Een huis met historie
Waar ooit kunstenaars met ratten samenhokten, gooide antiquair Ruud van der Neut zijn anker uit: een beroemd huis in Haarlem.
Ooit struikelde Harry Mulisch hier over emmers, bustes, stenen spiegels, kamerschermen, dozen, gipsen armen en kilo’s stof en spinnewebben uit vervlogen jaren. Hij pende zijn bezoek nauwkeurig neer in De Verteller. Ook Bomans kwam hier onder de indruk van de onbeschrijfelijke janboel van de heer des huizes. Lang voor Ruud van der Neut het pand grondig opknapte, bivakkeerde hier een beroemdheid: kunstschilder Henri Frédéric Boot. Als zoon van een Française gedroeg hij zich als een volbloed clochard: hij waste zich nooit en ging gekleed naar bed. Zijn huis was een baaierd, maar voor hem een onuitputtelijke inspiratiebron voor de stillevens die hij op doek vereeuwigde. Boot had dus een andere kijk op de werkelijkheid. Ook op de vele berooide mensen die bij hem introkken.
Waar Ruud winkel houdt, woonde ooit een timmerman. Een ander vertrek huisvestte een gezin met twee kinderen. Voor Boot waren dit louter schilderachtige sujets. Zelfs de bedelaars die langskwamen, portretteerde hij. Ook de vermaarde Nederlandse surrealist Anton Heyboer huurde in 1953 een kamertje onder de pannen, nadat hij was weggelopen uit een psychiatrische inrichting. Lang heeft de kunstenaar er niet verbleven, misschien ergerde hij zich toch aan de ratten, muizen en katten die ongestoord ronddoolden. Toen Heyboer ooit aan Boot vroeg wat hij met die ratten moest aanvangen, antwoordde deze doodbedaard: “Niets Heyboer, dat moet je leren aanvaarden. Je woont nu in het hart van de natuur. Ze zullen je niets doen. Ze beginnen trouwens toch eerst aan je haren, voor ze in je vingers of je neus bijten.” Zelfs voor Anton Heyboer een surrealistische ervaring. Gelukkig logeerde Heyboer in een zolderkamertje waar hij weinig last had van dronken bezoekers, stank en ongedierte. Daar kon hij uit het dakraam klimmen om stukken zink uit de goot te snijden, om als etsplaat te gebruiken. Kortom, hier ging iedereen ongestoord zijn gang.
Ruud heeft toch wat van die troep moeten opruimen en verwierf een pand dat aan een flinke opknapbeurt toe was. Als antiquair ging hij erg voorzichtig te werk door veel te behouden. “Het is een behoorlijk rijk huis, omdat het al zo oud is, de kern gaat terug tot de zestiende eeuw”, legt hij uit. “Tal van unieke details maken er een monument van. Zoals de gelambriseerde trap uit de achttiende eeuw en de plafondschilderingen uit 1870 op de balken in de woonkamer. De balken zijn wel eeuwen ouder. De schilderingen zijn mooier geworden door het lekken van het dak.” Maar er is zoveel meer te zien. Nu struikel je niet meer over de rommel zoals in Boots tijd, maar omdat er zoveel te bewonderen is. Snel door dit pand lopen kan je trouwens niet, want er zijn veel trappen en deuren. Het huis is bovendien gebouwd rond een prachtige, maar nauwe spiltrap waardoor het naar boven een echte klimpartij is. Ook hier wordt de aandacht afgeleid door tegelwanden en curiosa die Ruud overal ophangt en uitstalt.
Voor ons heeft de woning een vreemde structuur. Van de immense winkelruimte met een plafond van ruim vijf meter hoog, vermoed je dat het altijd een winkel was. “Dit was de inkomhal van een patriciërshuis. Vergeet niet dat dit ooit een deftige buurt was. Zo’n grote inkom zie je ook op de schilderijen van Pieter de Hoogh. Behalve een koffer stond er weinig in. Ook de houten insteek met het venstertje is typisch. Het is een van de weinige huizen waarvan de hal is bewaard. Hier is bijna alles nog origineel, ook de voordeur en de vloer. Ik heb enkel de wand achterin opnieuw moeten betegelen, omdat de tegels eruit gejat waren.”
Ruud heeft zijn dagelijkse woonkamer op twee hoog. In het grote salon met de renaissancehaard en het beschilderde plafond, ooit het atelier van Boot, toont hij een deeltje van zijn antiekcollectie. “Wat hier te koop is, staat beneden. In tegenstelling tot sommige antiquairs hangt niet aan alles in mijn woning stiekem een prijskaartje. Ik hou dus ook zelf objecten en schilderijen bij. Het aangename van mijn beroep is natuurlijk dat ik ze gemakkelijker vind. De meeste mensen kopen maar drie keer in hun leven een kast, ik, bij wijze van spreken, elke week. Dus heb je altijd leuke dingen in huis.” Sommige objecten worden natuurlijk uitgestald, maar heel wat voorwerpen worden hier dagelijks gebezigd, zoals glaswerk, porselein en meubilair. “Je moet zoveel mogelijk gebruiken, maar er natuurlijk voorzichtig mee omspringen. Die dingen zijn er immers voor ons. En als je iets breekt, dan wordt het alleen maar zeldzamer: dat is goed voor de handel.”
Door dit decor rolde Ruud van der Neut ook in de journalistiek. “Mijn huis werd al lang gebruikt als decor voor foto’s in interieurmagazines. Twaalf jaar geleden kwam er hier iemand voor Avantgarde die me het eerste nummer van Résidence liet zien. Ik doorbladerde het en zei dat ik het jammer vond dat er weer niets instond over antiek waar toch een boel jonge mensen in zijn geïnteresseerd. Die persoon sprak met de hoofdredacteur van het blad, die me een week later opzocht en voor ik het besefte, kreeg ik mijn eerste opdracht.” Nu maakt Ruud reportages over interieurs en antiek voor Résidence, Objeckt en Tableau. “Een heerlijke combinatie van schrijven en antiek verkopen. Als handelaar voel ik de trends goed aan en door het schrijven gaan er veel deuren open. We werken bijvoorbeeld in musea waar ik de kans krijg om dingen aan te raken en grondig te bekijken. Daar geniet ik ontzettend veel van. Het is prettiger om in mooie dingen te handelen dan in containers met zand. Dat verdient wel, maar boeit me niet.”
Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier