De ondraaglijke hondsheid van het bestaan
Een op drie Belgen heeft een blaffende viervoeter in huis. De hondofielen van bij ons geven jaarlijks samen zo’n tien miljard uit om Fido te verzorgen. Waarom we zo dol zijn op honden? “Omdat ze onvoorwaardelijk van ons houden”, aldus de Amerikaan Jeffrey Moussaieff Masson, die de roerselen van de hondenziel zo fascinerend vond dat hij er een heel boek aan wijdde.
Mijn eerste hond heette Lady, niet de meest toepasselijke naam voor een hyperkinetische jonge boxer die zich bij voorkeur voedde met houten wasspelden en de pelskraag van mijn moeders winterjas. Het beest wist geen blijf met haar energie: als de baasjes afgepeigerd van de urenlange therapeutische wandeling thuiskwamen, sleepte hondlief als toemaatje en puur voor de lol een zak aardappelen van 50 kilo door de garage. Een andere afwijking was dat ze niet kon zwemmen: geconfronteerd met een plas water van enige diepte probeerde ze domweg door te lopen. Nadat ze met zichtbare verbazing had vaststeld dat dat niet lukte, zonk ze onherroepelijk naar de bodem en kon ze slechts door een kordaat vaderlijk ingrijpen van een vroegtijdige verdrinkingsdood gered worden. Lang hebben we er hoe dan ook geen plezier van gehad. Toen de vernielingen die ze in huis aanrichtte echt niet meer te harden waren, werd Lady I uitbesteed aan een gezin dat op een uitgestrekt en waterarm buitenverblijf woonde, waar ze zich kon uitleven door met omgevallen bomen rond te zeulen.
Lady II (het oeuvre van Walt Disney moet in ons gezin een onuitwisbare indruk nagelaten hebben) was een peper- en zoutkleurige schnauzer met een grote intelligentie, wat haar niet belette om zich bij elke gelegenheid die zich voordeed uitbundig in de meest gore smurrie te wentelen. Daar hadden blijkbaar alleen wij last van, want het beest bereikte de gezegende hondenleeftijd van twaalf jaar.
Sindsdien leid ik een vrijwel hondenloos bestaan; het enige specimen waarmee ik af en toe geconfronteerd word, is de husky van een vriendin. Igor heeft schuine ogen van een irreëel ijzig blauw en doet mij daardoor een beetje aan Joyce De Troch denken. Bovendien heeft hij de onkiese gewoonte om je bij elke ontmoeting uitgebreid te besnuffelen, het liefst op plekken waar een beetje keurige vrouw dat gênant vindt. Nee, een echte hondengek kun je mij niet noemen. En helemaal de kriebels krijg ik van mensen die hun hond als een kindersubstituut behandelen, hem in hun bed laten slapen of erger nog, hun gezicht laten aflikken.
Professor Jeffrey Moussaieff Masson, psychotherapeut van opleiding en gewezen beheerder van het Freud-archief, is wél een grote hondenvriend. Zijn eerste boek, het succesvolle Wanneer olifanten huilen, dat hij samen met Susan McCarthy schreef, ging over de emoties van wilde dieren. Recent verscheen Honden houden van mensen, de wat Bond zonder Naam-achtige vertaling van de meer accurate Engelse titel Dogs Never Lie about Love. Het boek leest als een regelrechte ode aan de beste vriend van de mens, met veel hartverscheurende anekdotes in pure Reader’s Digest-stijl die moeten bewijzen dat honden de meest oprechte, onzelfzuchtige, heldhaftige en vergevingsgezinde creaturen ter wereld zijn. Plus je vois les hommes, plus j’admire les chiens citeert hij de 18de-eeuwse Madame Roland. Na de lectuur zou een mens bijna wensen dat hij als een golden retriever of een labrador op de wereld gekomen was. Wat niet wegneemt dat ook een niet-hondenfanaat plezier aan het boek kan beleven. Want Masson stelt een aantal pertinente vragen: denken honden, hebben ze gevoel voor humor, een geheugen en onbewuste gevoelens? En hoe zien honden mensen? Al bij al is het boek een vurig en goed gefundeerd pleidooi voor het respecteren van de waardigheid van de hond, en daar is natuurlijk weinig tegenin te brengen.
In hoeverre kun je een hond een hond laten zijn en er toch mee onder de mensen komen?
