Bedrijvige Nacht

Duimen en vingers

“De nacht verbergt een wereld maar onthult een heelal”, aldus een Perzische zegswijze. Bij nachte doemen alras spreekwoorden en zegswijzen op, en ligt achter gindse hoek geen metafoor verscholen? Je voelt ‘m bij wijze van zeggen aan je tenen knabbelen: een heelal? Een culinaire sterrenhemel! Oscar Wilde zou ooit iets geopperd hebben als “Geef me een verleiding en ik bezwijk”, of het moet iemand anders geweest zijn.

Een culinaire sterrenhemel dus, donker is de beste saus, quoi. Wanneer wordt een ordinair blikje makreel-in-eigen-nat tongstrelend? Overdag is me nooit opgevallen dat koude spaghetti bolognaise (te veel saus en te weinig spaghetti, recht uit de koelkast) besneeuwd met voorgeraspte parmezaanse kaas veel lekkerder is. En tot welk een verheven chemische reactie het mengen van een half kuipje roomkaas (type boursin zonder kruiden) een restant tonijn-uit-blik (in de koelkast in een glazen kommetje met een bordje erop) enkele vers versnipperde bieslookstengels (potje op de vensterbank) en peper (uit de molen) leidt! In dat papje moet het nachtelijke duister toch duimen en vingers hebben, samen met de melbatoastjes (uit de microgolfoven die parttime dienst doet als voorraadkast) die je erbij knabbelt.

Maar geen geneugten zonder restricties, zonder code verwordt het nachtvreten tot een primair gebeuren, een ordinaire behoeftebevrediging. Dus géén kant-en-klare maaltijden, zelfs geen ongeopende verpakking aanspreken. Een uitzondering op deze restrictie is de makreel-in-eigen-nat. De bereiding mag niet langer duren dan de consumptie en je moet er overdag je neus voor ophalen. En telkens vóór het nachtvreten bidden dat er geen Pakistaan het in z’n hoofd haalt om een nachtwinkel te beginnen in het dorpje L.

Voor het weer naar bed gaan nog even bedenken welke enge gedragingen of tics je wellicht zou vertonen als je niet even was opgestaan om weet-ik-veel-wat te compenseren. Zoals die Oscar Wilde, of was het iemand anders?

Jan De Mol

De buik van Brussel

Honderdvijftig jaar geleden was de vrugge met een volks en schilderachtig nachtfeest dat zich afspeelde op de Brusselse Grote Markt. De markt verhuisde meerdere keren en verplaatste zich zeventien jaar geleden weg van het warme hart van Brussel naar de winderige loodsen aan de Werkhuizenkaai, tussen de Van Praetbrug en de Lakenbrug. Het pittoreske, de leute en de eeuwige dorst moesten wijken voor het functionele, het hygiënische en de parkeerbehoeftes van honderden vracht- en bestelwagens. Op de Brusselse vroegmarkt kwamen nieuwe, mooie winkels maar zijn ook nog kleine boertjes te vinden.

Als je in het holst van de nacht de buitenlucht instapt, word je vanzelf wakker van de frisse geuren en de zalvende stilte. Alle huizen zijn donker, de straten zijn verlaten, de afstand die overdag een uur kost, leg je nu af in amper tien minuten.

Naarmate je de Werkhuizenkaai nadert, merk je dat je niet de enige nightrider bent. Bij het kanaal rijden bestelwagens af en aan en wat verder, op de parking rond de loodsen, is het ronduit druk. De kopers en verkopers van de vroegmarkt zijn bloemenhandelaars, kruideniers, traiteurs en restauranthouders. Het loven en bieden begint om 1 uur, wie de eerste keuze zoekt, moet er als de kippen bij zijn. De verkoop piekt tussen 3 en 5 uur, vanaf 7 uur wordt het weer rustig. Wie na afloop weer naar huis gaat, drinkt meestal nog een kop koffie en eet een pistolet met gekapt vlees.

Pieter van Doveren

Groothandelsmarkt: Werkhuizenkaai 22/23, 1210 Brussel, open op maandag, woensdag en vrijdag van 4 tot 10 uur, op dinsdag, donderdag en zaterdag van 1 tot 10 uur. De vroegmarkt is een openbare markt, wat betekent dat de toegang vrij is en zo goed als kosteloos. De prijs van de waren wordt vastgelegd volgens de wet van vraag en aanbod.

Gene waar meer?

Ooit zal een wetenschapper zijn naam geven aan het nachtelijk syndroom waar ik aan lijd. Geen onuitstaanbare jeuk, plotselinge spasmen of helse pijnen, maar gewoon: ik raak niet in mijn nest. Ik ben een nachtmens. Bel me op om elf uur ’s avonds en ik kom terstond je appartement verhuizen. Moet hier trouwens niets meer geschilderd worden? En nadien gaan we nog iets drinken. Als we tenminste nog een café open vinden.

Dominante genen van mijn vader, door mijn moeder tevergeefs bijgestuurd met de onchristelijke uitspraak: “Wie laat kan gaan slapen, kan ook vroeg opstaan.” Waarna ze – zélf al van halfzes vrolijk in de weer – zwierig lakens en dekens van mijn bed trok en het raam vierkant openzette. Voorwaar efficiënt om uit de betonslaap te geraken.

Er is weinig dat ik mij op jeugdige leeftijd méér had voorgenomen dan dit: als ik groot zou zijn, zou het gene waar meer zijn. Slápen zou ik, tot ik vanzelf ontwaak en elke spier en vezel in mijn gehiberneerd lijf persoonlijk beveel wakker te worden, en dan in mijn tempo rustig mijn bed uitschuifelen. In etappes, want vakkundig ontdooien duurt een tijdje, elke Nieuwe Man heeft mij dat bevestigd.

S. schudt me wakker, want ze weet dat ik de wekker niet hoor. Puur op wilskracht trek ik één ooglid op. Ze staat klaarwakker maar hondsmoe naar me te kijken met de kleinste in haar armen. “Vijf keer”, zegt ze, en ik weet dat ze me alweer gespaard heeft vannacht. De oudste komt aangestormd en katapulteert zichzelf op bed, om dan met een zwierig gebaar de lakens weg te trekken. En ik neem hetzelfde besluit als elke ochtend: déze avond ga ik vroeger slapen.

De lucht boven de Voorstad wordt al grijs en de hemel hangt ondersteboven in druppels die langzaam van het venster glijden.

In de verte staat de file al tot Erpe-Mere.

Tijd om op te staan.

Jan Caudron

Hold-up

Het is middernacht. Ik heb nog enkele uren werken voor de boeg. Voor mijn plezier doe ik het niet, ’s nachts deze winkel openhouden. Maar ik moet wel. Met de inkomsten van overdag alleen komen we er niet. Dus heb ik er een soort dag-en-nachtshop van gemaakt.

Een apart publiek krijg ik over de vloer ’s nachts. Ze komen van de cafés, de restaurants of de cabarets hier in de buurt. Vaak dronken, of onder invloed van drugs. Feestelijk uitgedost of met stinkende, vuile kleren. De contacten zijn vluchtig: snel een pakje sigaretten, snel een blikje bier. Dat is nu eenmaal eigen aan nachtwinkels. Hoewel, er zijn ook mensen die wat langer blijven. Mensen die eenzaam zijn ’s nachts en hier wat troost komen zoeken. Of mensen die zich bedreigd voelen op straat en bescherming vinden in mijn felverlichte winkel. Dan voel ik mij een beetje een sociale werker.

Zelf ben ik ook soms bang. De stilte kan hier zo bedreigend zijn. Deze wijk heeft geen al te beste reputatie. Ik word al eens lastiggevallen door drugverslaafden of zatlappen. Eén keer was ik het slachtoffer van een hold-up. Een man ging er vandoor met al het geld, maar ik heb hem kunnen vatten. Ik volgde hem tot aan zijn huis en verwittigde dan de politie. Zo kreeg ik alles terug. Ook dat hoort bij het leven van een nachtwinkelier. Klinkt misschien wel spannend, maar geloof me, ik lig ’s nachts liever in mijn bed.

