Autobiografie in stof en stiksels

Mode is een ernstig te nemen discipline, dat blijkt uit de verzamelde werken van modestudenten aan de academies van Antwerpen, Gent en Brussel (La Cambre). Mooi of lelijk zijn bijkomstige begrippen geworden, wat telt is de intensiteit en de passie. En moeilijk wordt met het allergrootste gemak gebracht.

Modestudenten zijn volgens de regel de ontwerpers van morgen en morgen is erg onbestemd. Het algemene, internationale modelandschap is oneffen, vol fata morgana’s, hier en daar zelfs platgebombardeerd. Landkaarten, kompassen en wichelroedes helpen allang niet meer: iedereen, zelfs de gevestigde namen, moet steeds opnieuw op zoek naar een eigen weg, ze zijn enkel en alleen aangewezen op zichzelf. Want dat mode meer is dan vestimentair ornament en een economisch verzetje wordt al langer dan vandaag gesuggereerd, maar de jaren ’90 hebben dit vermoeden uiteindelijk ook hardgemaakt, zonder veel logica of aanleiding. Minimalisme, conceptualisme, ironie; millenniumisme, absurdisme, constructivisme zijn naar eigen willekeur aan te lengen met krachttermen als post-, neo-, retro-, anti- of ultra- : een mondvol of de buik vol, het hangt af van welke kant van de zijlijn men verkiest. Het mag dan ook geen wonder heten dat sommigen afhaken (“dit gaat ons te ver”) en dat het hoofd van weer anderen op hol slaat (“het kan nog verder”): de nineties-mode is een verwarrende vonkenregen waaraan het grote publiek de handen komt warmen en waarbij het tegelijk geamuseerd kan toekijken naar de opschietende en vallende gensters. Kijk naar de smaakmakers van het moment die logischerwijs het referentiekader van de modale modestudent uitmaken. In de rechterhoek: Hussein Chalayan, Junya Watanabe of Susan Cianciolo, namen die dwalenden uit de tempels trachten te verdrijven en schoon schip willen maken met een stoffige modegeschiedenis. In de linkerhoek: Raf Simons, Walter Van Beirendonck of Olivier Theyskens, onderling niets met elkaar te maken maar wel schoolvoorbeelden van de einzelgängermethode als overlevingsplan. En ergens in het midden: Viktor & Rolf of Bless, zij die alle handboeken moedwillig in het kanaal gooien en sierlijke vraagtekens fabriceren met theorie en tafta. Een dergelijke cast zorgt ervoor dat mode als een van de meest boeiende maar ook uitputtende schouwspelen van het moment geldt, wat van de jonge modestudenten zowel erg moedige strijders als ware kamikazepiloten maakt. Want wat nog te doen, als gelijk welk standpunt niet langer als een statement klinkt maar als een Babylonische monoloog? In elk geval niet pretenderen dat er niets aan de hand is en zogenaamde moeilijkdoenerij als de te vermijden trend van het seizoen afdoen: elke student van de modeacademies van Antwerpen, Brussel of Gent die ons per se frivoliteit en zoetigheid wil voeren, serveert geen antidota maar loze middeltjes voor kwalen die we niet eens hebben of voelen.

Namen noemen vinden we in dit geval een beetje gratuit, want een eigen ding doen is allesbehalve een misdaad, maar bij Tita Tovenaar-jurken, koddige schoenen of gekke hoedjes voelen we nu eenmaal geen positivisme; we gaan er enkel ongemakkelijk bij verzitten. Een andere werkwijze heeft meer resultaat en ook steeds meer aanhangers: de autobiografie, vertaald in stof en stiksels. Begrijpelijk: wanneer niets nog echt zeker is, zoals in dit allerlaatste deel van de nineties, beroept men zich nog het best op zichzelf, op eigen herinneringen en ervaringen. Letterlijk dan, zodat het een prestatie is als de toeschouwer toch nog meegesleurd kan worden, zoals bij José Enrique Ona Selfa, laatstejaars La Cambre, die niet voor het eerst door zijn Spaanse achtergrond woelt en de spreekwoordelijke trots van Spaanse vrouwen reflecteert in aanspannende, halfdramatische mantels en jurken, omfloerst met religieuze symbolen. Nog meer: Aline Walther, laatstejaars Antwerpen, vermengt haar eigenste stamboom met levensechte jeugdimpressies van Afrika en Duitsland tot puntige, geabstraheerde silhouetten waarbij het gezicht verborgen zit achter bruine maskers, ninja-mieren gelijk. In Gent verwerkt Inge De Zutter een auto-ongeval via een collectie rond het gegeven van de whiplash, wat duidelijk wordt in de vele wrongen en kerfplooien overheen haar silhouetten, die aan de buitenkant bont en paars zien maar via ritsen en dubbele lagen ook ‘genezing’ suggereren door het gebruik van witte voeringen. Iracema C. Carvalho, ook in Gent, neemt dan weer haar echtscheiding als uitgangspunt voor een serie alternatieve bruidsjurken met felgekleurde tule en blokvormige tops, repen stof aan elkaar gehecht met kopspeldjes die als waarschuwing voor de venijnige kantjes van relaties fungeren. De felbesproken Angelo Figus, laatstejaars Antwerpen, evoceert zijn eigen grootvader, een schaapherder in zijn geboorteland Sardinië, aan de hand van een mannencollectie die sommigen ontroert en anderen mateloos irriteert. Zelf hebben we een poging ondernomen om ons te laten overspoelen door Angelo’s exorcisme, maar we kregen algauw het gevoel dat ergens op knopjes werd geduwd: het geheel van dramatische muziek, schoorvoetende modellen en beeldvullende styling maakt weliswaar even indruk maar vaporiseert snel. Bruno Pieters, klasgenoot van Figus, gaat aan de andere kant van het spectrum staan en wil vooral geen geijkte emoties oproepen: als een chirurg onderzoekt hij gebiologeerd alle aspecten van één kledingstuk: de rok, die op de catwalk de meest uiteenlopende vormen aanneemt. Uitstulpend, ineengeklapt, geëxplodeerd, gemuteerd, twaalf keer na elkaar, op de tonen van dissonante techno, een passage die visueel verrast en verbluft. Pieters is niet alleen met zijn klinisch opgevatte vormstudies. Vele medestudenten zijn aan het plooien en wikkelen gegaan, hoewel een aantal van hen verstrikt raken in hun eigen asymmetrisch geknipte repen stof. Wie wel meer dan slaagt in zijn experimenteerzucht is Markus Strasser, derdejaars in Antwerpen. Geometrie en modernisme alom, niet als truukje, maar als zoektocht, ditmaal met een bestemming. Strasser is een zoon van deze tijd en jongleert met volumes en patroondelen, zonder een kijk-mama-zonder-handen-houding in tegenstelling tot velen, waarmee we niet zelfs op de modale modestudent doelen. Zijn bevreemdende maar aantrekkelijke silhouetten overtuigden ons zodanig dat we de Weekend Knack-prijs voor de meest individualistische collectie graag in zijn schoot laten vallen.

Opvallend op de drie modescholen is het geringe aantal mannencollecties, maar de vrouwencollecties-over-vrouwen winnen veld. Anke Loh, laatstejaars in Antwerpen, noemt haar eindproject gewoonweg ‘She’ en laat er een manifest voor sterke vrouwen achter schuilen, geïnspireerd door Pina Bausch en Pipilotti Rist. Op het podium komen haar kleren echter niet zwaar op de hand over: haar vrouwen, stappend als regendruppels, dragen glanzende leggings met op de lucht dansende topjes die in de naden van de broeken verdwijnen. Loh hebben we in ons boekje genoteerd, net als Laetitia Crahay, maar die stond er al een tijdje in. Crahay sluit als laatstejaars het La Cambre-defilé af en doet dat met grandeur, stijl en intelligentie. Ook haar vertrekpunt is de zelfverzekerde vrouw, ingegeven door citaten van de polemiek-kunstenares Barbara Kruger. Directe verwijzingen naar de koele installaties en foto’s van Kruger zijn er evenwel niet, wat we niet eens jammer vinden. Crahay kan evengoed zonder: haar perfect geknipte en uitgevoerde stukken in zwart leder en zelfgeweven jute zijn sexy en waardig tegelijk. Haar capes en blouses in zwarte zijde met opgestikte, bolgezette rozetten ruisen uitnodigend fluisterend voorbij. Showstopper is Crahay’s lederen mummievrouw, die als een visioen op de catwalk loopt en toch niet als fotografenvoer overkomt, wat wij een bewijs van Crahay’s grote kunnen vinden. Op een andere manier indrukwekkend is het werk van Olivier Desimpel, afzwaaiend student in Gent. Zijn universum is zo allesomvattend dat een collectie kleren en accessoires niet volstaat: hij fotografeert, filmt en ensceneert hele tonelen rond zijn eindproject, apotheose-gewijs zelfs met een rouwstoet en een misviering in het centrum van Gent. Desimpel brengt bizarre gotiek en surrealistische horror en vervalt niet in theatraliteit, toch niet in zijn kleren, die een giftige couture-allure hebben. Een ontwerper als Desimpel zullen we waarschijnlijk nooit op dezelfde defilé-kalender als Prada en Gucci terugvinden, wat alleen maar een goed teken kan zijn. Hij heeft passie en verbetenheid te over, die zeker zal overslaan naar een niche-publiek dat deze zwarte prins met blonde haren met open armen zal ontvangen. Waar iemand als La Cambre-student Chrstof Beaufays (voorlaatste jaar) terecht moet komen, is ook nog een open vraag maar we weten nu al dat hij brokken zal maken. Afgaande op zijn collectie zelfs letterlijke brokken: enkel met zelfklevende folie beplakt hij de lichamen van zijn modellen, bollen, blokjes en amorfe vormen, soms in zoveel lagen dat ze vanzelf jasjes en broeken worden. Al na een paar minuten rukken de mannequins zich de ‘kleren’ van het lijf en verlaten bijna-naakt het podium, een hoop mode-afval achterlatend. Anarchie en kritisch statement tegelijk, een visie die alles zegt over de stand van zaken in het modelandschap. Instantmode in de meest strikte zin van het woord, waar een jaar vast erg grondige studie in gekropen is. We hebben er heel luid voor geapplaudiseerd.

Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content