar ik dat niet zo. Ik heb misschien alleen maar het geluk gehad dat ik zo extravert ben, dat ik ze niet helemaal heb verdrongen, al schrijvend zijn die weer boven komen drijven.”

“Als de moeder van Max tegen haar zoon zegt: ‘ Ge zijt precies uw vader, die zat op het biljart te schijten en veegde zijn gat af met een briefje van duizend’, dan zijn dat dialogen die ikzelf heb gehoord. Omdat ze ook tegen mij gezegd zijn, toen ik op mijn zeventiende met mijn eerste lief thuiskwam. Achteraf bekeken lijkt het erop alsof ik onbewust mijn eigen therapie heb uitgewerkt en was de thriller het middel om het allemaal van me af te schrijven, want in non-fictieboeken kon dat niet. Ik ben nooit bij de psychiater geweest, maar ik hoor altijd dat mensen daar als het ware voor een uurtje uit zichzelf treden, en daarna gewoon terug aan het werk gaan. Ik kan alleen zeggen dat iets vergelijkbaars mij overkomt tijdens het schrijven.”

“Ik had geen fantasie nodig, omdat ik zo’n rijk leven heb gehad, omdat ik in Antwerpen misdaadverslaggeving heb gedaan en omdat ik uit ervaring weet dat de werkelijkheid altijd gruwelijker uitvalt dan de fantasie. Ik geloof ook dat een schrijver die op zijn verbeelding moet terugvallen, dat wel een tijdje kan volhouden, maar vroeg of laat door de mand valt. En inspiratie van anderen had ik al helemaal niet, omdat ik nooit Nederlandstalige boeken lees, toch niet meer sinds de jaren zeventig, na het vroege werk van Mulisch en Claus. Gewoon omdat ik in Spanje ben aangekomen zonder Spaans te kennen en er alleen Engels kon lezen. Zodra die internationale markt voor je opengaat, kan je nog moeilijk terug. Daar ontdekte ik eerst Simenon en later Ed McBain. Maar ik heb nooit Aspe gelezen, nooit Teigeler en nooit een thriller van Jef Geeraerts, die ik wel ken van zijn Gangreen-boeken.”

“Ik putte alleen maar uit mijn herinnering. Ik heb de gevangenis vanbinnen gezien, tekende ooit de ervaringen van misdadigers op en als kind keek ik vanuit het ouderlijke huis aan de Boerhaevestraat uit over de binnenplaats van het zothuis van Antwerpen, en kon er het gedrag observeren van mensen die rondliepen in witte pyjama’s. Kortom, ik beschik over een aardige voedingsbodem.”

Er is in het vorige leven van de Hercule Poirot-prijswinnaar wel een opvallende belangstelling voor de figuren die een hoofdrol hebben gespeeld in het Derde Rijk.

“Dat klopt, en over het waarom daarvan kan ik nauwelijks wat zinnigs zeggen. Ik weet alleen dat we thuis absoluut niet zwart zijn geweest, en ik geloof dat die reportages vooral voortkwamen uit een nieuwsgierigheid naar het kwaad. Misschien zijn die interviews met die misdadigers mijn uitweg geweest om klaar te zien, maar zeker is dat mijn kwaad daarmee niet was opgelost. Daarvoor had ik een vonk nodig die ik kreeg van mijn zoon van veertien. Een jaar geleden stuurde die me een lange, zelfgeschreven dialoog over een verhoor op het politiecommissariaat, met de vraag wanneer ik na al mijn boeken eens een thriller zou schrijven.”

“Het opmerkelijke is dat ik al schrijvende een heel verhaal voor mij ging zien dat absoluut niet in één boek te beschrijven valt. Zodat ik eigenlijk drie boeken zal nodig hebben om het hele verhaal te vertellen. Zwarte sneeuw lag nog bij de zetter, toen ik al aan het tweede deel bezig was, waarin mijn verdwenen oom op een begrafenis opduikt en een aantal elementen uit het eerste boek terugkeert.”

Een paar maanden geleden informeerde een journalist van Het Nieuwsblad bij Stan Lauryssen naar zijn volgende non-fictieboek. Lauryssens vertelde hem bij die gelegenheid dat er geen non-fictie, maar een heuse thriller op komst was. “Ik voegde er lachend aan toe dat Aspe maar beter kon uitkijken, omdat Stan eraan kwam.” Het lijkt er sterk op dat Stan Lauryssens inmiddels aangekomen is. En niet zomaar met een toevalstreffer.

Zwarte sneeuw voor een prikje

De lezers van Weekend Knack vinden in dit nummer een voordeelbon van Standaard Boekhandel. Met die bon kost Zwarte sneeuw van Stan Lauryssens slechts 6 euro.

Stan Lauryssens, ‘Zwarte sneeuw’, Manteau, 17,25 euro.

“Op een morgen las ik in een Vlaamse krant dat ik bij verstek

tot twee jaar gevangenis was veroordeeld.”

“Ik geloof dat die reportages over de nazikopstukken vooral

voortkwamen uit een nieuwsgierigheid naar het kwaad.”

“Ik had geen fantasie nodig, omdat ik zo’n rijk leven heb gehad.

Ik geloof ook dat een schrijver die op zijn verbeelding

moet terugvallen, het maar een tijdje kan volhouden.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content