Farman Ali Butt

Vernissing

Louis Goetschalckx (1903 – 1980): “Het moet ergens tussen de twee wereldoorlogen geweest zijn dat er ’s nachts bij me werd aangebeld. Een boer die vroeg of ik snel kon meekomen, want ‘de kleine kwam eraan’. Een dokter kon nog rustig slapen in die tijd: bijna niemand had een telefoon of een auto, zodat mensen wel twee keer nadachten voor ze op de fiets of te voet nacht en ontij trotseerden. In de boerderij was alles in gereedheid gebracht: de boerin was in het opkamertje geïnstalleerd, buurvrouwen waren in de weer met water en doeken, en stallampen zorgden voor verlichting, want elektriciteit was er nog niet. De bevalling verliep voorspoedig; in de grote boerengezinnen van die tijd werd er rond een geboorte niet veel spel gemaakt. Voor hij in de wieg werd gelegd, moest de prille baby alleen nog worden schoongemaakt. Daar werd toen veelal olie voor gebruikt. Dus werd de boer gevraagd de bussmout boven te halen, en terwijl ik mij om de moeder bekommerde, waren de vrouwen druk doende de baby in te smeren.”

“Ik keek nog eens naar het kleintje voor ik naar huis ging. Het viel me op dat hij zo blonk. Of ik toch die bus smout eens mocht zien waarmee ze hem behandeld hadden. Waarop korte tijd later een rood aangelopen boer in de kamer verscheen met in zijn hand een busje vernis.”

Jan Haeverans

Onderweg

Soms wil je slapen, maar zijn je gedachten moe en lastig als kleine kinderen die zich maar niet willen neerleggen. Gesprekken van de dag malen eentonig door en kleine conflicten verscherpen, nemen gigantische proporties aan. Om dan toch tot rust te komen denk ik aan al die mensen die onderweg zijn in de eindeloze nacht, terwijl ik vierhoog boven de wereld veilig onder de wol lig.

Het laatste metrostel rijdt het station uit, gehaaste voetstappen van late reizigers sterven weg in de gangen, stalen rolluiken sluiten automatisch. In de donkere, lege tunnels die zich kilometers ver onder de stad uitstrekken, wordt de stilte slechts zelden verbroken door een eenzame onderhoudsploeg, of flikkert in de verte af en toe het koude licht van een laspost.

Hoog boven de oceaan zet een vliegtuig koers naar mijn stad. Boven enkele stoelen brandt er nog een leeslamp, maar de meeste passagiers hebben zich met hun dekentje in een zo comfortabel mogelijke houding gemanoeuvreerd. Rondom hen een onpeilbare duisternis. Zachtjes worden ze in slaap gewiegd door het geraas van de motoren, die hen met hoge snelheid voortstuwen door ijle, ijskoude luchten.

Diep onder mijn raam duikt uit de Noord-Zuidverbinding een lange goederentrein op. Vele honderden tonnen staal worden door één enkele man de nacht door geloodst. Onwillig krijsend zoekt het logge, donkere gevaarte het spoor naar verre buitenlanden. Maar ik hoor het niet meer.

Jan Haeverans

Jachtig parkeren

Na een zware werkdag durf ik mezelf wel eens te belonen met een avond snelwegparking. Die in Sterrebeek, Geel en Turnhout zijn de toppers. Er stoppen auto’s, mannen blijven afwachtend zitten, anderen stappen uit en lopen rond. Zelf doe ik graag een stapje in de bosjes. Spannend, je hoort takjes kraken, je hoort geluiden van seks, of je ziet het voor je ogen gebeuren. Of je vangt een blik, je keurt en wordt gekeurd en subtiele lichaamstaal leidt je naar seksueel contact. Het heeft iets van jagen en het is zelfs gevaarlijk. De politie speurt maar wat graag die bosjes af, en heeft voor wie op heterdaad betrapt wordt zware boetes in petto. Die spanning trekt me aan, windt me op.

Denk niet dat ik trots ben op dit nachtvertier. Maar ik ben nu eenmaal een man en heb het soms wat moeilijk met dat pakje dat ik kwijt wil. De combinatie van spanning én bevrediging die ik op die parkings vind, maakt dat ik toch telkens terugkeer. Tot mijn verbazing heb ik er soms zelfs een goed gesprek. Onlangs vertelde een man me dat hij de parkeerplaatsen al 25 jaar bezoekt en dat hij er ooit een vriend leerde kennen met wie hij twaalf jaar samenbleef. De snelwegseks is dus helemaal geen nieuw fenomeen. Zolang je ervoor zorgt dat je argeloze parkeerders geen overlast berokkent, vind ik het best kunnen. Jammer dat enkele al te vreemde vogels de boel soms vertekenen.

Anoniem

De lichtjes van de Schelde

Ik wil deze nacht in de straten verdwalen…” De woorden van Wannes Van de Velde wellen op, samen met de Scheldemist. Mijn tram, nummer 7, zoemt voorbij de bronzen Elsschot, die erbij ligt alsof hij de bronnen van de Kongo heeft ontdekt, en draait dan voorzichtig steunend de Huidevettersstraat in, richting Schipperskwartier. Aan boord bevinden zich Afrikaanse hoertjes. “Zwarte Maria’s” noemt Elsschot hen in Het dwaallicht.

Ik loop de Lombardenvest uit, met mijn ziel onder de arm. Het is nog herfst en de winter volgt nu snel. Mijn doel ligt vast: Bar 2, een nieuw café aan de Vrijdagmarkt, tegenover het Museum Plantin-Moretus. Dit heraangelegde, wat vergeten pleintje – met authentieke volkscafés als Corso, Moretus en Atlas – ligt achter de ModeNatie, en heeft vooral ’s nachts het magisch-realistische gehalte van een havenavontuur van Jean Ray.

Fred ziet mij graag komen. Een oudere Cubaan, een straatzanger die op verzoek de klanten komt verwarmen, zingt zachte liederen van zon, tristesse en plezier. Je kan er aan de toog hangen, een robuuste toeverlaat voor singles. Fred schenkt me een whisky in en vraagt met die innemende blik van hem hoe het met me gaat. Hij is waarschijnlijk de beste kroegbaas van ’t Stad.

Jan van Impe

Tot het licht wordt

Nachtelijke vergaderingen en ochtendlijke conclusies, het zijn evergreens van de Wetstraat. Je onderhandelt nu eenmaal niet zo nu en dan, wanneer het past. “We zien wel” is geen optie bij de opmaak van een begroting. En dus voltrekt zich telkens weer dat merkwaardige ritueel, terwijl de deadline nadert. Er wordt dagenlang gewikt, gewogen, te licht, te zwaar bevonden. Kortom, opwarmingsrondjes draaien voor de echte koers begint. Maar ook dan zijn vroege beslissingen zeldzaam. Er wachten immers cols en die bijten het hardst. Nog pijnlijker is het Criquielion-syndroom: een perfecte koers rijden en net voor de streep de dranghekken worden ingereden.

De uren tikken dus aardig aan, de truken van de foor ook: al dan niet geveinsde verontwaardiging, listige onderonsjes, tactische sms’jes, maar evengoed lachpartijen en wat flarden tv om stoom af te laten. Zoals dat beraad na Parijs-Tours. We slaan alle nieuwsuitzendingen over en midden in de nacht deelt mijn medewerkster mee dat ze een spurtende Museeuw ziet op tv. Met ingehouden spanning kijken we mee naar het verdict. Gejoel alom als Museeuw wint, we zetten net geen mexican wave in. Even later tikt de verbouwereerde tolk tegen het glas van zijn vertaalcabine en schudt ons alleen nee toe. Hoezo nee? Dit zijn toch beelden die voor zich spreken? We hadden de ondertiteling gemist: herhaling Wereldkampioenschappen ’96.

Johan Vande Lanotte

Verdubbeling

Van de 24 uur van een etmaal neem ik er, al zeker dertig jaar, elke nacht één voor mezelf. Ik sta zonder woorden op in het duister, kijk even naar het lussennieuws – de verschillen zijn stilaan weggegomd – en neem ‘mijn’ tijd.

Nadenken over voorbije of komende dagen, schematiseren van de gang der gedachten, de relatieve rust en stilte laten doorkomen, door het dak de kilte voelen van de vallende etherkoude – seizoenen zijn veel echter in het donker -, en soms de aanstormende regen horen. Ook de geheimen koesteren van de nacht en van het oneindig aantal mensen dat erin slaapt.

Maar dan: een tweede keer gaan slapen, een tweede keer tussen de frisse lakens, een tweede keer wegzinken… een verdubbeling van het gaan-slapen-genot elke dag.

Herwig Van Hove

Verlossing

Een licht gevoel van eenzaamheid overvalt me telkens als de mierenbedrijvigheid in het ziekenhuis stilvalt en plaatsmaakt voor de serene rust van de avond. De neonlampen geven de fakkel door aan de sfeerlichten, de laatste jachtige stappen galmen nog na in de lege gang. Ik begin mijn werkdag terwijl dit grote huis vol slapende mensen zich stilaan overgeeft aan de nacht.

Behalve in de verloskamer. Ook daar moet de arbeid nog beginnen. De barensweeën volgen elkaar op, de vliezen breken, het vruchtwater vloeit. Ik begeleid en steun de aanstaande ouders op het ritme van deze helse nacht. Zweten, wachten, troosten. Het lijkt wel eeuwig te duren. Vrouw, man, vroedvrouw. Zijn we de enigen die op dit vreemde tijdstip wakker zijn? Pijn en vermoeidheid worden getrotseerd, maar het is ontroerend mooi.

De dokter komt, de verlossing is nabij. Een eerste schreeuw verdrijft de demonen van de nacht. Een nieuwe dag breekt aan, met in haar ochtendnevel het wonder van dit nieuwe leven.

Katja Masyn

Het leven valt niet stil

Ik ben ongetwijfeld een nachtmens. Om negen uur ’s ochtends opstaan en naar kantoor vertrekken, ik zou het niet kunnen. ’s Avonds laat functioneer ik gewoon veel beter. Het is een levensstijl, met de jaren pas je je aan dat ritme aan. Nu het winter is, hoor je mensen wel eens zeggen dat ze het erg vinden dat het zo vroeg donker wordt. Dat geldt helemaal niet voor mij.

Het rijden naar de club kan best eenzaam zijn, maar eens ik op zo’n party arriveer, word ik als dj Lady Vortex opgeslokt door de feeststemming. In het daglicht terug huiswaarts keren, kan raar aanvoelen. Normaal ga ik recht naar huis, al kan ik dan toch niet meteen gaan slapen.

De wereld stopt niet met draaien ’s nachts. Steeds meer mensen werken ’s nachts, het is in de late uren veel drukker op de baan dan vroeger. Op een vrije avond, als ik niet moet draaien, ga ik ook niet voor drie à vier uur slapen. Ik lees dan wat, luister naar muziek of kruip de studio in. Ik moet oppassen dat ik mensen met een ander levensritme niet nog om elf uur ’s avonds of later opbel.

Uiteraard heb ik ’s ochtends wel eens verplichtingen. Dan zit ik met een soort jetlag. Anderen houden er niet altijd rekening mee dat ik vooral ’s nachts leef. Ik weet dat ik een onregelmatig en dus vrij ongezond bestaan leid, maar ik ben het voorlopig nog niet beu.

Christine Van Tichel

Ontmaagden

Drie uur geeft de klok aan in mijn wagen terwijl ik de donkere nacht inrijd. Op de radio speelt een zacht deuntje. Mijn adem verdampt tegen de ijskoude ruiten en ik geniet ervan de ochtend voor mij alleen te hebben. Nog even is alles rustig, voor het hectische gewoel van de dag opnieuw de overhand neemt.

In het station staat mijn trein te wachten. Je kunt een knoop horen vallen, zo heerlijk stil is het hier. Een koude rilling rolt over mijn rug wanneer ik mezelf in de locomotief hijs. Konden ze die treinen maar voorverwarmen! Snel begin ik aan het startritueel: de remmen en de tractie van de trein controleren en alles klaarmaken voor de eerste rit. Als ik mijn trein naar het perron rijd, staan de eerste passagiers al te wachten. Diep in hun jas gedoken en nog wat tollend van de slaap. Ik moet er in stilte om lachen; die enkelingen ’s morgens vroeg bezorgen me meer arbeidsvreugde dan een boordevolle trein op het spitsuur.

Precies om 4 uur 11 zet ik het gevaarte in beweging. Jarenlang doe ik dit al, maar nog steeds voel ik de adrenaline in mijn bloed stijgen. Met de kracht van 2560 paarden onder me waan ik me een Formule 1-piloot. En ik geniet. Van de contouren van een nieuwe dag die zich aftekenen aan de horizon. Van de natuur die ontwaakt en de frêle zonnestralen op het landschap dat zich voor me uitstrekt. Van het ontmaagden van de dag op de ritmische cadans van die eerste trein. Het zijn ultieme momenten.

Luc De Gersem

Vorstelijke voortrekker

Ik ben warme bakker. Al meer dan veertig jaar lang. De geur van vers brood, het stof van het meel, de smaak van zoete koeken, dat is mijn leven. Ik vind het een mooie stiel, ’s nachts in de weer zijn zodat de mensen ’s morgens vers brood op tafel hebben. Een onmisbare voortrekker van de dag, zo voel ik mij.

Het deert me niet midden in de nacht te moeten opstaan. Alles is dan nog kalm, rustgevend. Alsof de dag nog eventjes van mij alleen is. Echt eenzaam voel ik me nooit. Ik heb het gezelschap van mijn knecht en van andere nachtraven die met een hongerige maag op mijn venster komen kloppen. Politieagenten, taxibestuurders, postbodes, ambulanciers, zatlappen of meisjes van plezier, de meest uiteenlopende personages krijg ik over de vloer. Het schept wel een band: je eerste koeken verkopen aan andere zielen die op dat stille uur wakker zijn.

Tegen de ochtend vertrek ik op ronde: naar scholen, tehuizen en zelfs naar het paleis. Want ik ben ook bakker van de koning. Veel maakt dat natuurlijk niet uit. Voor de koning bak ik hetzelfde brood als voor de rest. Maar het spreekt wel tot de verbeelding. Wanneer ik de broden uit de oven haal, zie ik ze in gedachten al liggen op een lange koninklijke tafel. Het maakt mijn nacht goed.

Willy Vandekerckhove

Van horen zeggen

Ik ben een onverbeterlijke snurker. Stiekem ben ik er zelfs een tikkeltje trots op. Snurken, snorren, grollen, ronken. De woorden alleen al klinken me als muziek in de oren. Ik ben er blijkbaar heel erg goed in. Ik heb het natuurlijk ook maar van horen zeggen.

Volgens sommigen begint het als een lichtvoetig menuet, om dan in een steile crescendo los te barsten in een feestelijke oorlogsmars. Uit een andere goede bron heb ik vernomen dat mijn gesnor eerder iets heeft van een licht ontstemde trombone, zacht brommend in het verdomhoekje van het orkest. Of deze beschrijvingen liederlijke overdrijvingen zijn, zal mij altijd een raadsel blijven. Maar ik ben wel geneigd te geloven dat een harmonie er niets tegen is, aan de norse reacties van mijn kamergenoten te zien. Als ik die tegen ’s ochtends nog heb tenminste, want vaak jagen mijn nocturnes hen zo de stuipen op het lijf, dat ze zich zo ver mogelijk van het gebeuren verwijderen.

Alle porren van het kussen ten spijt, zelf krijg ik er nooit genoeg van. Of het nu zachte serenades zijn of uitbundige symfonieën, een zoete glimlach is steevast op mijn gezicht gebeiteld. Tot frustratie van de tegenpartij.

Koen Knockaert

Tarzan opgevist

Ze verklaren me soms gek. De hele nacht zitten wachten tot je die ene kanjer aan de haak slaat, om hem na de strijd gewoon weer te laten gaan. Klinkt nogal lullig. Maar het aparte gevoel van het nachtelijke vissen is iets wat alleen vissers kunnen begrijpen.

De rituelen zijn haast bezwerend. Je tent opzetten op dat ideale plekje langs de oever en zorgen dat alles binnen handbereik ligt, klaar voor klus. Je potje koken onder de open sterrenhemel met de kikkers en een hoop nieuwsgierige vogels als enige gezelschap. Wat indutten in je warme tent, tot een schelle biep aangeeft dat je beet hebt. Slaapdronken naar buiten klauteren, wat ontregeld door de scherpe wind die plots in je gezicht waait. De kringen zien in het water en alvast beginnen watertanden over de omvang van de buit. De vis langzaam optrekken en voelen hoe hij wild ligt te pompen in het water. De dappere strijd met de tegenstander en de hopeloze strijd met Klaas Vaak. Je afvragen wat je daar in hemelsnaam staat te doen op dat uur, tot je een reusachtige karper naar boven ziet komen en je bloed plots weer sneller gaat stromen. Omdat je eindelijk Tarzanhebt opgevist, de grootste van allemaal.

En dan tevreden wachten tot de dag aanbreekt en iemand een foto komt nemen van jou en die formidabele vis. Om hem dan weer zachtjes te laten gaan en te zien hoe hij wegflitst in de weerspiegeling van de ochtendzon. Nog even diep ademhalen en beseffen dat weinig de schoonheid van dit moment kan evenaren.

Diederik Van den Berghe

Solidariteit in stille uren

Ik ben Coördinator Muziek voor Radio 2. Jarenlang heb ik ’s nachts gewerkt: zaterdag- en dinsdagnacht, van 23.30 tot 3 uur. Heel prettig vond ik die sfeer, als alle drukte om ons heen was stilgevallen. Met z’n drieën – de presentator, de geluidsman en ik, als muziekverantwoordelijke – zaten we dan in die gesloten ruimte, als op een eilandje.

Niet dat de muziekkeuze zo anders is dan overdag. Neen, ook ’s nachts geldt ons motto: voor elk wat wils, alle genres van de laatste vijftig jaar, niet te zwaar, niet te moeilijk, niet te gespecialiseerd. De band met het publiek is wél heel anders dan overdag. Vreemd genoeg ontstaat er een soort solidariteit tussen al wie op die stille uren aan het werk is: radiomakers, verpleegsters, truckers, nachtwakers, bakkers. Alsof de nacht een geheime, persoonlijke band tussen hen smeedt.

Nachtluisteraars reageren veel en vaak, zijn gehecht aan hun radio en trouw aan hun zender. Zo herinner ik mij een rechtstreekse uitzending vanuit het Leuvense stationsbuffet, van 23.30 tot 6 uur ’s ochtends. Daar passeerden ze allemaal, de late rakkers en vroege bakkers, ons publiek! Sommigen bleven zelfs de hele nacht, zo graag wilden ze erbij zijn.

Op een nacht organiseerden we, speciaal voor de bakkers, een taartenwedstrijd. Een van de luisteraars had voor die gelegenheid een schitterende taart gebakken die helaas in zijn bestelwagen door elkaar was geschud. De week nadien stond die man met een nog mooiere, nog grotere, nieuwe taart bij ons, in het radiogebouw. Dat voorval typeert de mannen van de nacht. Daarom misschien ook mis ik nog steeds die radionachten.

Jan Heymans

Volgens sommigen begint mijn gesnurk als een lichtvoetig menuet, om dan in een steile crescendo los te barsten in een feestelijke oorlogsmars.

Ik heb het gezelschap van nachtraven die met hongerige maag op mijn venster kloppen. Agenten, taxibestuurders, ambulanciers, zatlappen of meisjes van plezier.

Je onderhandelt nu eenmaal niet zo nu en dan, wanneer het past. “We zien wel” is geen optie bij de opmaak van een begroting.

Een apart publiek krijg ik over de vloer. Ze komen van cafés, restaurants of cabarets. Vaak dronken of onder invloed van drugs. Feestelijk uitgedost of met stinkende kleren.

Ik sta zonder woorden op in het duister, kijk even naar het lussennieuws en neem ‘mijn’ tijd.

Geen onuitstaanbare jeuk, plotselinge spasmen of helse pijnen, maar gewoon: ik raak niet in mijn nest.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content