Jeffrey Moussaieff Masson: Dat is een interessante kwestie. Toen dit boek in Amerika uitkwam, kreeg ik meteen een hoop kritiek omdat ik alle drie mijn honden heb laten steriliseren. Hier in Europa bleef die kritiek tot nu toe uit, maar er is natuurlijk wel iets van aan. Ik zou graag willen beweren dat ze niet missen wat ze nooit gekend hebben, maar dat weet ik natuurlijk niet zeker. In de natuur plant een hond zich voort en beleeft hij ongestoord zijn seksualiteit. Wij nemen hem dat af, in de eerste plaats omdat ons dat beter uitkomt. Je kunt natuurlijk ook argumenteren dat een hond een gedomesticeerd dier is en zich dus moet aanpassen aan de regels van onze wereld. Een niet-gecastreerde mannelijke hond bijvoorbeeld is veel onvoorspelbaarder en moeilijk onder controle te houden. Zo’n beest loopt veel gemakkelijker onder een auto. En als een hond zich ongestoord kan voortplanten, dan komen er pups, waarvoor je een onderkomen moet zoeken, anders moeten ze worden afgemaakt. Je zou dus kunnen zeggen dat castratie en sterilisatie ook in het belang van het dier zijn.
Het couperen van staart en oren is weer een heel andere zaak, want dat gebeurt gewoon omdat we dat mooier vinden. Er is niets tegen het kweken van gezonde honden, maar rashonden worden bijna altijd gefokt om een zekere look te verkrijgen en daar heb ik het niet op begrepen. Want je verstoort het natuurlijk evenwicht van de hond en die betaalt daar dikwijls de prijs voor. Dalmatiërs worden vaak doof geboren, Duitse herders vertonen veel heupafwijkingen. Bij andere rassen komt dan weer veel blindheid voor of ze zijn bijzonder vatbaar voor bepaalde ziekten. Hondenshows vind ik een verschrikking.
En dan is er de training. Sommige hondenbezitters maken een echte robot van hun hond.
Andere baasjes gruwen dan weer van elke vorm van training, omdat ze vinden dat ze zo de natuur van hun hond geweld aandoen. Ik begrijp de twee standpunten, maar zoals vaak ligt de logica ergens in het midden. Honden zijn geen wilde dieren, ze moeten zich tot op zekere hoogte aan onze levenswijze aanpassen. Zwerfhonden, die kippen of andere dieren moeten doden om zelf in leven te blijven, worden meestal niet oud. Ze worden ook vaak het slachtoffer van het verkeer. Maar een hond die zich nooit mag uitleven, die altijd moet gehoorzamen en laten zien hoe goed hij naar zijn baas luistert, is een saai beest met een triest bestaan. Zelf vond ik het ook niet gemakkelijk om het soort training te vinden dat mijn honden tot “brave burgers” maakte en ze tegelijkertijd de kans gaf om gelukkige dieren te zijn. Eigenlijk heb je voor een hond genoeg aan drie commando’s: “Kom” om hem te roepen, “blijf hier” om te voorkomen dat hij de straat oversteekt of achter een andere hond aanrent, en “afblijven” om hem ervan te weerhouden een of andere rottigheid op te eten.
Voor mij moet een hond geen pootje kunnen geven of door een hoepel springen. Zelfs minder domme kunstjes hoeven voor mij niet. Ik wil mijn hond vooral als een hond beleven, en dat bereik je alleen als je veel tijd met hem doorbrengt en veel met hem gaat wandelen. Eigenlijk is het een mirakel te noemen dat een hond je zo ver in zijn eigen wereld toelaat. Geen enkel ander dier doet dat en noch katten, paarden, varkens of kippen geven er ooit blijk van dat ze het gezelschap van mensen verkiezen boven dat van hun soortgenoten. De mens heeft een heleboel dieren gedomesticeerd, maar de hond is de enige die ons ook een beetje heeft gedomesticeerd. Hij heeft ons uitgekozen, niet omdat hij denkt dat wij de wonderbaarlijkste wezens ter wereld zijn, maar domweg omdat hij van ons houdt. En dat komt niet alleen doordat we hem te eten geven, verzorgen en beschermen. Nee, honden genieten van ons gezelschap.
Hoe zien honden ons eigenlijk?
