Wandelegoïsten
“Bonjour.”
“Bonjour !”
Grappig hoe de meeste begroetingen tussen wandelaars in de Ardennen in het Frans gebeuren, ook al zijn het vaak Vlamingen die elkaar kruisen. Och, een andere taal spreken verhoogt het vakantiegevoel. Er zijn wellicht al studies van gemaakt, maar ik heb het gevoel dat hoe minder mensen je op zo’n dag tegenkomt, hoe meer geneigd je bent om ze te begroeten. Om eerlijk te zijn, volstaan in een bos een paar mensen per uur voor mij : genoeg om te weten dat we niet compleet in de wildernis beland zijn, maar te druk moet ook weer niet. Ik geniet op zo’n zomers weekend van frambozen eten recht van de struik, van dammen bouwen, met tien grote en kleine mensen minutenlang rond een huisjesslak staan discussiëren. Allemaal dingen die ik thuis niet kan. Maar wat is vakantie anders dan even stoppen met dagelijks te leven ? En wat helpt beter om een ander perspectief te krijgen dan een compleet ander decor ? En zijn er plekken die meer om een ander decor vragen dan andere ?
Het is exact de vraag die een groep onderzoekers van de Universiteit van Wageningen zich stelde : heeft iemand die in een weinig groene stad woont meer nood aan vakantie dan wie in een groenere omgeving woont ? Hun resultaten publiceerden ze pas in het vakblad Landscape and Urban Planning. Hun conclusie ? Wie in een grijze stad woont, waar weinig recreatiegroen is, blijft een vijfde langer op vakantie dan wie groen woont. En hoewel ze toegeven dat daar ook andere oorzaken voor kunnen zijn (met inkomen en gezinssituaties werd rekening gehouden) vermoeden de Nederlandse onderzoekers wel degelijk een oorzakelijk verband. De onderzoekers verwijzen in hun paper onder meer naar de Graburn inversion theory uit de jaren ’80. Die stelt dat toeristen bestemmingen, klimaten en omgevingen opzoeken die sterk contrasteren met hun dagelijkse woonplaats. Met mijn regelmatige weekendjes naar de bossen ben ik een schoolvoorbeeld.
De link leggen tussen grijze verstedelijking en ontsnappingsreizen opent in elk geval denkpistes. Want als uit vervolgonderzoek blijkt dat de wereldwijd groeiende stadsbevolking zoveel nood heeft aan recreatief groen dat ze er extra voor betalen door meer op vakantie te gaan, heeft het dan geen zin om meer te investeren in groene steden ? En – Graburn in gedachten – heeft het dan ook geen zin om de toegankelijkheid van natuurgebieden te verbeteren ? In Vlaanderen slaan natuurbeheerders en de toeristische sector alvast steeds meer de handen in elkaar. In het juninummer van Spoorzoeker, het magazine van het Agentschap voor Natuur en Bos, bewieroken beide partijen elkaar uitgebreid. Ik neem aan dat het ooit anders geweest is. Als pionier van duurzaam toerisme wordt het Nationaal Park Hoge Kempen genoemd. Dat is goed voor vijfduizend hectare bos, maar de meeste bezoekers gaan niet verder dan een straal van één km rond een van de vijf toegangspoorten. Dat is de bedoeling. “Hoe verder van de poort, hoe minder comfort de bezoekers krijgen”, verklaart Steven Valcke van Toerisme Vlaanderen in dat artikel. “Enkel de doorgewinterde natuurliefhebber of de sportieve wandelaar die een avontuurlijke beleving zoekt, dringt door tot de kern van het natuurgebied.” Blijkbaar volstaat voor de meeste mensen, stadsbewoners of niet, een lightversie van natuurtoerisme. Dat is niet alleen goed voor fauna en flora, maar ook zalig voor de wandelegoïsten als ik. Sorry, maar u krijgt wel een goeiedag terug, in welke taal u maar wil.
Leen Creve, redacteur Wonen
Wie in een grijze stad woont, met weinig recreatiegroen, blijft een vijfde langer op vakantie dan wie groen woont.
leen.creve@knack.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier