Amina Alaoui Wie niet droomt, sterft
Haar grootmoeder zat altijd te zingen bij een borduurwerkje. Heel oude liederen, ontstaan tussen de achtste en de vijftiende eeuw, de gouden jaren van de Arabo-Andalusische cultuur. Nu is Amina Alaoui een van de jonge diva’s van die muziek.
Ik vertel haar dat haar handbewegingen bij het zingen me doen denken aan de versieringen op de grote paleizen en moskeeën in Spanje, dat ze wel kalligrafie lijken te schrijven. “De Arabo-Andalusische muziek,” zegt Amina Alaoui, “is een geestesinstelling. De hele cultuur zit erin: architectuur, kalligrafie, de openheid van de wetenschap, de tolerantie tegenover andere godsdiensten. Zo’n lied is een gebouw, je moet er alleen willen instappen. Kijk naar de verfijning van het Alhambra of de moskee van Cordoba, de poëzie die toen werd geschreven, het feit dat christenen, moslims en joden samenleefden. Het kan toch geen barbaars volk geweest zijn dat zoiets maakte.”
De nieuwste cd van Amina Alaoui heet Alcantara, en dat betekent brug, in alle betekenissen van het woord. Zelf zal ze later in het gesprek haar frisse zachtwollen zanglijnen omschrijven zoals het handwerkje van haar grootmoeder: als een borduursel.
Amina Alaoui: Mijn grootmoeder heeft een grote rol gespeeld. Ze zong dat repertoire elke dag, en dat ze dat kon is eigenlijk een mirakel op zich. Het is muziek die gemaakt is tussen de intocht van de moslims in 711 in Spanje en de uittocht in 1492. Mijn grootmoeder kon lezen noch schrijven, maar het was een heel gecultiveerde vrouw. Ze heeft me altijd voorgehouden: studeer zoveel mogelijk, laaf je aan alle vormen van cultuur en kennis, zo zal je je waardigheid behouden. En dat heb ik gedaan.
Hoe heeft die muziek al die eeuwen kunnen overleven? Hier bij ons is er bedroevend weinig van over.
Neem nu mezelf. Ik ben Marokkaanse, ik leef nu 15 jaar in Spanje en Frankrijk, en toch heb ik mijn Marokkaanse eigenheid bewaard. Sterker: ik heb me meer aan mijn traditie gehecht sinds ik ze verlaten heb. De geografische afstand en de nostalgie heeft dat toch in de hand gewerkt. Die mensen die in Andalusië woonden en er op het einde van de vijftiende eeuw weg moesten, zaten daar al acht eeuwen. Ik kan me perfect inbeelden dat ze zich door die afstand tot hun land sterker gehouden hebben aan de tradities. Zij hadden hun hele beschaving omzeggens verloren, het land, de gebouwen, maar ze zijn die gezangen blijven cultiveren als waren het overblijfselen van hun verloren paradijs. Het is nu nog het belangrijkste relict van die cultuur. Het Alhambra is mooi, maar er leeft niet echt meer iemand in, in de muziek wel.
En dan kwam de kater. Er is een hele periode van depressie geweest door het teloorgaan van die gouden eeuwen in Andalusië. We hebben het moeilijk gehad om er weer bovenop te komen, dat heeft geduurd tot in de negentiende eeuw. Tijdens de Turkse overheersing werd de muziek angstvallig bewaard tussen de muren van de moslimbroederschappen. Uit schrik om hun cultureel erfgoed te verliezen, hebben zij die muziek dan ook vastgelegd, waardoor bepaalde eigenschappen ook wel verloren zijn gegaan. Het improviseren bijvoorbeeld bij de openingsstukken.
Het lijken op het eerste gehoor allemaal afzonderlijke liedjes, maar je vergelijkt ze weleens met symfonieën.
De Arabo-Andalusische muziek heeft een ingewikkelde structuur. Het zijn eigenlijk suites, nouba’s heten ze, die in hun volledigheid 6 tot 7 uur kunnen duren en opgebouwd zijn uit een verzameling gedichten. Het was een bekend musicus uit Bagdad, Zyriab, die de structuur in de negende eeuw al heeft vastgelegd. Dat gaat van zeer trage openingsliederen in het begin over vijf verschillende ritmes tot opwindende stukken aan het eind. Je had één zo’n suite per uur van de dag, 24 in totaal, elk met hun eigen gevoel. Vergelijk het maar met impressionistische schilders die op elk uur van de dag een andere lichtinval schilderden. Dat had je ook in de muziek toen. Er zijn er 12 volledige van overgebleven, en van 6 andere hebben we nog stukjes.
Dat doet sterk denken aan de structuur van Indische muziek, waar je ook muziekstukken hebt voor de dageraad, voor het middaguur, de schemering, de nacht.
En dat is geen toeval. Het centrum van die cultuur lag in Bagdad toen. Na de dood van de profeet is er een ongelooflijk rijke schakering ontstaan in cultuur en wetenschap. In 815 heeft de toenmalige kalief van Bagdad, Al-Ma’moun, er het Huis van de wijsheid opgericht, waar alle kennis en wetenschap werd verzameld. Die rijke cultuur heeft zich niet alleen naar het westen, tot in Andalusië, maar ook naar het oosten verspreid tot India. Overal werd het beste van de beschaving meegenomen, het waren veroveringstochten, geen kolonisatie. Dankzij die verzameling van kennis en cultuur en de vertalingen die daar in de school van Toledo van werden gemaakt, zijn de Griekse wijsgeren bewaard gebleven en was de Europese Renaissance mogelijk. Wat Al-Ma’moun deed, had ook een reden: hij geloofde in de vooruitgang van wetenschap en kennis, en wilde daarmee het gekibbel tussen de verschillende strekkingen in de islam bedaren.
En dat gaf aanleiding tot die grote openheid, die brugfunctie waarover je zo passioneel schrijft?
Precies. Je had in het toenmalige Spanje een integratie van joden, christenen, moslims en Berbers. Het was een cultuur die een sterk appel deed aan het intellect van de volkeren, een culminatiepunt van al de beste dingen van alle culturen die toen bekend waren. Als je het Alhambra bekijkt: je hebt een binnenkoer met helemaal rondom prachtige ornamenten, gebeeldhouwde kalligrafie van de grootste hofdichters uit die tijd, en ook een strook met zeer tolerante teksten uit de koran. Daar spreekt verfijning en openheid uit.
Maar in het Alhambra kwam alleen een elite. Is de muziek niet nog een beetje elitair?
Ze is dat lang geweest. Het is pas met de radio dat ze bekend geraakt is bij de mensen. Het blijft wel “geleerde” muziek. Het is poëzie van een zeer hoog gehalte, je moet een beetje belezen zijn. Het feit dat het nu op podia gezongen wordt, is ook nieuw voor ons. Tot laat in deze eeuw had je in Fez en omstreken nog mecenassen die avonden, een soort muzieksalons organiseerden waar gespeeld en gezongen werd, en waar ze hun vrienden en handelspartners op uitnodigden. Daar werd dan thee gedronken en wat patisserie gegeten.
Wat doe je eraan om te verhinderen dat dit museummuziek wordt?
Ik benader ze toch met openheid, wat de puristen dan weer stoort. Toen ik mijn eerste cd maakte, met het in Marokko bekende ensemble van Ahmed Piro, wou ik het eerste stuk met alleen een bastoon. Ik heb er dagen over gedaan om Ahmed Piro daarvan te overtuigen: dat deed je niet, zoiets. Maar de zangers van vroeger traden soms solo op, dus waarom kan dat dan niet? Er is ook nog veel te doen met de teksten. Vroeger werden gedichten afgewisseld, nu liggen ze allemaal vast. Ook daar kan het nog verlevendigd worden.
Ik zag onlangs El Sikameya. Die heeft er dansmuziek van gemaakt, met drumstel en gitaren. Waar trek je de grens?
Tijdens die muzieksalons werd van het begin tot het eind heel aandachtig geluisterd. Die mensen hadden dat geduld. Nu luisteren ze niet meer naar die eerste bewegingen, ze slaan die over en gaan direct naar de snellere ritmes om met hun handen te kunnen klappen. Als dat zo doorgaat, gaan de trage bewegingen, die het meest majestueus zijn, verloren. Wat Sikameya doet, is alleen het lichte repertoire nemen en er een drumstel onderzetten. Daarmee verdwijnt de ziel toch wat. Mozart heeft in een sonate iets willen zeggen, waarom zou ik er dan een drumstel of een beat aan toevoegen?
Je klinkt een beetje als een missionaris. Je wil een boodschap kwijt.
Ja, dat wil ik. Ik wil tonen wat er mooi is aan onze beschaving, het is een droom van mij om die muziek te mogen uitdragen. Zoals de Indische muziek in de vier uithoeken van de planeet bekend is, wil ik dat ook met mijn muziek doen. Misschien is het een utopie. Maar zelfs als het een droom blijkt, heb ik het nog met plezier gedaan.
Van Amina Alaoui verschenen twee cd’s. Op “Gharnati, Musique Arabo-Andalouse du Maroc” zingt ze met Ahmed Piro. Op “Alcantara” wordt ze alleen begeleid door multi-instrumentist Henry Agnel en Zarb-percussionist Bijan Chemirani. Beide cd’s verschenen bij Auvidis-Ethnic (distributie AMG).
Gerry De Mol / Foto Lieve Blancquaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier