Alibaba is een robot uit Kruibeke

Belgen zijn goed in ontwerpen. Metrostellen, koffers, websites. Industriële vormgeving zit in de lift, ook in Vlaanderen.

Alles heeft een vorm. Gebouwen en meubilair hebben die gekregen van mensen, maar ook auto’s, treinen, velgen, vaatwerk en hamburgerrestaurants. Alles is design, behalve wat met de hand is gemaakt, op artisanale wijze, of wat van de natuur komt. Natuurlijke producten zitten vaak toch nog in een industrieel vervaardigde verpakking: muesli in een doos van Philippe Starck, of miniatuurgroente in een met plastic overtrokken emballage van Marks & Spencer.

In Gent loopt tot eind februari de 2e triënnale voor vormgeving in Vlaanderen. Die is dit keer gewijd aan industrieel design, wat het gemakkelijkst kan worden samengevat als het ontwerpproces van voorwerpen die zijn bedoeld voor massaproductie. Alledaags spul dus, zoals een koffiezetapparaat, een tafel, een tram. Alledaags maar wel bestudeerd, en daarom in vele gevallen gecompliceerd. De nadruk ligt in Gent op gebruiksvriendelijkheid: de mens als maat van alle dingen. Natuurlijk bedenkt geen enkele ontwerper met opzet een gebruiksonvriendelijk voorwerp. Als hij dat wel doet, noemt hij zich liever een kunstenaar: Marcel Duchamp deed bijvoorbeeld iets met een urinoir, maar bruikbaar was het niet, en dus was het kunst en geen design.

Het opzet van industrieel design mag lovenswaardig zijn, de praktijk valt soms tegen. Le Corbusier gebruikte de mensenmaat bijvoorbeeld als basis voor al zijn ontwerpen. Hij gaf die maat een naam: de Modulor. En bouwde daarmee de appartementsgebouwen die door jongere generaties werden verbasterd en bijdroegen tot de sociale chaos in talloos vele voorsteden, anno nu. Goed geprobeerd van Le Corbusier, maar de wereld werd er niet beter van.

In België lijkt bijwijlen alles minder ontworpen dan buiten de grenzen. Alsof het de gemiddelde Belg weinig kan schelen hoe de dingen eruitzien. Vergelijk de rijdende vloot van De Post met de busjes van de Nederlandse en Franse posterijen, en het verschil wordt duidelijk. Leg een Nederlandse postzegel naast een Belgische, en je ziet dat in Nederland ernstig wordt nagedacht over de vormgeving van zegels. Hier moeten we het doen met elk jaar een nieuwe stripfiguur. Vergelijk een Belgisch blad als Humo, uiteindelijk ook een industrieel product, met een Nederlands tijdschrift als Nieuwe Revue. Het eerste is wat de vorm betreft zo slordig en oubollig dat er wellicht nergens ter wereld nog een equivalent voor bestaat. Het tweede ziet er modern uit, ingehouden en berekend: er is hard aan gewerkt. Wie het echt traumatisch wil, reist gewoon van het Zuidstation in Brussel naar de Gare du Nord in Parijs. Beide gebouwen werden de voorbije jaren zwaar gerenoveerd. Het Brusselse station is een donkere doolhof waarin je wordt overmand door een vettige walm van friet en hotdogs. Het Parijse station is helder, fris en netjes. In Brussel vind je nauwelijks de weg naar de loketten. De draaideuren tussen de lokettenzaal en de tochtige centrale hal zijn onpraktisch. De draaideur naar de afdeling Binnenlands Verkeer is bovendien al maanden stuk en op hopeloze wijze gebarricadeerd. In de Gare du Nord niets van dat alles. En in het Londense Waterloo Station werd de Eurostar-terminal zelfs gemeubeld met zitjes van Charles Eames.

Ook signalisatie is industriële vormgeving. Maar niet in Brussel: daar is het knip- en plakwerk. In het Zuidstation worden reizigers geacht hun weg te vinden via moeilijk leesbare, gekreukte en gevlekte kopies, met kleefband op elk beschikbaar oppervlak geplakt. Wat verwarrend is en onduidelijk. Of anders gezegd: gebruiksonvriendelijk. Net zoals de door de spoorwegbedienden zelf in elkaar geknutselde borden waarop gemeld wordt dat een collega afwezig is en waarom. Kafkaiaanser dan Kafka, maar je kan het ook beschouwen als een variant van outsider art, de soms geniale kunst van psychiatrische patiënten.

Je kan je afvragen of België überhaupt kan bogen op zoiets als een design-traditie. Probeer maar eens vijf design-klassiekers op te noemen van eigen bodem. We deden zelf de test, en kwamen uit bij het logo van de Belgische Spoorwegen van Henri Vandevelde, de oude chocoladeverpakkingen van Côte d’Or, de modulaire keuken van modernistisch architect Louis-Herman De Koninck, de Brillant-handtas van Delvaux, en het oude halvemaantjeslogo van de BRT. Plus enkele minor classics, zoals het vaatwerk van Wagons Lits, of het parapluzitje dat werd ontworpen voor de Wereldtentoonstelling van 1958.

Zeker is dat we in België nooit een Raymond Loewy hebben gekend, de Frans-Amerikaanse ontwerper die het aanschijn van de wereld veranderde met zijn ontwerpen voor frisdrankfabrieken, sigarettenmerken en autoproducenten. We hebben, enkele decennia later, ook geen Philippe Starck. Wel veel talent, en enkele vooruitdenkende bedrijven. Wat blijkt en tegelijk ook niet op de tentoonstelling Op mens-en maat, het belangrijkste onderdeel van de triënnale in Gent.

De tentoonstelling is samengesteld met de inzendingen van Belgische ontwerpers: 198 producten van 55 bedrijven, waar er 81 werden uitgepikt. De organisatoren van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) noemen het “een selectie van goed ontworpen producten die vlot te interpreteren en te begrijpen zijn en die bovendien mooi zijn om te zien”. Een bont allegaartje (ook met minder tastbaars zoals een handvol websites), dat zonder veel samenhang werden neergepoot in het Gentse Museum voor Sierkunsten. Maar vooral ook een onvolledige selectie, aangezien het Instituut het vertikte zelf ontwerpers of bedrijven aan te spreken. Want wie geen kandidatuur instuurde, werd “uiteraard” over het hoofd gezien (sic de inleiding van de cataloog). Wat best wel jammer is omdat een aantal van de toonaangevendste in België ontworpen producten van het voorbije decennium gewoon ontbreekt, zoals een van de vele instantklassiekers van Maarten Van Severen of de tafel van Ann Demeulemeester voor Bulo. Voor mode, toch een belangrijke industrie in ons land, is er nauwelijks aandacht. Alleen brillenontwerper Patrick Hoet, mantelontwerpster Anita Evenepoel en schoenontwerpster Ann Cassimons zijn vertegenwoordigd.

Een veel prozaïscher product dan mode, de metro van Brussel, hoort welbeschouwd niet thuis in deze tentoonstelling, die gewijd is aan recent design. Dat ontwerp is namelijk al 28 jaar oud. En invloedrijk, vandaar wellicht de aanwezigheid in Gent. De hoofdstedelijke metro werd destijds bedacht door het Industrial Design Planning Office van Philippe Neerman. Zijn ontwerp was bijzonder voor de periode omdat voor het eerst rekening werd gehouden met ergonomie. Sindsdien heeft IDPO zowat alle belangrijke metro- en sneltramsystemen van Europa geconcipieerd: Marseille, Lyon, Amsterdam, Nantes, Den Haag, Straatsburg, Porto, Grenoble, Stockholm, Dublin, en de lijst is nog langer. In het Museum voor Sierkunsten krijgen we maquettes en plannen te zien van twee projecten: de zilver- en oranjegekleurde metrostellen uit de Brusselse ondergrond en de witgroene sneltrammen van Straatsburg, bijna 25 jaar jonger. De eerste zijn hoekig en geblokt, rijdende seventies-nostalgie. De tweede hebben de snelle jaren tachtig met waardigheid overleefd. De trams lijken overigens als twee druppels water op de veel recentere i-Mac van Apple, maar dan wel met wieltjes.

In de cataloog maakt Philippe Neerman een interessante bedenking bij het verschil tussen industrieel design en stilisme. “Het verschil zit in het concept. Kijk naar de auto-industrie. Dat is puur stilisme. Alles is in handen van ingenieurs, hun concepten zijn van het begin tot het einde variaties op eenzelfde thema.” In tegenstelling tot de Renault Espace, die echt wel vernieuwend was. Ook de makers van trams en metrostellen ontbreekt het lef echt vernieuwend te zijn. Neerman wijst met een beschuldigende vinger in de richting van de constructeurs, die oerconservatief zijn. “Ze hebben geen moderne visie, willen niet investeren.” Het ontwerpen van een metrostel is natuurlijk een gigantische onderneming. Sensationeler en voor de investeerder veel duurder dan het ontwerpen van een stoel of vaatwerk.

En toch komt bij het ontwerpen van gewone spullen veel kijken. Je knutselt niet snel even een stoel in elkaar. De producten van mastodonten als Tupperware, Philips of Samsonite zijn voor miljoenen mensen bedoeld. Alles moet kloppen. Wie een fout maakt, verliest gegarandeerd fortuinen. De genoemde bedrijven hebben allemaal Belgische designers in dienst. Bij Tupperware, dat zijn voedseldozen aan de man brengt bij de klanten thuis, is de Belg Bob Daenen Product Development Director voor Europa, Afrika en het Midden-Oosten. Recente producten van het bedrijf zijn hightech, elegant en uitgevoerd in moderne kleuren. Ze werden de voorbije jaren meermaals bekroond. Bij Philips werd een aparte ontwerpersunit opgericht, Philips Design, belast met design-management, corporate identity, productontwikkeling, grafische vormgeving, ergonomie en multimedia. De Belg Tom Delaey was betrokken bij de samenwerking tussen Philips en Alessi, en was onlangs verantwoordelijk voor de koffiezetapparaten. Hij is nu Senior Product Designer, en ontwierp de nieuwe Desktop Video Camera van de voormalige gloeilampenfabriek uit Eindhoven. Een andere Belg, Dirk Vanderoye, ontwierp voor Philips afstandsbedieningen en een monitor. En ook de Amerikaanse kofferfabriek Samsonite, met Europees hoofdkwartier in Oudenaarde, werkt met een Belgisch team, geleid door Erik Sijmons. Van zijn ontwerpen worden elke dag 24.000 stuks afgezet, een groot succes.

Naast utilitair design zien we in Gent design dat vooral bedoeld is om mooi te zijn. Zoals vaatwerk, porselein en beddengoed. De tentoonstelling in het Museum voor Sierkunsten werd opgebouwd met als uitgangspunt dat we op verschillende tijdstippen van de dag verschillende producten gebruiken. Tandenborstel en openbaar vervoer horen bij de ochtend, decoratief design bij de avond, als we in onze fauteuil wegzakken voor de televisie. Zijn ons het meest opgevallen: Jos Devriendt, die zijn knap servies tentoonstelde bij Troy in New York en Selfridges in Londen. Nedda El-Asmar, die in opdracht van huizen als Puiforcat en Hermès elegant zilverwerk ontwierp. En Piet Stockmans, wiens tien jaar oude noppenbord voor Royal Mosa nog niets van zijn simpele overtuigingskracht heeft verloren. De twee rijen noppen, die een hoek vormen, zijn bedoeld voor mensen met motorische problemen. De boterham zit tegen de hoek geklemd, wat het smeren vergemakkelijkt. Het noppenbord is met andere woorden ideaal product-design: het is niet alleen mooi, de wereld wordt er ook beter van.

Niet echt mooi en ook niet halfzacht, dat is onze favoriete inzending op de tentoonstelling – een voorwerp dat je zo vaak ziet dat je het in feite niet meer ziet. De donkere, mysterieuze C-Zam is een elektronische betaalterminal die vijf jaar geleden werd ontworpen voor Banksys door het bedrijf Verhaert uit Kruibeke. Het bestaat sinds 1969 en is al jaren het grootste onafhankelijke bureau voor productontwikkeling van België. De helft van zijn omzet realiseert het bedrijf met ruimtevaartprojecten en ontwikkelt ook instrumenten voor wetenschappelijk onderzoek in verband met micrograviteit. De C-Zam, waar je in normale omstandigheden gehaast je betaalkaart laat doorglijden, ongeduldig wachtend op de vermelding BETALING OK, krijgt in het museum een absolute meerwaarde. Op de drempel van de 21ste eeuw is Alibaba een robotje.

Jesse Brouns / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content