?Er is wit en zwart en daartussenin is er veel grijs.” Al Pacino over faam, de passie van acteren en de Realpolitik van ?City Hall”.

Patrick Duynslaegher

Er was een tijd dat Al Pacino maar zelden in een bioscoop te zien was zes jaar lang, van 1983 tot 1989, verdween hij zelfs helemaal van het scherm maar dezer dagen kun je er niet naast kijken. In een aantal vaderlandse bioscopen kun je hem nog altijd zien schitteren aan de zijde van Robert De Niro in de briljante misdaadsaga ?Heat” van Michael Mann. Begin juni komt dan eindelijk zijn vorige film ?City Hall” bij ons in de bioscoop. Deze week is op het filmfestival van Cannes ook zijn regiedebuut ?Looking for Richard” te zien. Pacino draaide deze laatste film, gebaseerd op Shakespeares ?Richard III”, grotendeels met zijn eigen geld (distributeur Fox financierde de afwerking), tijdens zijn vrije tijd over een periode van vier jaar. Het is ten dele een documentaire en een opvoering van het stuk. Bijrollen worden gespeeld door Alec Baldwin, Kevin Spacey, Aidan Quinn en Winona Ryder.

Pacino speelt uiteraard de titelrol van de gebochelde machtswellusteling rol die hij ook al in 1978 vertolkte op Broadway en mag uit volle borst beroemde verzen declameren als ?My horse, my kingdom for a horse” en ?Now is the winter of our discontent made into glorious summer”. Het ontbreekt de filmografie van deze intense acteur trouwens niet aan citeerbare zinnen die, zelfs al zijn ze niet vanShakespeare, toch de essentie van zijn karakter en van de film vangen. In ?Scarface” zegt hij tegen de boef die hem dreigt in stukken te snijden met een kettingzaag : ?Why don’t you try sticking your head up your ass and see if it fits.” En dan is er natuurlijk het credo van Michael Corleone, erfgenaam van de maffiadynastie in zijn doorbraakfilm ?The Godfather” uit 1972 : ?I’ll make him an offer he can’t refuse.” Er volgden in de loop der jaren nog twee delen van dit misdaadepos dat ook de geschiedenis van Amerika vertelt. ?The Godfather”-trilogie culmineerde in een ?King Lear”-achtige tragedie, waarin Pacino ons diep in de ziel laat kijken van een gebroken machtswellusteling.

Pacino, die zelf van Siciliaanse afkomst is, werd zesenvijftig jaar geleden geboren in New York. Een van zijn bevriende buurjongens in de South Bronx was Kenneth Lipper, die het later tot adjunct-burgemeester van New York schopte en zijn ervaringen verwerkte in de eerste script-versie van ?City Hall” (het scenario werd herschreven door prominente scenaristen Paul Schrader, Nicholas Pileggi en Bo Goldman). Pacino speelt in ?City Hall” John Pappas, de burgemeester van New York, afkomstig uit Queens en van Griekse origine. Regisseur Harold Becker hangt in deze ambitieuze investigative thriller een rijkgeschakeerd, ingewikkeld vertakt beeld op van macht, partijpolitiek, misdaad en corruptie in de grootstad. De rol van door de wol geverfde burgervader biedt Pacino meermaals de kans om zijn manipulerende en demagogische kunstjes te laten zien. John Cusack speelt de Deputy Mayor, een jonge idealist die in de loop van de intrige de minder fraaie aspecten ontdekt van de Realpolitik van zijn uitbundige baas.

De tijden veranderen. In 1973 speelde u in ?Serpico” een integere hippieagent in een corrupt politiecorps, nu bent u in ?City Hall” zelf de ietwat corrupte burgemeester van New York.

Al Pacino : Met dit verschil dat corruptie niet echt het thema is van ?City Hall”. ?Serpico” ging letterlijk over een omkoopschandaal bij het New Yorkse politiecorps. ?City Hall” gaat over het sluiten van deals, over de compromissen, over hoe in de politiek van het stadsbestuur te overleven. En het gaat ook over wat je er moet voor over hebben om je doel te bereiken, over het raderwerk waarin je moet meedraaien en dat soms stuk springt. Corruptie is daar maar een onderdeel van. ?Er is wit en zwart en daartussenin is er veel grijs, en wij zitten in dat grijs”, zegt John Pappas. Het hoofdpersonage is iemand met flair, een populistische burgemeester die een positieve energie uitstraalt. De bedoelingen van John Pappas zijn eerbaar. Gewezen burgemeester Edward Koch zei me dat je die job niet kunt doen als je er niet weg van bent. David Dinkins zei me precies hetzelfde. Appetijt is heel belangrijk in politiek. Hetzelfde geldt voor een regisseur denk ik, je kan die job niet doen tenzij je er helemaal in opgaat. Wat voor een acteur niet absoluut nodig is, omdat die daarbuiten nog een leven kan hebben.

Wat was het voordeel om de film grotendeels op de echte locaties te draaien ?

Pacino : Het was natuurlijk interessant om in City Hall te draaien. Als je in de echte omgeving werkt, en het gaat hier toch om een plek die traditie en macht uitstraalt, komt dat zeker de film ten goede. Het geeft aan het personage dat je speelt een grotere credibiliteit, je voelt de invloed van die omgeving en op een of andere manier dringt dit tot je vertolking door. Anderzijds zijn de decorbouwers zo briljant dat ze perfect een bepaald environment kunnen nabouwen. Maar hoe goed ze ook hun best doen, je krijgt nooit dat gevoel dat dit de plek is waar het zich ook echt afspeelde.

Welke research hebt u gedaan ?

Pacino : Een aantal burgemeesters hebben hun medewerking verleend. De huidige burgemeester, Rudolph Giuliani, maar ook zijn voorgangers Koch en Dinkins hebben honderduit met mij gesproken. Ik mocht zelfs enkele dagen meneer Giuliani op de voet volgen. Ik ben geboren en getogen in New York, wat gecombineerd met mijn bekendheid als acteur natuurlijk veel deuren opende. Waar ik dan ook dankbaar gebruik van maakte. Voor een acteur is het zeer belangrijk dat hij zich vrij kan bewegen in het milieu dat de film beschrijft.

Om mijn fictieve burgemeester te typeren, begon ik met het maken van een potpourri van vier bekende burgemeesters La Guardia, Koch, Dinkins en Giuliani en daarna zag ik wat ik er zelf kon aan toevoegen. Ik zag hem in de eerste plaats als een populist, iemand die echt aanslaat bij het volk, een vlot contact heeft met de man van de straat. Dat laatste verwijst vooral ook naar (ex-gouverneur van New York) Mario Cuomo, een briljante redenaar die in het uitvoeren van zijn ambt een grote passie aan de dag legde. Van al die mensen die ik opsom, heb ik iets gestolen.

U hebt vaak echt bestaande personages gespeeld. Wat is daar het voordeel van ?

Pacino : Het voordeel is dat je over een voorbeeld beschikt. Toen ik Frank Serpico speelde, heb ik die man ook echt leren kennen. Niet dat je klakkeloos alles van hem overneemt, maar je kan die echt bestaande persoon als springplank gebruiken voor je eigen fantasie. Een acteur zoekt altijd naar iets dat zijn verbeelding stimuleert, iets dat hem bevrijdt van de restricties van de rol.

U staat bekend als iemand die zich echt vastbijt in een karakter, tot het geobsedeerde toe.

Pacino : Hoe meer insiderskennis je vergaart hoe beter, een klein beetje kennis is niet voldoende. Je moet de activiteit of de job van je karakter volledig onder de knie hebben. In ?… And Justice For All” speelde ik een advocaat. Ik ging zodanig op in mijn rol dat ik me werkelijk een advocaat voelde. Op zekere dag zit ik in de auto met twee mensen die een legaal probleem hadden met een contract. En zonder erbij na te denken, vroeg ik of ik het contract even mocht inkijken. Ik reageerde alsof ik ook echt een advocaat was, pas enkele seconden later besefte ik de absurditeit van de situatie.

In de film ?City Hall” bent u ook een beetje de mentor van uw jonge adjunct, gespeeld door John Cusack. Hadden jullie tijdens de opname een gelijkaardige relatie ?

Pacino : Tja, met mijn leeftijd zit er niet veel anders op dan rollen van mentor te aanvaarden (lacht). Ik moet er niets voor doen, het komt gewoon vanzelf. Ik vind het geestig om een jongere acteur raad te kunnen geven en daar een respons op te krijgen. Dit geeft je het gevoel dat je enige wijsheid hebt vergaard, waar ik normaal gezien toch mijn twijfels over heb.

Toen ik ?Scent of a Woman” draaide, kon ik goed opschieten met Chris O’Donnell. Wat niet wil zeggen dat hij me heeft gebeld om te vragen of hij ?Batman Forever” moest doen. Johnny (Cusack) heeft me wél advies gevraagd, maar ik denk dat hij veel mensen belt voor hij toehapt. Als je met iemand in een film hebt gespeeld, hou je na de opname nog enige tijd contact, dat is heel gebruikelijk. Het maken van een film schept nu eenmaal een band, al is het maar omdat het werk onder acteurs op vertrouwen is gebaseerd.

Het werken met andere acteurs vergelijk ik het liefst met een orkest : je probeert de instrumenten op elkaar af te stemmen, je ontdekt het ritme van de ander om daaruit een harmonie te creëren.

Doorgaans kunnen acteurs het best met elkaar vinden. Ik denk dat dit komt omdat we tijdens het maken van een film allemaal hetzelfde doel nastreven. Wanneer je geleid wordt door een goede regisseur, zit iedereen op dezelfde golflengte, worden persoonlijke geschillen of tegenstellingen opzijgeschoven voor dat éne doel : hoe kunnen we op de beste manier het materiaal van dienst zijn. Als dit gevoel van samenhorigheid er is vanaf de eerste dag op de set, is de ervaring gewoonlijk erg prettig en zelfs gemakkelijk. Occasioneel is er wel een individu met wie je in aanvaring komt, maar ik heb het nog nooit meegemaakt dat een conflict zo hoog opliep dat het schade toebracht aan het eindresultaat.

U bent al meer dan vijfentwintig jaar bezig met dit vak. Wat betekent acteren voor u op dit moment ? Gaat het makkelijker ? Beleeft u er plezier aan ?

Pacino : Ik denk er niet zoveel meer bij na. Vroeger had ik de neiging om over alles te tobben, nu laat ik me meer meeslepen. Ik doe het gewoon. Maar tegelijkertijd hoop je natuurlijk dat je hetzelfde enthousiasme kunt opbrengen als in je beginjaren. Maar altijd hangt alles af van het script en het personage dat je speelt : dat is hetgene wat je motiveert. Zolang ik daar hartstochtelijk kan op reageren, zit ik goed. Zodra het routine wordt, stop ik ermee. Voor mij is elke film nog altijd een nieuw avontuur.

Alhoewel ik recent niet meer op de planken stond, heb ik altijd een voorkeur gehad voor toneel, omdat je dan met materiaal werkt dat zijn duurzaamheid heeft bewezen, ongeacht of het nu om Shakespeare of David Mamet gaat. Met nieuwe stukken neem je een groter risico, ook dat is stimulerend… maar ik voel me vooral aangetrokken tot het opnieuw interpreteren van de klassiekers.

Het acteren zelf is nu gemakkelijker omdat ik inmiddels toch wel de knepen van het vak ken. Ik denk dat ik beter aanvoel hoe ik een rol moet benaderen. Daarvoor is soms geduld vereist. Als beginnend acteur heb je de neiging om je halsoverkop in een rol te storten.

Hoe voelt het aan om een gewaardeerd, succesvol acteur te zijn ?

Pacino : Het geeft je een lekker gevoel. Je moet een zekere vorm van succes hebben om te kunnen doen wat je wil. Het moet heel moeilijk zijn om ermee door te gaan als je door niemand wordt aangemoedigd. Ik weet echt succes te appreciëren, maar het belangrijkste is toch dat het verlangen om te acteren uit jezelf komt, dat die drang niet gedicteerd wordt door het streven naar succes. Als je alleen gemotiveerd wordt door succes, ga je afwijken van je oorspronkelijk doel. We werken nu eenmaal in een industrie waarvan het ideaal is een zo groot mogelijk publiek te behagen. Maar er zijn grenzen aan wat je kunt doen om het publiek te paaien. Als je dit niet inziet, verlies je je persoonlijkheid.

Die hele notie van een beroemde filmster te zijn, vind ik nog altijd heel raar. Ik weet eigenlijk niet wat dit betekent. Ik heb het gevoel dat ik nog altijd doe wat ik altijd deed. Ik heb nog altijd dezelfde angsten en zorgen als vroeger. Ik probeer nog altijd ergens binnen te komen langs de achterdeur.

Ik weet dat dit raar zal klinken, maar ik ben nog altijd een beetje verrast als mensen me op straat herkennen. Ik hoop dat ik dat nooit zal verliezen. Ik heb ooit vijf jaar geen enkele film gedraaid. Dat was een belangrijke beslissing en het heeft me deugd gedaan. Sindsdien kan ik veel beter met faam omgaan.

U hebt nu zelf een film geregisseerd, ?Looking for Richard”. Hoe voelt dat aan ?

Pacino : Als regisseur ben je veel kwetsbaarder dan als acteur. Jij draagt de volle verantwoordelijkheid. Voor mij was dat een nieuw gevoel.

Terwijl je een film maakt, denk je aan niets anders. De dagen vliegen voorbij en je bent uitgeput. Als je acteert, is er al die wachttijd, zoveel uren dat je zit te niksen. Wat ook zijn tol eist. Dan is het een kwestie van in de wereld van de film te blijven, want als je te veel daarbuiten vertoeft, breek je de band met de film.

Hoe is het voor u allemaal begonnen ?

Pacino : Ik hoop dat ik niet in slaap zal vallen terwijl ik je dit vertel. Ik ben heel jong begonnen. Mijn leraars moedigden me aan ; ze kwamen bij me thuis in de South Bronx om bij mijn moeder aan te dringen dat ik moest acteren. De realiteit stak een tijdlang stokken in de wielen : we moesten overleven, de huur betalen. Dat heeft het acteren een tijdlang op een zijspoor gezet. Maar het verlangen bleef. Als jonge knul had ik het aangeboren talent om mensen na te bootsen, iets op te voeren, de clown uit te hangen.

Zekere dag nam ik de beslissing : ik nam de subway naar Manhattan. Ik was nog maar een tiener, maar wist wat ik wou. Ik ging naar de toneelschool en later volgde ik lessen in de Actors Studio. Mijn goede vriend en mentor Charlie Laughton had veel te maken met mijn ontwikkeling als acteur. Ik geraakte bevriend met hem in mijn tienerjaren en hij moedigde me aan. Charlie introduceerde me tot de wereld van literatuur, bracht me een opvoeding bij die ik anders nooit had gekend, want ik heb nooit enige studie afgemaakt. Opgroeien in New York in de jaren zestig zal ook wel geholpen hebben. De tijd van het Living Theatre, La Mama, de café-theaters. Terzelfder tijd kreeg ik de smaak voor klassiekers te pakken. We zaten toen allemaal in hetzelfde schuitje : worstelende acteurs, beeldhouwers, schrijvers, schilders. Eén grote artistieke commune, het duurde een achttal jaren. En toen had ik geluk.

(Faye Dunaway merkte hem op in het toneelstuk ?The Indian Wants the Bronx” en raadde haar manager, Marty Bregman, aan om hem in het oog te houden. Vervolgens trok hij in het stuk ?Does a Tiger Wear a Necktie ?” de aandacht van filmproducer Dominick Dunne, die op zoek was naar een acteur voor de hoofdrol in het drugsdrama ?Panic in Needle Park”, geschreven door Dunne’s broer John Gregory en zijn schoonzus Joan Didion. Dankzij het gezamenlijk enthousiasme van Dunne (nu een beroemd schrijver en verslaggever van geruchtmakende rechtszaken) en Bregman (later de producer van een groot aantal films van zijn ?ontdekking” : ?Dog Day Afternoon”, ?Scarface”, ?Sea of Love”, ?Carlito’s Way”) kreeg Pacino zijn eerste sterrol. Ook Francis Coppola was danig onder de indruk van zijn portrettering van een wanhopige jonge junkie en gaf hem de sleutelrol van de zoon van Marlon Brando in ?The Godfather”. – P.D.)

Welke van uw films is uw favoriet ?

Pacino : Ik haat dat soort vragen, omdat ik tegelijk eerlijk en diplomatisch moet zijn. Als ik echt spontaan moet antwoorden, moet ik de eerste ?Godfather” zeggen. Ik hoef je niet te vertellen wat een geweldige film het is. Die film heeft me niet veranderd als acteur, maar veranderde wel mijn carrière, veranderde radicaal mijn leven.

Voelt u zich zelf geroepen om acteerles te geven ?

Pacino : Ik zou niet weten hoe daaraan te beginnen. Ik heb er de vereiste gave niet voor. Er werd me ooit gevraagd om bij oefeningen in de Actors studio als moderator op te treden, omdat er toen niemand anders voorhanden was. Ik zat daar onwennig op die stoel te schuiven, terwijl de studenten een scène speelden en de leraars dit bespraken. Toen besefte ik pas welke macht een leraar bezit, in welke mate hij die jongelui kan beïnvloeden. Ik zou die verantwoordelijkheid niet willen dragen, ben te bang dat ik ze de verkeerde raad zou geven.

Waarom bent u eigenlijk een acteur ?

Pacino : Denk je niet dat het te laat is om die vraag te beantwoorden ? (lacht).

Al Pacino in City Hall : beeld van macht, partijpolitiek, misdaad en corruptie in de grootstad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content