Driekwart van de mensheid is gek en voor dat andere kwart moet je uitkijken. Vooral in de zomer, als hoge temperaturen zelfs bij redelijke wezens de laagste instincten wakker maken.

Jan Vanriet is met vakantie.

Vorige zomer nam ik op het strand van Knokke een ernstige man met een grijze stoppelbaard waar, die geheel gekleed en voorzien van steedse sokken en schoenen in een strandstoel somber een sigaretje zat te roken. Naast hem een mooie, slanke vrouw in een bikini. Die herfstige blik, die vermoeide oogopslag, de uitstraling van een elfurenlijk… Geen twijfel mogelijk, de man in de gestreepte transat was Hugo Camps. Die onbewust een lang door mij gekoesterd vermoeden bevestigde : in de zomer gaat élke Belg naar zee. Sterker dan onszelf is die Drang naar Noordzee, door genen, neuronen en het KMI gestuurd. En of we nu met de frigobox voor een dagje naar De Haan trekken of voor een maand een appartement met zeezicht in Oostduinkerke huren, het is niet echt zomer geweest als we niet minstens één keer vaderlands zand tussen de tenen hebben voelen schuren.

Waar wij ons in de zandbak neervlijen, bij Soleiado in Le Zoute of bij Simonne in Blankenberge, is al evenzeer erfelijk bepaald. Zelf heb ik zomerroots in Knokke, waar ik ettelijke decennia geleden kwam aansterken nadat zo’n vals-vriendelijke dokter mij m’n amandelen ontfutseld had. Zo ging dat toen : nog voor je goed besefte dat je ze had, was je je amandelen kwijt en mocht je als troost à volonté ijs snoepen. Aan zee, voor de goede lucht. In het familiepension waar ik met mijn moeder verbleef, kneep de kelner bij elke maaltijd in mijn bleke kleuterwang : flink eten, daar word je groot en sterk van. Met goed gevolg : meer dan veertig jaar later ben ik nog altijd volop aan het aansterken.

Dat familiepension is allang door een Atlantikwal van glas en gewapend beton opgeslokt, maar voor de rest is er aan het Albert-strand bitter weinig veranderd. De Belg mag dan al wispelturig zijn in zijn stemgedrag, qua zeegedrag is hij gehecht aan tradities. Noem het strandvastigheid. Of folklore. Want waarom gaan we ’s zomers met z’n allen naar zee ? Precies, voor de kinderen, zoals vanouds. Maar laten we eerlijk zijn : kinderen zijn aan zee voornamelijk een alibi. Of onwillige figuranten. Zoals dat jongetje dat enigszins verontrust toekijkt hoe zijn vader met het enthousiasme van een Himmos-aandeelhouder zandkastelen opricht, met opa als onderaannemer. En kent u één hip klein meisje dat er diep naar verlangt om crêpepapieren bloemen te vervaardigen ? Of haar mercantiele talenten wenst aan te scherpen door ze vervolgens voor een schep schelpen van de hand te doen ? Wel nee, dat kind speelt veel liever met haar Nintendo. Alleen wil ze oma’s plezier niet bederven. Oma, die in de strandcabine achter een thermoskan koffie en onder het genot van een boule de Berlin haar eigen strandjeugd herbeleeft. Waar anders dan aan zee eten mensen nog boules de Berlin ? Klodders gestold vet gelardeerd met nog meer gestold vet en suiker, aan de man gebracht door een knaap met een houten kist over de schouder en een roep die evengoed als het gekrijs van de meeuwen het geluidsdecor van de kust bepaalt : ” Boules de Berrrrlin !”

En daarna gaan we met de quistax rijden, het meest ondoeltreffende aller voertuigen, aangedreven door blote benen en gejoel dat moet bewijzen hoeveel lol we hebben in Bokrijk aan de Noordzee. Zelfs van nature somber kijkende heren die hun sokken aanhouden als ze naast een mooie vrouw in bikini liggen.

Column Linda Asselbergs l Foto’s Marc Goldchstein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content