DE AZOREN. Dochters van water en vuur
Midden in de Atlantische Oceaan, zo’n 1400 km van de kust
van Portugal, liggen de Azoren. Negen eilandjes met een mysterieuze
natuur en een al even mysterieuze religieuze traditie.
Pol Moyaert
Je kent Ierland in de lente, Schotland in de herfst, je bent bij opkomende en ondergaande zon door de Toskaanse heuvels gereden : wat er in de wereld te koop is aan groenschakeringen heb je dus wel gezien. En toch verbazen de Azoren. Wat een wellustige natuur ! En wat een geuren komen er door het autoraampje binnengewaaid ! Liguster ? Ja, maar vermengd met vlagen verse munt.
We doorkruisen Faial 21 km lang en met een maximumbreedte van 14 km en rijden langs golvende weiden, overdadig afgebakend met heggen van witte en blauwe hortensia’s. Daartussen hier en daar een molen, en vele zwartbonte koeien die men hier Hollands noemt, hoewel ze uit Amerika werden ingevoerd.
Vanop de rand van de caldeira, een van de vele vulkaankraters, is het uitzicht spectaculair. Pico, het nabijgelegen eiland, ligt zoals steeds in een krans van wolken. Het zal een deel van zijn mysterieuze reputatie men fluistert over heilige grond, ja zwarte missen wel daaraan te danken hebben. Het besef dat de vulkanen hier nog erg levendig zijn, geeft een vreemd gevoel. In Capelinhos aan de westkust wordt dat echt onbehaaglijk : hier begon in 1957 de vulkaan te leven, en bijna een jaar lang stroomde er lava en dwarrelde er as. Dat was het sein voor vele eilandbewoners om te emigreren. De tragiek van toen wordt vandaag mooi geïllustreerd door de oude vuurtoren die nog voor de helft boven het gruis uitsteekt.
De negen eilanden vormen sinds 1976 een autonome regio binnen Portugal. Sindsdien heeft men de armoede die onder Salazar schrijnend was, wat kunnen terugdringen, maar het minimumloon is toch nog steeds niet hoger dan 55.000 escudo’s (zo’n 11.000 Belgische frank). In Horta, de hoofdstad van Faial, is de zetel gevestigd van het Azorisch parlement. Desondanks is het niet veel meer dan een klein, gezellig havenstadje. Mensen die oud genoeg zijn om het te weten, zeggen dat het iets heeft van Saint-Tropez in de jaren vijftig. Eén café is nu al wereldberoemd : café Sport ook Peter’s Bar genoemd, naar de man die het in 1918 opende is dé rendez-vousplaats voor zeilers die de oversteek maken van Europa naar de Verenigde Staten of omgekeerd. Het café fungeert ook als postbus : je kan er brieven of faxen naartoe sturen voor mensen die onderweg zijn. Wij treffen er een Vlaams-Hollands gezelschap aan, dat na enkele weken oceaan blijk geeft van een buitengewone dorstigheid. En een buitengewone interesse voor de verbroedering der volkeren en seks in het biezonder.
Daarnet hebben ook zij een schilderijtje gemaakt op de kademuur, want het bijgeloof wil dat een zeiler die dat nalaat op zee zal vergaan. Het resultaat is een merkwaardige openlucht-galerie met honderden naïeve kunstwerken, en allerlei ontboezemingen uit het zeemanshart : “You just can’t believe the sacrifices I made to go home. “
De Sint-Salvadorkerk in Horta heeft de reputatie de mooiste van de Azoren te zijn. In elk geval is er een rekordaantal engeltjes te zien, waarvan sommige eerder op zeemeerminnetjes lijken. Rechts bevindt zich een prachtige blauw-roze zijkapel en aan de overkant een geel-groene die wel van suikergoed lijkt. En midden in de kerk een vrouwtje met plastic zakken in net dezelfde kleuren.
In het Museum van de Sakrale Kunst, naast de kerk, kunnen we onze ogen bijna niet geloven : 15de- en 16de-eeuwse beelden, waarvan vele van Vlaamse origine, liggen er opgestapeld in een veel te kleine ruimte. Kasten puilen uit, tafels staan volgestapeld. Dat wordt opletten met de rugzak : even een verkeerde draai en er gaan zeldzame antikwiteiten aan diggelen.
De nabijgelegen Sint-Franciscuskerk is niet open voor het publiek, maar meneer Sarmento, die de sakrale kunst bewaakt, heeft een sleutel. Als je wat aandringt wil hij zijn museum wel even sluiten om mee naar de kerk te lopen. Meer dan de moeite waard, alleen al omdat je er binnen moet langs het oude-mannengesticht, waar je dolend door gangen en zalen van het ene Fellini-achtige tafereel in het andere tuimelt. In de sakristie zitten vier kaarters uit een andere wereld. De onverwachte bezoekers krijgen een tandeloze grijns, maar dan gaat het spel verder, onder toezicht van een verbleekte Johannes-Paulus. In de kerk zelf troont meneer Sarmento ons mee naar een 17de-eeuws Maria-beeldje, zopas helemaal in felle kleuren overschilderd. Verbazing over onze verbazing : “Ze was vuil ! ” De dikke, smachtende engeltjes in de jacaranda-houten bas-reliëfs zijn gespaard gebleven en ook de azulejo’s met Jonas en de walvis en een over het water lopende Jezus zijn in prachtige staat, maar het is moeilijk om ze goed te bekijken vanwege een nep-gouden processiewagen die in de weg staat. We zullen het op onze reis nog meer tegenkomen, deze verbijsterende kombinatie van schitterende antieke kunst en blinkende kitsch.
Alvorens we afscheid nemen van Faial om naar Terceira te vliegen, bezoeken we nog even het kerkhof op de heuvel, dat uitzicht biedt op de Nossa Senhora do Carmo en op de zee en de magische Picoberg. En we proeven iets van de Eterna Saudade die hier op alle graven gebeiteld staat.
Op de andere eilanden zegt men dat die van Terceira niet zo van werken houden, dat ze ploegen terwijl ze op hun gat zitten. “Eerlijk gezegd, ” lacht Herculano Godinho, “ze hebben wel een beetje gelijk. Er zijn hier maar weinig dagen zonder feest, en natuurlijk gaat het altijd wel om iets religieus, maar dat is dan toch maar een alibi voor profaan vertier. ” Herculano is leraar Frans in Angra en zeer verheugd dat hij een Belgische bezoeker mag rondleiden voor hem een goede kans om zijn Frans te oefenen. Eerst moet natuurlijk het verhaal verteld worden van de aardbeving van 1 januari 1980 waarbij zestig doden vielen en die in de stad een enorme ravage aanrichtte. De heropbouw is nog volop aan de gang, en sinds de Unesco Angra op de beschermlijst van het wereldpatrimonium plaatste, zijn alle modernistische ingrepen daarbij taboe.
Angra de Heroísmo heet de hoofdstad van Terceira voluit, en dat heroísmo slaat op het feit dat men hier twee jaar langer de Spaanse overheersing (van 1580 tot 1640) heeft weten tegen te houden, al had dat evenveel met vindingrijkheid dan met heldenmoed te maken. Men had gewoon al het vee op het strand gedreven, waardoor de Spanjolen moeilijk zagen hoe ze aan land konden en dus maakten ze maar rechtsomkeer. Als het heroísmo vandaag nog op iets slaat, dan is het op de roekeloosheid die men tentoonspreidt tijdens de tourada a corda, een variant op het klassieke stieregevecht, die teruggaat tot de 16de eeuw, en waarbij de stier gespaard blijft. Vier mannen in een witte bloeze en met zwarte hoed houden een bij voorkeur drieste stier bij een koord en lopen er zo mee door de straten. De vrouwen zitten verschanst in de huizen voor sommige vensters zijn planken getimmerd of staan achter het hek van de voortuintjes. De mannen staan gewoon op straat bier uit flesjes te slurpen. Tot de stier verschijnt : dan stuiven ze uiteen, of dagen ze het beest wat uit ; de dappersten proberen hem aan te raken of zelfs bij de horens te pakken. De mannen met het koord kunnen de stier niet altijd in bedwang houden. Soms is hij hen te machtig, maar soms zo vertelt Herculano lossen ze hem een beetje met opzet. Dat zit zo : voor de corrida wordt er een omhaling gedaan in de wijk, en iedereen geeft wat hij wil. Maar daar waar men veel duiten in het zakje doet, wil men later ook wel een beetje sensatie zien. Herculano weet ons helaas niet te vertellen of in het smalle straatje waar we ons bevinden milde schenkers wonen. Als de stier plots achter de hoek komt opduiken, nemen we geen moeite om te checken of de mannen het koord wel stevig vast hebben : we lopen de ziel uit ons lijf. Toegegeven, een wat simpele sensatie, maar op Terceira kan men er maar niet genoeg van krijgen : van mei tot oktober is er alle dagen wel ergens een tourada a corda.
Wie Terceira bezoekt in juni, kan getuige zijn van nog een heel ander feest : de viering van de Heilige Geest, de Espirito Santo, een merkwaardig ritueel op het randje van de katolieke ortodoxie. Het feest vindt zijn oorsprong in de franciskaanse mystiek, en is met de eerste kolonisten naar de Azoren gekomen. Het isolement van de eilanden en de barre omstandigheden waarin er eeuwen geleefd is, maakten dat deze cultus hier stevig wortel schoot. In de rest van Portugal is hij zo goed als verdwenen, maar de oude ceremonies worden vandaag ook nog uitgevoerd in Brazilië en Hawaï. Broederschap en liefdadigheid zijn kernbegrippen, maar er zitten ook meer duistere heidense elementen in : tot vandaag zijn er nog dorpen, waar men de dag na het feest van de Heilige Geest, horens voor het raam zet, daar waar men een vrouw van overspel verdenkt.
De onvoorbereide bezoeker begrijpt dus eerst niet al te best waar het om gaat. Zo staan we in het dorpje Vila de Sao Sebastiao verbaasd te kijken, naar de eerste Império die we op onze weg vinden. Een tempeltje geschilderd in fel geel, blauw, rood en groen, een beetje Indisch van sfeer, met binnen op een soort altaar een zilveren kroon met een duif erop, en voor het altaar als offerande een tros bananen. In een bijzaaltje ligt allerlei suikergoed, in de vorm van een arm, een voet, een kindje… waarvoor men de Heilige Geest bescherming of genezing vraagt.
Império is de naam van het gebouwtje, maar ook van de confrèrie die de verering van de Heilige Geest en de feestelijkheden daarrond organizeert. Aan het hoofd staat een keizer, en hij bewaart het hele jaar de kroon en de bijhorende skepter. Dat verplicht hem niet alleen om iedere avond te bidden, maar ook om feestjes te organizeren. “Ja, gewoon feestjes”, zegt Herculano, “met rock ’n roll en zo. “
In Vila Nova arriveren we net op tijd om de kroning (de coroaçao) mee te maken van een kind een jongetje dat amper kan lopen, in een witte smoking en twee volwassenen. Dat gebeurt in de kerk door een priester, maar dat belet niet dat de kerkelijke overheid deze feesten met tegenzin duldt. Daarna gaat het, onder begeleiding van een weemoedige fanfare, in stoet naar het centrum van het dorp, naar de Império. Hier krijgen alle dorpelingen én de toevallige bezoekers een glas geurige sterke wijn aangeboden, en dan ineens worden er grote manden aangedragen en begint men broden uit te delen. Grote stevige broden, maar allemaal met een klein uitsteekseltje : het kopje van de duif, de Heilige Geest. Ondertussen gaan er mannen rond met kruiken om de glazen bij te schenken die telkens in één keer geledigd worden. De week voordien werd er een koe geslacht en straks zal men samen de cozido eten, een uitstekende pot-au-feu, en dan, ja dan zal er toch wel ergens een tourada zijn.
Op een halfuurtje vliegen van Angra ligt Ponta Delgada, de hoofdstad van Sao Miguel en ook van de hele archipel. Met zijn 40.000 inwoners is het stadje het grootste van de Azoren. De charmes van dit eiland moet men echter verder gaan zoeken. En zo rijden we over kronkelende wegen langs dikke hagen hortensia’s afgewisseld met azalea’s, wilde rozen en orchideeën naar Sete Cidades. De caldeira, de vulkaankrater, is hier zo groot dat hij plaats biedt aan twee meren. En merkwaardig genoeg is het ene blauw (het Lagoa Azul) en het andere groen (het Lagoa Verde). De legende wil dat de meren gevormd zijn door de tranen van een prinses en een herder, die onnoemelijk treurden omdat zij elkander niet mochten beminnen.
Mooier nog is het Lagoa do Fogo, het meer van het vuur. En het wordt de bezoeker steeds duidelijker hoe deze vulkanische eilanden verloren in de oceaan, dochters zijn van deze twee elementen : water en vuur. In de Vale das Furnas, in het oosten, smelten de twee samen. Hier leeft de aarde nog, ja op sommige plekken kookt ze. Het is een bevreemdende ervaring naast gesmolten grond te staan, een donkerbruine modder die onheilspellend borrelt en pruttelt en waaruit bedwelmende solfergeuren opstijgen. Maar de Azoranen zien er altijd de twee kanten van : misschien is het wel wat beangstigend dat kolkende binnenste van de aarde, maar je kan er ook wat mee aanvangen. En dus komen er mensen aangereden met grote potten, en die stoppen ze voor enkele uren in de hete aarde. De cozido die er uitkomt is ongelooflijk lekker. En tussen de jungle-achtige vegetatie, met varens van wel tien meter hoog, weten ze de natuurlijke meertjes te vinden, met heerlijk warm water om in te baden.
Links : op een viering van de Heilige Geest zijn de glazen snel leeg. Hiernaast : “Hollandse” koeien in het midden van de oceaan.
Heerlijk baden in het warme water in de Vale das Furnas. De solfergeur moet je erbij nemen.
Op de andere eilanden zegt men dat die van Terceira niet zo van werken houden. Feestvierders zijn het in alle geval.
Bronnen op Sao Miguel. Hier staat men in de rij ter bestrijding van ziekten allerhande.
Pico, het meest mysterieuze van de negen eilanden.
Een man gekroond met de Espirito Santo : een diep- gewortelde cultus op de Azoren.
Links : na enkele uren in de hete vulkanische grond is de cozido klaar. Hiernaast : een Império, waar men de offers brengt voor de Heilige Geest.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier