Zon, Zee en veel Zand

Fuerteventura ligt 100 kilometer ten westen van Afrika en is het oudste en op één na langste eiland van de Canarische archipel. Vulkaan- uitbarstingen en winderosie hebben een grillig landschap getekend. De meeste toeristen komen echter voor de immer stralende zon en de witte zandstranden.

Bij veel van die stranden is de zee kalm en veilig, maar Fuerteventura trekt ook windsurfers, surfers en zeilers, van beginneling tot gevorderde. Of je nu van gezellige drukte of van eenzame stilte houdt, Fuerteventura heeft het allemaal.

Fuerteventura is het onstuimigste en rommeligste eiland van de Canarische archipel, maar heeft iets over zich dat je een gevoel van vrijheid geeft. Het ligt op slechts honderd kilometer van Afrika en wordt gesierd door zandduinen die doen denken aan de Sahara. Duinen maken in iedereen het kind wakker. Om de een of andere reden vinden we het aangenaam om in het maagdelijke zand te wroeten. Duinen zijn er om beklommen te worden, maar de triomf is van korte duur. Een duin verandert voortdurend en ziet er morgen weer heel anders uit.

Fuerteventura is het oudste en na Tenerife ook het grootste eiland van de Canarische archipel. Het is 98 kilometer lang en 5 tot 30 kilometer breed. Achter de kustlijn ligt een door de wind geteisterd binnenland, vormgegeven door vulkanische activiteit en eeuwenlange erosie. Samen creëerden die een landschap van afwisselend vulkanische pieken, malpais (een soort maanlandschap van oude lavastromen, waar alleen grazende geiten zich gelukkig voelen) en palmrijke dalen.

Het eiland ligt zo ver van de bewoonde wereld dat het een tijd dienst deed als verbanningsoord. Recenter was het de thuisbasis van het Vreemdelingenlegioen. Tegenwoordig is het in trek met zijn witte zandstranden, die als de beste in Europa worden beschouwd. Volgens officiële bronnen telt Fuerteventura er 144. Sommige strekken zich over meerdere kilometers uit, terwijl andere nauwelijks iets voorstellen. De langste en mooiste stranden liggen in de buurt van het noordelijke Corralejo en het zuidelijke Jandia, de twee voornaamste badplaatsen op het eiland. Je kunt hier echter vijf maanden lang elke dag een ander strand bezoeken en tot de ontdekking komen dat elk zijn eigen charme heeft.

Als een cruiseschip in het zand

Wij verblijven iets buiten Corralejo, in het Riu Palace Tres Islas, dat als een cruiseschip in een gouden zee van zand ligt. Het is een van de twee hotels in een duingebied dat tot natuurpark is uitgeroepen. Net als op een cruiseschip speelt het leven zich volledig ‘aan boord’ af, onder het waakzame oog van de ‘kapitein’, directeur Pedro Ferrado. Na het uitgebreide ontbijtbuffet ligt het zwembad op ons te wachten. Daarna aerobics op het strand, gevolgd door een wandeling en weer een duik in het water. Tussen de middag eten we een hapje bij het zwembad, een paar uur later gevolgd door een lichte maaltijd op het terras in koloniale stijl. ’s Avonds volgt een groots diner, met afsluitend een drankje in de nachtclub. En al die tijd blijven het strand en de duinen slechts een paar stappen weg. In de wereld van pakketvakanties staat dit hotel bekend om zijn uitstekende ligging, service en eten, waarschijnlijk een combinatie zonder weerga op het eiland. Geen wonder dat sommige gasten er elk jaar weer terugkeren.

Corralejo is een onooglijke badplaats vol appartementen, goedkope hotels en nieuwbouw (bovendien is het een flink eind wandelen naar het strand), maar heeft wel een levendige kunstnijverheidsmarkt, een paar goede winkels, smakelijke restaurants en een gezellige haven, van waaruit je kunt gaan diepzeeduiken en een tochtje kunt maken met een glasbodemboot. Het is slechts 35 minuten varen naar Lanzarote en er worden daguitstapjes georganiseerd naar Lobos, een onbewoond eilandje op een drietal kilometer van de noordpunt van Fuerteventura.

De meeste mensen vliegen naar Fuerteventura om aan de winter te ontsnappen en zetten geen voet buiten het hotel of het strand pal ervoor. Waarom zouden ze ook ? Je baadt hier in luxe en geniet volop van zon, zee en zand. Wat wil een mens nog meer ?

Met een flinke voorraad proviand en water in de jeep (je beste kameraad op de vele onverharde wegen en paden) trekken we eropuit, over de ruige kustweg naar El Cotillo, een stil vissersdorpje met een oude toren en wat vakantieappartementen. De stranden ten noorden van El Cotillo zijn rotsig en smal, een heerlijke bestemming voor natuurliefhebbers en jonge gezinnen op zoek naar rust.

Ervaren windsurfers zoeken het nog verder naar het noorden, ter hoogte van Majanicho heeft de wind vrij spel op de open zee. Het gros van de toeristen kiest echter voor de smalle stranden bij de Punta de Ballena vanwege de vredige turquoise lagunes in de beschermende armen van rotsige riffen. Daar genieten ze kalmte in de duinpannen of achter de halfronde windbrekers van het zwarte vulkaangesteente. ’s Avonds zwiept het licht van de rood-wit gestreepte vuurtoren Faro del Toston in het rond.

We rijden terug via Lajares, een dorpje dat bekendstaat om zijn kunstnijverheid, maar wordt omgeven door vulkanische malpais, lavaland met hier en daar een stapelmuurtje en een oude boom, verweerd en gekromd door de sirocco. De namiddagzon hult het gesteente in verschillende tinten grijs, groen en bruin, doorspikkeld met roestig rode vlekken van korstmos, de verre voorlopers van alle plantengroei.

Acht kilometer ten zuiden van Lajares ligt La Oliva, het bestuurlijke centrum van het noorden. Een van de voornaamste trekpleisters hier is de aftakelende achttiende-eeuwse Casa de los Coroneles, een versterkt gebouw met bewerkte deuren en balkons. Het is een gevaarte uit de tijd dat de gouverneur en zijn kolonels de plak zwaaiden. In de vervallen bijgebouwen huisden ooit soldaten, maar staan er nu haveloos bij. Verder is hier een fraaie kerk te vinden, een kunst- en beeldhouwgalerie. Wij kijken lijdzaam toe hoe een oud koloniaal gebouw aan de stadsrand voor onze ogen werd gesloopt.

Onze volgende excursie brengt ons verder naar het zuiden, naar de heuvels van Betancuria, een witgekalkt dorp in een vallei vol palmbomen en tamarisken. Het dorp is in 1404 gesticht door de veroveraar van het eiland, Jean de Béthencourt, naar wie het ook is vernoemd, en werd 1405 ingelijfd bij het koninkrijk Castilië. Tot 1834 bleef het, op enkele onderbrekingen na, de hoofdstad van het eiland. Het dorp heeft een woelig verleden. In 1593 werd het zelfs verwoest door Berberse piraten onder leiding van Xaban de Arraez, die zeshonderd christenen gevangennam.

Gerimpelde aardappelen

Vandaag is het een slaperig plaatsje met een bezienswaardige kerk waarin gotiek, barok, renaissance samenkomen met de mudejar (Moors-christelijke mengstijl). Daarnaast kun je er een museum voor kerkelijke kunst en een archeologisch museum met een tentoonstelling over de prehispaanse periode bezoeken. Ons middagmaal (groentesoep, aangedikt met gofio, het lokale geroosterde en gemalen graan, gevolgd door konijn met papas arrugadas of ‘gerimpelde aardappelen’, en tot slot wat lokale geitenkaas) nemen we in het rustieke Casa Santa Maria. Het complex omvat een restaurant met bar, een museum, een kunstgalerie, een cactustuin, een ambachtencentrum en boetiekjes met een uitgebreid assortiment, van glas- en aardewerk tot manden, vijgenjam, geitenkaas en likeuren.

Even ten zuiden van Betancuria stoppen we in Vega de Rio de Palmas en wandelen door de Barranco de las Penitas, een dal vol palmen waar de rivier is afgedamd voor de aanleg van een stuwmeer. We treffen een volledig uitgedroogd dal aan. De kleibodem is zelfs gebarsten. Erachter zien we het pittoreske Ermita de Nuestra Senora de la Pena.

We zakken verder af naar het zuiden, op zoek naar de kerk in Pajara, de mooiste van heel Fuerteventura, met een Azteeks geïnspireerd portaal en een weelderig interieur. Pajara is een aangename en lommerrijke stad. Op de terugweg naar Corralejo maken we een ommetje langs Antigua, Ampuyenta, Casillas del Angel en Puerto del Rosario. Tot nog niet zo lang geleden waren windmolens hier niet uit het dagelijkse leven weg te denken. Draaiend op de sterke passaatwinden maalden ze maïs, kikkererwten, tarwe en andere granen. Het eiland is bezaaid met molens, maar om er eentje aan het werk te zien, moeten we naar Antigua, waar je behalve een gerenoveerde molen ook een klein museum en een restaurant kunt vinden. In het nabijgelegen Ampuyenta zijn restaurateurs bezig met de barokke fresco’s in een achttiende-eeuws kerkje. Ook het dorp is klein, maar telt niettemin een cafeetje. We rijden verder, door een nogal grauw landschap, richting Puerto del Rosario. Puerto del Rosario mag dan de hoofdstad van het eiland zijn, bezienswaardigheden ontbreken en buiten de haven valt er weinig te beleven.

Voor de verkenning van het zuidelijke deel van het eiland veranderen we van hotel en nemen we onze intrek in Hotel Club Jandia Princess, een indrukwekkend complex boven op een klif, uitziend over het strand van Jandia. De ruime en comfortabele kamers hebben allemaal een eigen balkon of terras. Verder zijn er maar liefst zes zwembaden. Een hiervan, naast de fitness- annex ontspannings- en massageruimte, is uitgevoerd in oosterse stijl, terwijl een andere verwarmd en zelfs deels overdekt is, ideaal voor kleine kinderen. Ook de cactustuinen zijn de moeite waard, en het strand voor de deur van het hotel is al evenmin te versmaden. Ons enige punt van kritiek betreft het hoofdrestaurant en de daar geserveerde gerechten. Slecht zijn die niet, wel saai.

De witte Jandiastranden strekken zich uit over ruim twintig kilometer, vanaf de Costa Calma tot Morro del Jable. Op één plek is er zelfs een lagune ontstaan, een droomstekje voor de minder ervaren zwemmers en windsurfers ! Buiten de lagune staat er zo’n strakke wind dat hier snelheidsproeven van het wereldkampioenschap surfen worden gehouden. De stranden zijn nog mooier dan die aan de noordkust, ook al moeten ze het stellen met slechts één echt zandduin !

Lieten die zandduinen ons al van de Sahara dromen, dan roept het vooruitzicht van een kamelenritje zelfs romantische beelden van Lawrence of Arabia op. De loden hitte is er alvast, maar voorthobbelend in een mandje aan de zijkant van een stinkende, rochelende, reutelende en brommende oude dromedaris voelen we ons meer als een zak aardappelen dan als een legendarische woestijnheld. De kamelendrijver pikt zijn treintje toeristen op bij dierentuin Oasis aan de Playa de la Lajita en neemt ons op sleeptouw naar een heuvelkam. Daar gaat de stoet weer omlaag naar de nogal onverzorgd uitziende Playa de Jaqueta, alvorens rechtsomkeert te maken naar het vertrekpunt. Voor de kinderen is het allemaal spannend avontuur, elke stap wordt dan ook vereeuwigd met de videocamera.

Wandelen in woeste schoonheid

Vanuit ons nieuwe onderkomen doen we de vissersdorpjes Gran Tarajal en Las Playitas aan, waar we aan het strand verse vis eten bij Casa Tata. Ook verkennen we het nog iets zuidelijker gelegen Jandiaschiereiland en delen van de westkust. De moderne vakantiedrukte bereikt een treurig hoogtepunt in de vissershaven en het toeristische centrum van Morro del Jable, maar verder dan hier stopt de betonstorm. Naar het westen verschrompelt de weg tot een pad en hoor je niets dan het woeste beuken van de golven. Op het uiterste westpuntje houdt een vuurtoren de voorbijvarende schepen veilig op afstand.

Toerend over het schiereiland belanden we in een nog woester gebied, slechts bevolkt door een paar bouwvallige huisjes en een bar in Cofete en de afgelegen Villa Winter, waarvan wordt beweerd dat die een duistere rol heeft gespeeld in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe ook, Cofete is anders. Geen spoor meer van mooie witte zandstranden en veilige zwemplekken. Hier is de wind oppermachtig en de natuur ongetemd, met veel kliffen en zwart lavazand. Hier kom je niet voor een duik in zee, maar voor een stevige wandeling in een overweldigend woeste schoonheid. ’s Avonds zien we de zon achter de Pena Horadada (de rots met een gat erin) verdwijnen, ten noorden van Puerto de la Pena, en missen de toeristenstranden geen seconde.

Door Fiona Cameron – Foto’s Preben Kristensen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content