Dag huis met je zwetende vloeren en je geheime gekreun. Straks trek ik voor het laatst je voordeur in het slot. Denk niet dat mijn blik weemoedig over je kale muren zal dwalen als de verhuizers weg zijn. Daarvoor heb ik je niet graag genoeg gemogen. Je bent op het verkeerde moment in mijn leven gekomen. Je was te klein, te claustrofobisch. Soms had ik het gevoel dat ik, vanachter mijn bureau, elk voorwerp dat ik bezat kon pakken door louter mijn arm te bewegen.

Natuurlijk moest ik eerder hebben gezien dat je niet deugde. Maar het zomerde zo heerlijk toen ik je drie jaar terug leerde kennen. Mijn aandacht werd spontaan naar je doorzonde tuin gezogen. De vorige bewoner, een antroposofische arts, had daar kruiden in geplant. Hun namen klonken heel schilderachtig in mijn door stadslucht verstopte oren. ‘Smeerwortel’ bijvoorbeeld, en ‘schildpadbloem’. Er was ook een wit en frêle plantje. ‘Gebroken hartje’, heette het. Dat sprak me wel aan, op de vlucht als ik was voor de failliet gegane passie die mijn vorige appartement onleefbaar had gemaakt. De kwade geest daarvan was in die tijd almachtig. Ik herinner me zelfs – nu kan mij dit hoogstens nog een grimlach ontlokken – dat ik een bepaald diepvriesgerecht schuwde omdat ik het ooit, op een gedenkwaardige dag in de lente, samen met haar had gegeten.

Zo diep kan een mens dus blijkbaar zinken, dat hij in jouw treurige ruimtes strandt. Je plafonds bleken zo laag dat ik al vlug het gevoel kreeg zelf een stutmuur te zijn. Met je volle gewicht drukte je op mij, als een kreupele op zijn kruk. Je gedroeg je als een van die vleesetende planten, die met gesuikerde en welriekende sappen argeloze insecten lokken om die vervolgens genadeloos te verteren.

Veel te laat ook kwam ik erachter dat al je ramen op het noorden uitkeken. Zo ving je nooit een straaltje zon op. Het was net alsof we ons ergens aan de donkere kant van de maan bevonden, de kant die nooit naar de aarde is gekeerd. Elke ochtend werden mijn meubels omspoeld met grijs en troebel licht. Modderwater, levenloos en vuil. In dit schemerdonker waarde ik urenlang rond, luisterend naar de treinen die achter je moerassen loeiden als prehistorische monsters. Hoe kan een geluid tot weemoed stemmen, terwijl er aan wat dat geluid veroorzaakt helemaal niets weemoedigs te bespeuren valt ? Een stuiterende bal. Een wegstervende bromfiets op een mooie zomeravond.

Onze buren waren niet zo van het melancholische type. Ze leken zich tot doel te hebben gesteld elk rustig moment van de dag te vermoorden met geboor en geslijp. Jouw muren dempten die herrie bijna net zo efficiënt als een wand van rijstpapier. Als de buren wat onhandig een stoel verschoven, veerden mijn bezoekers verschrikt op om te kijken vanwaar de bizons kwamen aangestormd.

Alleen tijdens de hondsdagen mocht ik je wel. Dan verwelkomde ik je klamme koelte zelfs. Lang kon ik daar echter geen voordeel in zien. In de herfst zogen je muren alweer grondvocht op en sloeg de achterkant van meubelstukken groen uit. De muffe geur in het pand maakte woorden in mij wakker van een schrijver die al vele decennia nergens meer woont : “Mijn kleine huis in Camberwell is koud en vochtig ; ik woon er geheel alleen. In verborgen hoeken lijken paddestoelen lijkkleurige gezwellen ; op de muren worden de wandelingen der slakken iedere nacht genoteerd met geduldige zilveren lijnen…” Bij mij leken de slakken nog te aarzelen voor de finale aanval. In walgelijke hoeveelheden klitten ze samen op het terras, als geduldige belegeraars die wisten dat het voedsel toch ooit op moest raken. Soms joeg ik er, om een voorbeeld te stellen, in het vale licht van de maan een paar van over de kling. Naaktslakken bij voorkeur, want die met een huisje vond ik te schattig. Een mens is een raar beest.

Je vraagt je misschien af waarom ik dan niet eerder je sombere ingewanden ontvlucht ben, terwijl ik daar toch de middelen toe had. Uit een soort trouw aan het gegeven woord, denk ik. Jij en ik hadden een contract getekend en ik vond dat we dat maar moesten nakomen, in goede zowel als in slechte dagen. Pacta sunt servanda. Een mens moet trouwens niet te vaak verhuizen.

Nu laat ik je achter, slechte vriend. Sans rancune. No hard feelings. Of hoe zeg je dat in huizentaal ? Dat er de laatste maanden elektriciteit op de douchekraan zat, neem ik je zelfs niet langer kwalijk. Hopelijk worden je volgende bewoners daar ook vrolijker van. Opgelucht zal ik hun je sleutels overhandigen. In het nieuwe huis is volop zon. In de tuin staan kersenbomen en er is zelfs plaats voor een schaap. De scheerzolder bulkt van de onvertelde verhalen. Vergeet nu maar de lieve woordjes die in jouw catacomben uitgesproken werden, evenals de stemverheffingen, het gestampvoet en het gesnik. Spoorloos zullen ze verdwijnen. Even spoorloos als de onbenulligheden van al die andere levens, die zich in andere tijden in zoveel andere huizen hebben afgespeeld.

Jean-Paul Mulders

jp.mulders@skynet.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content