De wind als architect
Geen plek ter wereld is zo heet, zo droog en zo vijandig als de Sahara. Maar de grootste woestijn ter wereld heeft veel gezichten en namen. In Egypte, ten westen van de Nijl, toont ze zich van haar betoverendste, vriendelijkste en tegelijk onbekendste kant.
Oase Bahariya. Fatma waggelt naar de keuken en komt even later terug met glaasjes mierzoete thee. Ze is gekneld in een gebloemde jurk en levert een gevecht met een weerbarstige sjaal die almaar voor haar gezicht valt. Onhandig maar verplicht, vanwege het bezoek.
Fatma’s leven speelt zich binnen deze muren af. Een wereld die slechts bestaat uit een keuken, een binnenplaats en een gastenkamer, maar waarbinnen zij de scepter zwaait. Of ik getrouwd ben, wil ze weten. Haar zwart omrande ogen kijken me vrank aan. En hoeveel kinderen ik heb. Ongegeneerd betast ze mijn borsten, alsof ze daar het antwoord kan vinden. Geen kinderen ? Dat heeft Fatma nog nooit gehoord.
We zitten op kussens tegen de gekalkte muren van de mandara, de ontvangstkamer. Naast mij ronkt een koelkast ; over de beeldbuis lopen witte balken en dwarrelt sneeuw. Dat de familie een televisie bezit, zullen we geweten hebben : hoewel er op dit moment geen uitzendingen zijn, staat ze toch loeihard.
Elektrische draden hangen kriskras over de muren, stopcontacten zitten op willekeurige plaatsen. Fatma is een ver nichtje van onze chauffeur. Op zijn doorreis van Caïro naar de Dakhla-oase komt hij haar even groeten ; er zou wat zwaaien als hij dat niet deed. En naar goede Arabische traditie staat haar huis ook open voor zijn gasten.
Bahariya is de eerste halte op onze reis door de westelijke woestijn. Urenlang hebben we gereden, 350 kilometer kaarsrecht asfalt vanuit Caïro. Amper voorbij de piramides van Gizeh nam de woestijn het over van de beschaving. Hier en daar rezen nieuwe steden uit de grond, schraal en betonnerig. Toen de laatste van die spooksteden uit het gezicht verdween, restte een dorre vlakte, af en toe ontsierd door petroleumtorens. De horizon was zo kaal dat je hem nauwelijks van de door zand verzengde lucht kon onderscheiden. Door de fata morgana’s twijfelen we aan ons waarnemingsvermogen.
Het deel van de westelijke woestijn dat zich uitstrekt van Libië tot de Nijl, beslaat twee derde van het Egyptische grondgebied en maakt deel uit van de grootste woestijn ter wereld, de Sahara. Dit deel van de Sahara is zowel het droogste stuk ervan – het kan generaties duren voor hier een druppel regen valt – als het laagste. Bij de Qattara-depressie in het noorden sta je 133 meter onder zeeniveau.
Bijbels plaatje
De eindeloze rit over het asfalt had ons bijna in slaap gewiegd. Tot onze opluchting verscheen tegen valavond eindelijk een palmenrij aan de horizon : oase Bahariya. In een landschap dat alleen maar uit tinten van beige en geel leek te bestaan, lichtten plots lentegroene rietstengels op, de lucht kleurde smetteloos blauw en glashelder water klaterde uit vele bronnen. Vrouwen in zwarte rokken torsten waterkruiken of zaten op ezelkarren, bovenop stapels vers geoogst riet. Een bijbels plaatje, van een vertederende tijdloosheid.
Toen we langs de bevloeide akkers het dorpje binnenreden, leek het ook ingedommeld. Smalle straatjes met nederige huizen waarin geen leven te bespeuren was. Er hing de zoete geur van jasmijn en een lichte bries bracht verkoeling. Duizenden vogels becommentarieerden luidruchtig het einde van de dag. Maar behalve een man die lege benzineblikken sjouwde, zagen we geen mens. Mannen, vrouwen en kinderen hadden zich achter de hoge muren van hun huizen teruggetrokken ; op de binnenplaatsen stonden verse broden en dampende schotels ruz wahi (een bruine-rijstspecialiteit) te wachten op het signaal van de muezzin. Het einde van de dag betekent tijdens de ramadan een moment vol verwachting. Van zonsopgang tot zonsondergang is het dan verboden te eten, te drinken of te roken. Nu nadert het moment dat alles opnieuw mag, en de spanning is te snijden, tot eindelijk de verlossende kreet van de muezzin over de daken weergalmt. Ook voor Fatma is dit het signaal om thee uit te schenken en ons gedroogde dadels aan te bieden, traditioneel het eerste voedsel na een vastendag. De sterke thee, shay wahati, en de dadels : ze werken als cafeïne en in geen tijd zijn we opgepept.
Verfrommelde lijken
Het vraagt enige fantasie om in het bescheiden Bahariya van vandaag het welvarende handelscentrum van weleer te herkennen. Centraal gelegen tussen Libië en de Nijl-vallei groeide Bahariya tijdens de 26ste dynastie uit tot een belangrijke halte op de karavaanroutes. Twee jaar geleden werden er tweeduizend menselijke mummies opgedolven, uitstekend bewaard en prachtig beschilderd. Het kleine museum van Bahariya stelt er zes tentoon.
De suppoost van het museum geniet nog na van zijn ontbijt (zo wordt de eerste maaltijd na zonsondergang tijdens de ramadan genoemd) als wij ons aanmelden. Zijn museum ging al een tijdje niet meer open, er kwamen geen klanten. Verveeld keert hij de zakken van zijn djellaba binnenstebuiten, rommelt wat in een schoenendoos, maar kan de sleutel niet vinden. “Neem een kopje thee”, zegt hij. Dat vindt hij vast veel interessanter dan die verfrommelde lijken daarbinnen.
Terwijl we ons een zoveelste kopje thee laten welgevallen, kijken we naar het schouwspel op straat in plaats van naar de mummies. Tl-lampen floepen aan, mannen in lange jurken slepen stoelen aan, zoeken een plek op de opengebroken trottoirs of midden op de weg, en scharen zich rond een waterpijp. Nauwelijks hebben ze vuur in de pijp, of ze veren allen tegelijk weer recht en stuiven het eerste het beste huis binnen, inderhaast nog stoelen en waterpijp meegraaiend. De oorzaak van deze paniekgolf tuft vrolijk groetend voorbij. Zijn reutelende bestelwagen heeft geen remmen. Al jaren niet meer. Omdat iedereen in het dorp dat weet, gebeuren er nooit ongelukken. “Natuurlijk niet, je zorgt gewoon dat je tijdig wegkomt”, licht onze museumsuppoost toe, voldaan omdat hij ons eindelijk toch wat uitleg kon verschaffen.
Drinken op bevel
“Iedereen zijn flessen gevuld ?” controleert Gunnar, onze gids. “Elke dag minstens vijf liter water drinken. Levensnoodzakelijk.” In hete woestijnen verliest een mens zeven liter vocht per dag, gewoon door in de schaduw te zitten. Als we stappen, gaat er vijftien liter af. Onze hoeveelheid vocht moet continu worden aangevuld : een verlies van twee procent van je lichaamsgewicht door uitdroging kun je verhelpen door water te drinken ; een vochtverlies van twaalf procent overleef je alleen nog met medische hulp. In extreme omstandigheden kan dat al na een halve dag nodig zijn.
Gelukkig zijn de omstandigheden in de winter niet extreem : het kwik klimt niet boven 25 graden. Toch zal Gunnar ons tientallen keren per dag vragen of we wel voldoende drinken. Naast benzine vormt water het leeuwendeel van onze bagage. Persoonlijke bagage is tot een minimum beperkt : wat kleren, medicijnen en een slaapzak om ons tegen nachtelijke
vriestemperaturen te beschermen.
Aldus gewapend tegen de elementen klimmen we aan boord van de 4×4 en vangen de tocht aan naar oase Farafra, een kleine tweehonderd kilometer verder. Het eerste panorama doet ons duizelen : piramiden, zwarte piramiden ! Bij nader toezien, blijken het bergen in een perfect piramidale vorm. Net als de piramide van Chephren in Gizeh draagt één ervan een kap. Hebben de farao’s hier de mosterd gehaald ? De bodem is bedekt met pijpjes of bloemen van pyriet, een zwart geoxideerd ijzer. Aanvankelijk zaten ze opgesloten in de kalklagen, maar door erosie liggen ze nu voor het oprapen. Merkwaardig zwart is de woestijn hier. Het landschap dat zich nadien voor ons ontvouwt, is van een verbluffende schoonheid : de Witte Woestijn, een labyrint van door de wind geslepen kalkrotsen. De gekste vormen nemen ze aan : duiven, uilen, paddestoelen, roomsoesjes, sfinxen, kamelen. Elk moment verwacht ik een tovenaar met punthoed te ontmoeten, geregeld controleer ik de lucht op bezemstelen.
Duizendsterrenhotel
De wind is de architect van dit landschap. Eeuwenlang schuurde hij aan de kalkbodem tot hij deze GaudÃ-structuren verkreeg. In dit sprookjesdecor slaan we ons kamp op, de kalkheuvels in verspreide slagorde om ons heen. De zakkende zon hult ze in een betoverend licht en terwijl hun schaduwen snel langer en grimmiger worden, daalt de temperatuur. Als de zon achter de kim verdwijnt, maakt hitte plaats voor bittere koude. In één uur daalt het kwik vijftien graden, naar tien graden. Gunnar maakt een vuur met dorre takjes braamstruik, tamarisk of acacia, de schrale begroeiing van de woestijn. Er komt een theeketel bovenop, gevolgd door pannen verse groenten en vlees. Kok Ihab pookt met een stokje in het vuur terwijl hij traag en bedachtzaam praat. Geen spoor van stress in zijn bewegingen, hij lijkt de vleesgeworden onthaasting. Voor hij zich knielend naar het oosten wendt voor het avondgebed, wast hij zijn gezicht ritueel met stof. Water is te kostbaar om je ermee te wassen in deze omstandigheden.
We scharen ons rond het vuur, lurken aan een waterpijp en slurpen thee. Gunnar tokkelt op zijn gitaar en vertolkt zingend de impressies en gebeurtenissen van de dag. Op die manier verdrijft hij de stilte en de djinns, de woestijngeesten die altijd op de loer liggen.
Er is moed nodig om je uit de gloed van het vuur terug te trekken in een slaapzak die klam en kil aanvoelt. Maar het plafond van ons duizendsterrenhotel maakt veel goed : een zwart fluwelen firmament met fonkelende stippen. Liggend op mijn rug herken ik Orion, Tweeling, Cassiopea, Plejaden, Sirius. Eeuwenlang oriënteerden karavaangidsen zich ’s nachts op deze sterren. Ik dommel in en geniet de slaap der gelukzaligen.
De waterbel
Na een lange reis door het rijk der duisternis, klimt de zon schuchter aan de horizon en kleurt de hemel lichtblauw met roze strepen. Er ligt ijs op mijn slaapzak, vannacht daalde het kwik tot vijf graden onder nul. Rillend wissel ik nacht- voor dagkledij en sukkel ik naar het vuur, waar al een geur van koffie hangt. Verse broden in de vorm van pannenkoeken, een dampend ei en yoghurt doen de kilte van de voorbije nacht vergeten. De kalksculpturen hullen zich in paarse nevels. Ze zien er minder vriendelijk uit dan gisteren, toen ze in een gouden aureool gevat leken. Zandkorrels en kalkpoeder nemen de meest uiteenlopende kleuren aan : beige, wit, goud, paars en okergeel. Tegen de tijd dat wij ons kamp opbreken, verandert het landschap minstens drie keer van kleur.
We rijden de depressie van Farafra binnen, een groen paradijs waarin Qasr eeuwenlang het enige dorp was. Het telde niet meer dan een handvol lemen huizen, dadelpalmen en bronnen waar handelskaravanen hun watervoorraad aanvulden. Maar nu gaat het Qasr voor de wind. Ondergronds ontdekten ingenieurs miljarden kubieke meter water. Alras werden putten geslagen, tot één kilometer diep. Van arme drommels evolueerden de bewoners tot autobestuurders en televisiekijkers. En ze kregen het gezelschap van duizenden nieuwkomers. Aangemoedigd door premies zochten artsen, loodgieters, leraren, bouwvakkers en landbouwers van overal in Egypte hun heil in Farafra. De oorspronkelijk kleine en behoudsgezinde gemeenschap viel uiteen, gebruiken en tradities verdwenen. Op afgebrokkelde gevels zie ik de restanten van schilderingen die de hadj, de bedevaart naar Mekka, voorstellen. Maar de gaten in de gevels worden niet meer gedicht, de bewoners nemen hun intrek in moderne huizen.
De Grote Zandzee
Het verrassendst aan de woestijn is de snelheid waarmee het landschap verandert. Nauwelijks op weg van Farafra naar Dakhla in het zuiden doemt een enorme kalkwand voor ons op. Pastelkleurig – lila en zachtroze – in de vroege ochtend, maar later op de dag verblindend wit. Een muur van driehonderd meter hoog, die het zonlicht brutaal reflecteert.
Verder naar het zuiden komen uit trillende luchtlagen plots de sensuele duinenruggen van de Grote Zandzee te voorschijn, een oceaan van duinen die de natuurlijke grens vormt tussen Libië en Egypte. De duinen groeien hier 150 meter hoog, in een verbazingwekkend geometrische regelmaat. Ter hoogte van Dakhla nemen ze de vorm van barchans aan : sikkelvormige duinen met een schuin aflopende buitenzijde en een steile binnenkant. Barchans ontstaan door winden die uit één richting waaien. En ze bewegen, tot honderd meter per jaar. Reusachtige zandmassa’s trekken in formatie over de vlakte, als een leger in opmars. Het wegdek in de omgeving van Dakhla levert een wanhopige strijd met deze migrerende duinen, en verliest keer op keer. Onder een dichte kolonie barchans zijn nog resten asfalt zichtbaar : de treurige overblijfselen van een weg die door het zand werd opgeslokt. Pal ernaast loopt een gloednieuwe weg, maar het is duidelijk dat ook dit stukje asfalt het niet lang meer zal uitzingen ; de duinenruggen komen al angstaanjagend dichtbij.
Ook huizen, zelfs hele dorpen worden belaagd door de zandzee. Spades of bulldozers kunnen de dreiging wel uitstellen, maar niet afwenden ; de woestijn onttrekt zich aan elke menselijke techniek. Als slimme woestijnbewoner wend je dan het lot aan in je voordeel : je klopt vensters en deuren uit en slaat gaten in het dak, zodat de wind vrij spel krijgt en je huis vult met zand : de enige manier om de muren van instorting te vrijwaren. Als de duinen weer verder trekken, over honderd jaar of later, zullen je nazaten je daar dankbaar om zijn.
Niets is eeuwig
Toch was hier niet altijd een woestijn. Miljoenen jaren geleden bedekte een tropische zee het grootste deel van Egypte. En nog steeds lijkt de bodem op veel plaatsen op een uitgedroogde oceaan, bedekt met schelpen, koralen en skeletten van zeedieren. Ook nadat de zee zich had teruggetrokken kende deze woestijn nog verschillende natte periodes en ontstonden er bossen en savannes. Een kleine dierentuin bevolkte toen het gebied : gazellen, struisvogels, leeuwen, giraffen, neushoorns. De fossielen ervan liggen nog altijd voor het oprapen. In die zin leest de woestijn als een boek. Tientallen miljoenen jaren geschiedschrijving waarin geen hoofdstuk ontbreekt. En misschien moeten we er hoop uit putten : niets is eeuwig, ook deze vijandige droge hitte niet. n
Tekst en foto’s Ann Lepère
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier