Van dwangjak tot baljurk: hoe kleding als therapie gebruikt werd in de psychiatrie
Kleding en mode heeft in de zorg voor patiënten van psychiatrische instellingen een belangrijke rol gespeeld in de behandeling. Modeprofessor Renate Stauss vertelt in haar essay ‘Kleding als therapie’ hoe het dwangjak, de baljurk en de stevige jurken uit de fifties werden ingezet om de patiënten te controleren en verzorgen.
Bij de expo ‘Mirror Mirror’ in het MoMu in Antwerpen hoort ook een publicatie met verschillende essays. Lees hier een fragment uit de bijdrage ‘Kleding als therapie’ van Renate Stauss, professor Modewetenschappen aan de Amerikaanse Universiteit van Parijs, over hoe kleding en mode gebruikt werd in psychomedische context.
Benieuwd naar de expo? Op 8 en 9 oktober heropent het MoMu op feestelijke wijze met een goed gevuld programma. Knack Weekend mag 1.000 gratis tickets wegschenken aan trouwe lezers. Reserveer hier je plaats.
KLEDINGSTUK 1: DWANGJAK – PARIJS, FRANKRIJK, 1838
Hét kledingstuk dat voor velen de psychomedische behandeling van ‘geesteszieken’ belichaamt, is het dwangjak. Hoewel het terecht symbool staat voor de eerste periode van geïnstitutionaliseerde behandeling van ‘krankzinnigen’, vooral in de gekkenhuizen van eind 18de en begin 19de eeuw, blijkt het dwangjak nog altijd een krachtige metafoor voor de hedendaagse psychiatrie.
Het dwangjak ontwikkelde zich uit de ‘dwangjas’, die in de jaren 1730 werd gebruikt in privégestichten, en speelde “bijna honderd jaar een centrale rol in de handhaving van geesteszieken” en blijft tot op vandaag nog altijd een instrument in hun behandeling.
Terwijl het dwangjak oorspronkelijk was bedoeld als een vorm van mechanische beheersing van zowel mannen als vrouwen omdat het “minder kwetsend is dan touwen en kettingen voor moeilijke en gewelddadige patiënten”, werd het algauw ook een vorm van behandeling.
De woede en het geweld van krankzinnigen intomen is altijd nodig om te voorkomen dat ze zichzelf of anderen kwetsen, maar dat intomen moeten we ook als remedie beschouwen. Boze driften worden altijd verhevigd door het toelaten van onstuimige bewegingen die ze veroorzaken… Daarom is het intomen nuttig en moet het volledig zijn; het moet echter wel op de voor de patiënt gemakkelijkst mogelijke manier gebeuren. De dwangjas is daarvoor beter geschikt dan welk ander middel dat tot nog toe werd bedacht.
William Cullen
De Schotse arts en leraar William Cullen prees de dwangjas om zijn dubbele functie van beperking en remedie. Het dwangjak kreeg eveneens “snel de status van een behandeling op basis van de redenering dat de onderdrukking van fysieke opwinding de geest doet bedaren en zo toelaat om de patiënt weer tot rede te brengen”.
We kunnen dus stellen dat het dwangjak een vroeg voorbeeld is van het gebruik van kleding als behandeling in de psychomedische context, een behandeling die invloed heeft op het zelf, om het te controleren, beschermen, disciplineren en normaliseren: een vroege vorm van ‘kledingtherapie’.
Hoewel veel psychomedische wetenschappers in de begintijd het dwangjak als een meer humane vorm van verzorging en zelfs genezing beschouwden, was het gebruik ervan ambigu en kwam misbruik vaak voor. Dat blijkt uit het autobiografische verhaal van Clifford Whittingham Beers, de grondlegger van de beweging voor mentale hygiëne in de VS, dat een indruk geeft van de fysieke en mentale gevolgen:
Geen enkele gebeurtenis in mijn leven is zo onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift als die van mijn eerste nacht in een dwangjak. Binnen het uur dat het me werd aangetrokken, voelde ik een nog nooit eerder zo hevige pijn… Mijn rechterhand was zo bekneld dat de top van een van mijn vingers bijna werd afgesneden door de nagel van een andere, en al snel schoten stekende pijnscheuten door mijn rechterarm tot aan mijn schouder. Na vijf uur maakte de intensiteit van de pijn me er deels ongevoelig voor. Maar ik bleef vijftien uur lang gevangen in dat marteltuig.
Clifford Whittingham Beers
Als blijvend symbool van repressieve psychiatrie kreeg de dwangbuis het etiket een overblijfsel te zijn van de dwangmethodes in het verleden, en dit bemoeilijkt een objectieve beoordeling van vroegere beweringen dat het een humaan en heilzaam middel was. Deze contradictie is indicatief voor een opvallende paradox die sprekend wordt geïllustreerd door de dwangbuis: controle, verzorging en genezing liggen ongemakkelijk dicht bij elkaar in de psychomedische behandeling, waar men constant wordt geconfronteerd met onderfinanciering en onderbemanning en met de primaire taak om het veilig te houden voor patiënten en personeel. Het is in dat licht dat we ontwikkelingen in de psychomedischebehandeling, van fysieke, moreel/mentale tot chemische controle en de fysieke, systemische en chemische dwangbuis, moeten interpreteren. Ze worden ingegeven door contradictorische motiveringen, gekenmerkt door al even contradictorische praktijken.
KLEDINGSTUK 2: BALJURK OP HET ‘GEKKENBAL’ – PARIJS, FRANKRIJK, 1880
Als twee marionetten dansend aan touwtjes, hun beweging halfweg bevroren, zwierige jurk, lege blikken: een ongerijmd paar in kostuum omgeven door introverte, vermomde figuren, een groep oudere, meer gewone vrouwen die naar hen staren – in het niets; een weeskind, een violist, een trieste koning; twee mannelijke observatoren met bril, donkere pakken, witte boorden, de redelijkheid in persoon, de medische blik, die het tafereel nog ‘waanzinniger’ maken.
“Herinnering aan een gekostumeerd bal in La Salpêtrière” luidt het opschrift op het schilderij van Eugène Mesplès van een van de vele ‘gekkenbals’ die in de tweede helft van de 19de eeuw werden georganiseerd in gestichten in Frankrijk, Duitsland, Engeland en de VS, “de meest populaire vorm van recreatie in gestichten”.
Het verkleden van zowel mannelijke als vrouwelijke patiënten voor gemengde gekostumeerde bals was nog een ambigue vorm van kledingtherapie in de morele behandeling. Het ‘gekkenbal’—een “maandelijkse (soms wekelijkse) gebeurtenis in de meeste gestichten”25—had meerdere functies: van speelse afleiding tot remedie, van het etaleren van reformistische ideeën tot oefening in sociabiliteit, het tonen van goede manieren en les in zelfbeheersing.
“De bals bieden het plezier van het dansen”, schreef de Duitse psychiatriehervormer C.F.W. Roller, die ze als heilzame oefeningen aanprees. Het was bekend dat patiënten “speciale kostuums samenflansten voor deze festiviteiten”.27 Deze evenementen waren niet alleen bedoeld als bezigheid en afleiding van de monotonie van het leven in de instelling, maar werden ook “vaak gebruikt om de prestaties van het gesticht aan de buitenwereld te tonen”, inclusief betalend publiek.
Op Boxing Day in 1851 was de schrijver Charles Dickens een van dergelijke bezoekers. Hij beschreef zijn bezoek aan de tweewekelijkse bals in het St Luke’s Hospital for Lunatics in London in A Curious Dance Round a Curious Tree:
Het bal was begonnen […] de muzikanten deden opgewekt hun best om zoveel mogelijk pit uit hun twee instrumenten te krijgen. Aan de ene kant zaten een aantal gekke mannen, en aan de andere een aantal gekke vrouwen op banken. Twee of drie groepen quadrilledansers stonden opgesteld in het midden… Maar de enige kettingen die rinkelden, waren de halskettingen van de vrouwen en er was geen ander dwangjak in het gezelschap dan het gestippelde gewaad van de eigenaardig deftige oud-jonge vrouw.
Charles Dickens
Dickens prees en propageerde de hervormingsinspanningen en de afschaffing van fysieke inperking. Kettingen waren vervangen door halskettingen voor de vrouwen en dwangjakken door kleurrijke herenvesten. Deze ogenschijnlijk vrije en lichte vorm van vermaak heeft echter nog een andere laag. Meestal moesten patiënten het privilege om naar de bals te gaan, verdienen “door zich de weken voor het bal goed te gedragen en de regels van het gesticht na de volgen”, en ze moesten zich ‘gepast’ kleden en ‘gepast’ gedragen om deel te kunnen nemen.
Conformisme qua uitzicht en qua gedrag was een manier om hen zonder dwang te controleren. En tegelijk hing de dreiging van het dwangjak boven hun hoofd, als onuitgesproken potentiële behandeling of straf, en zorgde ervoor dat de bewoners de regels volgden.
“Het gekkenbal was een uitmuntende demonstratie van een Victoriaanse heimelijke manier om gestichten onder controle te houden”, stelt Elaine Showalter. Ze illustreert dit in een antwoord op de lofzang van Dickens: “Wat vrouwen in een Victoriaans gesticht onder de knoet hield, was precies de halsketting van vrouwelijk fatsoen en het dwangjak van een vreemde, maar verplichte vrouwelijke eerbaarheid… De Victoriaanse psychiatrie legde vrouwen even efficiënt het zwijgen op met haar ideologie als dat het schandmasker vóór de hervormingen in Bedlam luidruchtige vrouwen muilkorfde.”
Deze ideologie was tweeledig: een retoriek van morele behandeling, vriendelijke verzorging en remediëring voerde de boventoon, maar daaronder zat er een van sociale dwang en zelfbeheersing, een ‘systemische dwangjak’—zoals belichaamd in de ‘gekkenbals’ en patiënten gekleed in baljurken.
KLEDINGSTUK 3: KAROLL’S SUPER CLOTH JR. DRESS ‘VOOR GEESTESZIEKE PATIËNTEN’ – VS, 1955
“Vrolijk, stevig! Ingebouwde panty met drukknopen. Alles in één kledingstuk, ontworpen en getest door instellingen voor geesteszieke en zwakbegaafde patiënten. Remt de exhibitionistische impuls, weerstaat losrukken. Wordt over het hoofd aangetrokken”, propageert een advertentie voor Karoll’s Super Cloth Jr. Dresses van 1955. Dergelijke kleren, ontworpen voor mannelijke en vrouwelijke patiënten, waarbij functionaliteit en efficiëntie belangrijker waren dan individuele smaak of comfort, waren in het midden van de 20ste eeuw een belangrijk hulpmiddel in instellingen voor geesteszieken.
Terwijl in de jaren 1950 in West-Europa en de VS een pleidooi ontstond om de behandeling van psychiatrische patiënten humaner te maken, wat leidde tot een aantal kledingrichtlijnen, de oprichting van comités en centra, bleven door de instelling opgelegde kleren een centrale rol spelen in de behandeling van patiënten. De Amerikaanse socioloog Erving Goffman bestudeerde de effecten daarvan:
Individuele bezittingen hebben een speciale relatie tot het zelf. Het individu verwacht normaal gesproken om enige controle te hebben over de kleren waarin het voor anderen verschijnt. Daarvoor moet het zich cosmetica en kleren kunnen aanschaffen […] een ‘identiteitsuitrusting’ voor het beheer van zijn persoonlijke uiterlijk… Bij het binnenkomen in een gesloten instelling echter, wordt het individu meestal ontdaan van zijn normale uiterlijk en uitrusting en de dingen waarmee hij dat onderhoudt, en ondergaat dus een verminking van zijn persoonlijkheid.
Erving Goffman
Goffman was een invloedrijk criticus van de geïnstitutionaliseerde psychiatrie en deed veldwerk in het Elizabeths Hospital, Washington, DC, een federale instelling met toen ongeveer 7.000 mannelijke en vrouwelijke ‘gedetineerden’. Hij publiceerde zijn bevindingen in de vorm van een essay over ‘Social Situation of Mental Patients’ in zijn boek Asylums. Op basis van zijn jarenlange observaties van een “broeikas voor veranderende personen”, documenteerde Goffman wat hij “een natuurlijk experiment over wat kan worden gedaan met het zelf” noemde, inclusief kledingpraktijken, die hij als een vitale component beschouwde.
Hij vestigde niet alleen de aandacht op de impact van het wegnemen van de ‘identiteitsuitrusting’ van patiënten, maar ook op het vervangen daarvan door een gestandaardiseerde institutionele versie, zoals bijvoorbeeld Karoll’s dresses:
Zodra de persoonlijke bezittingen zijn afgenomen van de gedetineerde, moet de instelling er ten minste enkele vervangen, maar deze hebben altijd een standaardvorm, zijn uniform, en worden ook gelijkmatig verdeeld. Het is duidelijk dat deze vervangbezittingen wel degelijk tot de instelling behoren en in sommige gevallen moeten ze geregeld worden ingeleverd om als het ware gedesinfecteerd te worden van identificatie.
Erving Goffman
Goffman wees op het identiteitsverlies en de machteloos makende implicaties van dergelijke praktijken en stelde vast dat dat meestal leidde tot een verlies aan een gevoel van persoonlijke veiligheid. Tegelijk legde hij de vinger op het “constante conflict tussen normen van menselijkheid […] en institutionele efficiëntie”.
Institutionele kleren waren dus nog een vorm van behandeling, ingegeven door contradictorische, maar complementaire factoren van efficiënte zorg en het normaliseren van controle. Wat het opleggen van een collectieve kledingstijl en uniformen voor patiënten nog complexer maakt, is dat ze moeten worden gezien tegen de achtergrond van de uniformen van het verzorgend personeel, vooral de witte jassen van de artsen: een duidelijk teken van autoriteit en professionele, educatieve en socio-economische status.
Goffman constateerde dus een “verminking van de persoonlijkheid” van patiënten van wie hun “identiteitsuitrusting” wordt afgenomen en die worden gedwongen om “gecollectiviseerde kleren” te dragen en “fysieke vernederingen”en irritaties op het vlak van kleren te ondergaan.
In MIRROR MIRROR – Mode & de psyche onderzoeken MoMu – Modemuseum Antwerpen en Museum Dr. Guislain de connectie tussen mode, psychologie, zelfbeeld en identiteit. In een onverwachte dialoog tussen beeldende kunst en avant-gardemode staat de persoonlijke beleving van het lichaam centraal. Met werk van onder anderen Ed Atkins, Walter Van Beirendonck, Noir Kei Ninomiya, Genieve Figgis, Genesis Belanger, Hussein Chalayan, Comme des Garçons, Joseph Schneller, Ezekiel Messou, Giovanni Battista Podestà, Helga Goetze en Yumiko Kawai.
Publicatie bij de dubbeltentoonstelling MIRROR MIRROR – Mode & de psyche, die van 8 oktober 2022 tot 26 februari 2023 loopt in het MoMu Modemuseum Antwerpen en Museum Dr. Guislain.
Met tekstbijdragen van curatoren Yoon Hee Lamot en Elisa De Wyngaert. Ook Mara Johanna Kölmel, Lucy Moyse Ferreira, Monika Ankele en Renate Stauss schreven een bijdrage.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier