COLUMN

Tessa Vermeiren
Tessa Vermeiren Tessa Vermeiren is voormalig hoofdredactrice van Knack Weekend

Toen ik I.M. van Connie Palmen kocht bij boekhandel Atheneum in Amsterdam, vertelde de verkoper mij ongevraagd dat er die dag op de voorpagina van Het Parool gemeld werd dat Ischa Meijer ook lange tijd een relatie met een man heeft gehad. Ik heb die krant maar niet gekocht. Een paar dagen later las ik zowel in Elsevier als in De Morgen een stukje van journalisten die waren gaan kijken toen de auteur in Roermond, haar thuisbasis dus, uren aan een stuk signeerde. Nee, ze barstte niet in snikken uit, ze hield er alleen een stijve schouder aan over. Jammer? Koel? Zo leek het wel in die stukjes.

Connie Palmen heeft het aantal interviews bij het verschijnen van I.M. beperkt tot een strikt minimum, en toch verschijnen overal dit soort beschouwingen. De auteur, wier vorige boeken De Wetten en De Vriendschap door menig recensent de hemel werden ingeprezen, wordt nu door dezelfde mensen met de grond gelijkgemaakt. Hier en daar een uitzondering toch. Doeschka Meising in Elsevier bijvoorbeeld is vol bewondering voor het monument dat een vrouw op deze manier voor haar man heeft opgetrokken.

Stefan Hertmans schreef onlangs in de Standaard der Letteren dat schrijvers die het bij recensenten – nog steeds in hoofdzaak mannen – moeten ontgelden, zeer vaak niet sarcastisch zijn, voor pathetisch doorgaan, met het innerlijke bezig zijn.

De erudiete filosofe Connie Palmen heeft zich in haar jongste boek wetens en willens laten meeslepen door haar allesoverweldigende passie voor Ischa Meijer. Een man die een bijzonder grote hekel had aan precies dat ras van “droogkloten die hebben doorgeleerd voor stoflap en vanuit hun stoflappenmandje een beetje groot en gewichtig doen over niets”, om het met de bitsige woorden van Meijer zelf te zeggen. Daarmee blijkt Palmen zich plots in de ogen van die recensenten bij de “vrouwelijke” schrijvers te hebben geklasseerd, althans toch bij het soort schrijvers dat zich bezighoudt met “inzicht en innerlijkheid”, om maar weer de criteria van Stefan Hertmans voor “vrouwelijke” literatuur te hanteren. En daardoor is zij plots van haar serieuze voetstuk getuimeld. Daardoor voelt het blijkbaar als geoorloofd aan om haar te begluren, om in een serieuze boekhandel ook de smeuïge nieuwtjes mee te geven bij het verhandelen van het boek.

Dat I.M. in tienduizenden exemplaren over de toonbank gaat, ligt natuurlijk ook aan de nieuwsgierigheid van mensen naar dat ongewone koppel Meijer-Palmen. Maar evenzeer aan het literaire plezier dat evenzoveel lezers hebben beleefd aan Palmens vorige boeken. En ze worden niet bedrogen, de pinnige critici ten spijt. De neerslag van het intellectuele spel tussen het koppel alleen al is het savoureren waard, evenals de uittreksels uit Ischa Meijers nooit afgemaakte boek over het levenslange gevecht met zijn zeer geleerde vader. De ontcijfering van Amerika als geruststellend cliché is slechts een nevenlijn, waarvan je zou willen dat ze nog verder uitgewerkt werd. Maar Ischa is er niet meer om Connie daarnaar te helpen kijken.

Daar gaat I.M. in de eerste plaats over. Over de ontdekking dat afhankelijkheid van en verslaving aan passie een leven kunnen veranderen. En dat dat niet erg blijkt, maar schaamteloos levensvervullend kan zijn. Over het “Voor Altijd Nooit Meer” na de plotse dood van haar man schrijft Connie Palmen op zo een manier dat je ofwel met gêne wegkijkt, ofwel geraakt wordt tot in de diepst verborgen plooien van eigen oud verdriet. Bedankt Connie, dat je dit durfde.

Tessa Vermeiren

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content