Dat is moeilijk te zeggen. Wat ik zeker weet, is dat ze op de een of andere manier doorhebben dat wij tot een andere diersoort behoren. Maar voor de rest zijn de meningen verdeeld: Aldous Huxley schreef dat iedere man voor zijn hond Napoleon is en dat honden daarom zo populair zijn. Dierenpsychologen Frances en Richard Lockridge geloven zonder meer dat een hond graag een mens zou willen zijn, net als een mens zichzelf graag ziet als geschapen naar het beeld van God. Andere deskundigen denken dan weer dat een volwassen hond de psyche heeft van een klein kind. Mensen en honden zijn trouwens de twee enige species die van nature neoteen zijn, dat wil zeggen dat ze bij hun ontwikkeling aspecten uit hun jeugd behouden. Zo zijn ze bijvoorbeeld de twee enige diersoorten die tot op hoge leeftijd blijven spelen. Veel onderzoekers zijn tot de conclusie gekomen dat honden niet meer zijn dan kinderlijke wolven die in hun vroege ontwikkeling zijn blijven steken, welpen die nooit volwassen worden. En de mens fungeert dan zo’n beetje als plaatsvervangende ouder of als de leider van de roedel. Wat oorspronkelijk de liefde voor de moeder was, is veranderd in liefde voor de menselijke baas. En wij houden van alles wat lief en klein is en fokken om de kenmerken van onvolgroeidheid in onze honden in stand te houden of te ontwikkelen: een kleine kop, kleine hoektanden, hangende oren, een zachtmoedige aard.
Kun je ook agressieve honden kweken?
Vroeger ging men er algemeen van uit dat sommige hondenrassen van nature agressiever waren dan andere. Nu beginnen steeds meer deskundigen daar anders over te denken. Een hond, van welk ras ook, zou pas agressief worden als hij daar tijdens zijn opvoeding of training aanleiding toe krijgt. Een dobermannpincher die opgroeit in een vriendelijke omgeving, waar agressie afgekeurd en niet beloond wordt, zou dus niet agressief worden, zelfs niet als hij in het nest al tekenen van agressie vertoonde. En toch ben ik van oordeel dat bepaalde rassen een soort aangeboren temperament hebben. Sommige zijn beter in de omgang met kinderen, ze tolereren hen gemakkelijker. Als ik een jong kind in huis had, zou ik niet gauw een rottweiler kopen. Maar een rottweiler die als pup van zes weken in een gezin komt en opgevoed wordt met een baby en bijvoorbeeld jonge katjes, kan zeker leren om kleine wezens te respecteren en ze geen kwaad te berokkenen. Bijna alle honden zijn gefascineerd door kleine kinderen, misschien wel omdat zijzelf als kinderen voor ons zijn en het gezelschap van andere kinderen op prijs stellen. En toch zou ik een rottweiler niet alleen laten met een klein kind. Ik heb het zelf nooit meegemaakt, al mijn honden waren vriendelijk, maar mensen vertellen mij wel eens verhalen over honden die jarenlang geen vlieg kwaad deden en dan plots toch een kind bijten. In zo’n geval wil ik dan altijd alle details kennen: hoe heb je het dier opgevoed, heb je het aangemoedigd om achter konijnen of katten aan te zitten? De meeste honden kunnen perfect het onderscheid maken tussen menselijk en niet-menselijk, maar hun gezichtsvermogen is minder ontwikkeld dan het onze en een rennend kind kan hen in verwarring brengen.
Heeft het zin om gevaarlijke honden te laten registreren?
Wat is dat, een gevaarlijke hond? Ik zou het zinvoller vinden om gevaarlijke-hondenbezitters te laten registreren. Bepaalde mannen voelen zich aangetrokken tot bepaalde rassen: pitbulls, Deense doggen, rottweilers, Duitse herders. Honden die passen in hun primitieve machofantasieën: dit is een groot, gevaarlijk beest en alleen ik kan het controleren. Zo’n hond heeft dezelfde functie als een snelle sportwagen: het is een statussymbool, een verlengstuk van hun penis. En ze trainen zo’n hond dan ook op agressie.
Een extreem voorbeeld is Hitler, een groot hondenliefhebber, met een voorkeur voor Duitse herders. Op een dag kreeg hij bezoek van een arts, dokter Sauerländer. Hitler waarschuwde hem voor zijn hond, een gevaarlijk dier dat alleen hem gehoorzaamde. Onzin, zei de dierenvriend Sauerländer, en hij aaide het beest over zijn kop. Waarop Hitler een Lüger bovenhaalde en het dier doodschoot, omdat het niet loyaal was tegenover zijn baas.
Alleen als je een echte waakhond wil, is het nodig een hond op agressie te trainen. Ik heb me al vaak afgevraagd hoe Sasha, Sima en Rani zouden reageren als ik werd aangevallen. Volgens mij zouden ze wegrennen, want ze hebben geen enkele ervaring met geweld.
In het boek geeft u het extreme voorbeeld van een politiehond die zich tegen een agent keert als die een onschuldige zwarte vrouw neerslaat. Hoe verklaart u zoiets?
Ik vond dat verhaal ook nogal ongeloofwaardig, maar Vicky Hearn, de hondentrainster die het me vertelde, is een zeer betrouwbare bron. Honden hebben natuurlijk geen moreel besef, maar deze politiehond kende wel de gebruikelijke procedure. Honden zijn trouwens heel gevoelig voor routine, ze hebben bepaalde verwachtingspatronen die ze niet graag verstoord zien. Ze proberen hun wereld te begrijpen, bizar gedrag verontrust hen. Dat hebben ze van de wolven die in een heel voorspelbare gemeenschap leven en allerlei regels moeten leren om te kunnen overleven. Mijn verklaring voor de reactie van de hond is dat hij instinctief voelde dat het gedrag van de politieman niet klopte.
Er staan wel meer staaltjes van antropomorfisme in het boek: honden zouden gevoel voor humor hebben, bijvoorbeeld.
Mijn honden kunnen glimlachen, daar ben ik van overtuigd. Ze hebben een speciale uitdrukking op hun snuit als ze tevreden zijn. En als ik voordrachten hou, zijn er altijd mensen die mij komen vertellen dat hun hond dingen doet om hen aan het lachen te brengen: doen alsof ze een vlieg vangen, bijvoorbeeld, of met een hoed op hun kop paraderen. Ik begrijp dat je dat ongeloofwaardig vindt en zelf weet ik ook niet goed wat ik ervan moet denken. Toen mijn zoon pas geboren was, liep ik met mijn honden op straat en kwamen we een man tegen die beladen was met een baby en allerlei pakjes. De honden stopten alledrie en keken heel nadrukkelijk naar die man en dan naar mij, alsof ze wilden zeggen: “Kijk, hij is net als jij.” Maar dat is natuurlijk een puur menselijke interpretatie. Heel waarschijnlijk stond ik zelf stil om naar die man te staren en deden de honden dat daarom ook.
Maar observeer eens een hond die aangelijnd bij de deur van de supermarkt op zijn baas wacht. Hij speurt alle gezichten af: “Is hij het, of hij daar?” Een echte wetenschapper zou zelfs ontkennen dat de hond op dat moment pure emotie is. Maar het toekennen van emoties zoals vreugde en verdriet aan een dier zou pas een antropomorfische fout zijn als we zeker zouden weten dat dieren die emoties niét kunnen voelen. Volgens mij is er zelfs meer, het kan bijna niet anders dan dat de ongerustheid van de achtergelaten hond gepaard gaat met gedachten: “Waar blijft hij nu, wat moet ik zonder hem, ik heb hem nodig…” En dan de grote opluchting: “Ha, daar is hij eindelijk!” Geen enkel schepsel is zo gelukkig als een hond die zijn baas terugziet, ook al is hij niet eens lang weggeweest. Zoiets veronderstelt toch een vorm van bewustzijn. Wie dat ontkent, ziet de mens nog altijd als het hoogtepunt van de schepping, terwijl wij slechts een onderdeel van de wereld om ons heen zijn. Natuurlijk zijn honden anders; ze schrijven geen symfonieën en geven geen interviews. Ik heb ook nog nooit gezien dat een hond iets doet om een andere hond te amuseren, maar misschien komt dat omdat wij die signalen niet kunnen herkennen. Maar een hond heeft dan weer heel andere faculteiten: een ongelooflijk ontwikkelde reukzin, bijvoorbeeld. Ik ben niet gelovig en ik aarzel om het woord ziel te gebruiken. Maar als je ervan uitgaat dat het wezen van de mens bestaat in de gave om onvoorwaardelijke liefde te geven, dan moet je ook toegeven dat er maar één andere diersoort is die dat ook kan. Honden zijn de enigen die meer van ons houden dan wijzelf.
Jeffrey Moussaieff Masson, Honden houden van mensen, Vassallucci/Van Halewyck, 1999, 239 blz., 790 fr.
Linda Asselbergs / Illustratie Tom Hautekiet / Foto Kristien Buyse
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier