VANCOUVER
Vancouver, British Columbia, Canada. Vorig jaar nog uitgeroepen tot de meest aangename stad ter wereld om in te leven. Zoals vele goede ideeën ontstond ook deze stad in een café.
In het uiterste zuiden, in het meest westelijke hoekje van dat immense land Canada, valt een dwerg over een steen. De dwerg draagt een gifgroen hemd, zo nieuw dat het prijskaartje nog in zijn nek bengelt. Hij staat op en waggelt verder. Een pad langs een bos. Dan hijst hij zich op een houten bank die “uit eeuwige liefde” is opgedragen aan “Ellen B”; “1997”, staat er zomaar voor de zekerheid bij.
De dwerg gaat naast een zwangere vrouw zitten. Ze brengt haar mond naar zijn nek en bijt het koordje van het label door. Ze kijkt naar de prijs en het wasvoorschrift. Ze draagt zijn kind, iemand om in zijn plaats te komen.
Een vriend van me zegt dat het vele geld dat de dwerg hier in Vancouver verdient in de filmindustrie wellicht zijn geringe huwelijkskansen heeft doen toenemen. Kabouters sterven uit. Hij zegt ook dat Pamela Anderson hier grootgebracht is. Hij zegt dat er in Vancouver jaarlijks meer dan honderd films gedraaid worden. Hij zegt dat er geen andere stad in Noord-Amerika te vinden is waar men zo’n rijke verscheidenheid aan natuur en architectuur vindt. Hij zegt dat Vancouver de dubbelganger is van de hele wereld. Hij zegt: “In Look who’s Talking dubt Vancouver New York.” Hij zegt: “In Stakeout was het Seattle.” Hij zegt ook in welke films Vancouver het landschap was dat Beverly Hills, China, Hongkong, Vietnam, een Franse wijngaard en de Afrikaanse brousse imiteerde. Hij zegt dat The X-files hier werden opgenomen. Maar, dat wist ik al.
De dwerg en de zwangere vrouw wisselen geen woord. Hij zet zijn zonnebril op en legt zijn hoofd op haar zwangere buik. De bril weerspiegelt de indigo lucht, de hoge pijnbomen, de besneeuwde bergtoppen van de Coast Mountains achter de statige wolkenkrabbers van downtown Vancouver. Hij ziet hoe ook vandaag weer, bij het vallen van de avond, uit die hoge woon- en werkblokken een mensenstroom komt die zich verspreidt over English Bay Beach. Jonge vaders die zich laten taxeren op de manier waarop ze achter de kinderwagen lopen. Mannen en vrouwen met aktentassen die hun schoenen uittrekken en door het mulle strand langs totempalen wandelen. Ontstressen. Jongens die hand in hand over het pad langs Stanley Park skaten. Mensen die naar de schittering op de golven en de boten in de baai staren, en naar het gat tussen twee stukken land waardoor alle water naar de zee stroomt. Hier vergeet je niet hoe breekbaar iedereen is.
De dwerg ziet hoe ook vandaag weer de zon in duizend stukken rood op de oceaan valt. Hij zet zijn bril af. Het paar kijkt elkaar aan met dezelfde gedachte. De dwerg is een man die met zwijgzame vrouwen weet om te gaan. Ze heeft nog alle tijd om “ja” te zeggen.
Hooggespannen verwachtingen. Het is een van de aangenaamste dingen aan vakanties. ” A thousand-acre therapeutic coach, zo omschreef een plaatselijke auteur dit prachtige Stanley Park in Vancouver”, lees ik in de reisgids. Stanley Park is een stadsjuweel van 404,7 hectaren woud, kliffen, stranden en prachtige vergezichten. Het park is dooraderd met 80 kilometer wegen en paden. Er zijn tennispleinen, speeltuinen, een zwembad, picknickplaatsen en een van de meest exclusieve yachtclubs ter wereld. Aan de rand van het park kan je ook gewoon een fiets huren.
Stanley Park was ooit een plek waar de indianen woonden, werd een militair reservaat van de zeemacht om het land te beschermen tegen invasies van Amerikanen, en is nu een schuiloord voor wie genoeg heeft van de stadsdrukte en de wriemelende mensenmassa. Daarom is er ook een schitterende dierentuin. In het Vancouver Aquarium kijken orka’s en walvissen met een rustige blik naar mensen. Het park werd genoemd naar Lord Stanley, de gouverneur-generaal van Canada. Een kustlijn, dikbezaaid met gigantische bomen, groene ceders en trouwe sparren, dat was het eerste wat de Europese reizigers tweehonderd jaar geleden van het huidige Vancouver zagen. Stanley Park is nog een overblijfsel van dat panorama.
In 1791 bereikte de eerste Europeaan het huidige Vancouver. Hij heette José María Narváez en was naar verluidt een knappe Spanjaard. Een jaar later stuurde de Engelse koning de moedige kapitein George Vancouver, een man met Hollandse voorouders, op weg om een eind te maken aan een nogal politiek vervelende Engels-Spaanse kwestie. Hij moest het kustgebied van British Columbia officieel in bezit nemen en op zoek gaan naar een waterverbinding met Europa. Kapitein Vancouver vaarde vele dagen en vele scheurbuikslachtoffers lang en stuitte op Burrard Inlet, de zeearm die het huidige centrum van Vancouver aan de noordzijde begrenst. Hij stuitte ook op een grote groep Cowichan-indianen die in de diepe wouden langs het kustgebebied woonden.
Pas in 1808 durfde een blanke man door het landgebied te trekken naar de monding van de grootste rivier van het gebied. Hij heette Simon Fraser. De anonieme rivier kreeg prompt zijn naam. In het midden van de 19de eeuw kwamen pelshandelaars en door goud bezetenen hun heil en ondergang in deze streek zoeken. Loners die vechtten tegen de ruwheid van een bebost gebergte. Rond 1860 begonnen de tijden te veranderen. De blanken bouwden houtzagerijen aan de oevers van de Fraser River en Burrard Inlet. Op een grauwe septemberdag in 1867, twee maanden na de officiële oprichting van Canada, kwam er plots een breedsprakige Engelsman bij Burrard Inlet aan. John Deighton. Jaren werkte hij als kapitein van een stoomboot op de Fraser River. Maar hij werd 37 en wat reflecterend en dus onrustig. Hij wilde iets anders met zijn leven. Aan zijn ene zijde hield hij zijn indianenvrouw vast, aan zijn andere een vaatje whisky. Met zijn grote mond veroverde hij het hart van de houthakkers. Hij begon gratis whisky te schenken terwijl hij hen vertelde dat hij op de plek waar hij stond een saloon wilde openen. Whisky had hij genoeg, het grote probleem was dat hij nog geen huis had. De houthakkers werden dronken van zijn woorden en bezopen van de whisky. Ze noemden de promoboy avant la lettre Gassy Jack, opgeblazen Jack, maar begonnen even snel aan de bouw van een saloon. Nog geen 24 uur na zijn aankomst had Gassy Jack zijn saloon. Het werd een trekpleister. Naast drank kwam er ook woongelegenheid in de buurt, en al snel een gevangenis. Het geheel kreeg niet onterecht de naam Gastown. Later werd er naar een officiëlere naam gezocht. Granville, luidde het resultaat. Tot William Van Horne kwam, een statige heer en directeur van de Canadian Pacific Railway. Hij besloot de spoorlijn door te trekken tot dat schiereiland aan Burrard Inlet. In 1886 bereikte de eerste trein de nederzetting die al snel een dorp was geworden, en mijnheer Van Horne zei met al zijn trots dat dat stukje land nu maar eens een fatsoenlijke naam moest krijgen, een die zijn nieuwe status waardig was. Hij koos de naam Vancouver.
Ik heb Vancouver de voorbije jaren geregeld bezocht. Altijd was het om een of andere reden een soort van thuiskomen, een navel van de wereld. Als je uit het vliegtuig stapt, lijkt het alsof je in zo’n puzzel van 5000 stukjes terechtkomt. Veel blauw voor de hemel die hier terecht een uitspansel mag heten. Veel groen voor de schitterende wouden achter de stad. Een beetje wit voor de sneeuw op de bergen. En grijs voor de grote oceaan die de stad omzoomt en op de talrijke regenachtige dagen ook nog eens de lucht verschraalt. Hier sta ik: veertig kilometer van de Amerikaanse grens verwijderd, 220 kilometer van Seattle en in de derde grootste stad van Canada. Een paar dagen rondlopen tussen dat half miljoen mensen dat op die 113 vierkante kilometer woont die Vancouver heet; een half miljoen mensen, een mix van etnische groepen, waarvan de ene helft Engels spreekt en de andere helft een Aziatische taal (de stad ligt geografisch even ver van Azië als van Europa), waarvan 35 procent tussen 25 en 45 jaar oud is.
Het is een waar cliché: je kan er op dezelfde dag skiën en zeilen. Je kan zelfs skiën met een schitterend zicht op de stad. Of je rijdt dertig minuten de stad uit en gaat op zalm vissen.
Vancouver is een stad die door lezers van verschillende reistijdschriften al lang in de top-tien van de beste vakantiebestemmingen ter wereld staat ingeschreven. Het is een stad die ligt te ademen tussen berg en zee, en de wildernis ligt om de hoek.
Het “centrum” van Vancouver is gelegen op het Burrard-schiereiland. Hier zie je hoe kosmopolitisch deze stad is met buurten als Chinatown, Klein-Italië, Yaletown, Granville Island… Chinatown in Vancouver is met zijn 30.000 inwoners na San Fransisco en New York de derde grootste in Noord-Amerika. De Dr. Sun Yat-Sen Classical Chinese Garden in deze wijk is de enige tuin in de stijl van de Mingdynastie die ooit buiten China werd gebouwd. In Keefer Street vind je Floata, het grootste Chinese restaurant van Canada, waar plaats is voor 1000 mensen. Het eten is er lekker. De meeste hotels zijn gesitueerd in Downtown, dat is een erg gezellige buurt met een vrij kleine oppervlakte van waaruit je de hele streek kan verkennen. De ader door Downtown wordt gevormd door Robson Street met zijn hotels, de Starbuck koffiehuizen, de boetieks, de restaurants, de alles-bij-de-hand-sfeer.
Downtown wordt afgeboord door Yaletown, waar in de fabriekjes eerst arme kunstenaars en studenten huisden, en nu die fabriekjes loften zijn geworden de trendsetters wonen. Je vindt er in ieder geval veel kapperszaken en kunstgaleries. Aan de andere zijde van het schiereiland heb je West End met zijn schitterende architectuur van hoge buildings en oude stenen huizen, een buurt die eindigt aan de voet van Denmanstreet met zijn zandstranden en Stanley Park. Gastown is het oudste deel van Vancouver en nu een bekende toeristentrekpleister, geconcentreerd rond Waterstreet.
Een van de meest merkwaardige plekken in deze stad is Granville Island, een eilandje onder de Granville brug. Het is een plek waar vroeger de havenloodsen stonden en waar nu kunststudio’s, kleine winkeltjes en vele restaurants zijn ondergebracht. Vooral het marktje met fruit- en groentestalletjes en culinaire specialiteiten van de hele wereld lokt veel van de 8 miljoen bezoekers die Vancouver jaarlijks aandoen.
Ik lig te staren naar het plafond van een kamer in het West-In Bayshore-hotel als plots een kanonschot weerklinkt. Een luide knal om negen uur ’s avonds. Ik blijf roerloos kijken naar mijn gedachten. De gordijnen zijn nog open. Door het grote raam zie ik hoe in de hoge kantoorblokken en flatgebouwen de lichten worden aangestoken. Televisies houden mensen gezelschap. Op de verlichte skipiste op Grouse Mountain laten mensen zich naar beneden glijden. Ik voel me als een meeneem-Chinees. De knal kwam uit oostelijke richting.
Het kanonschot blijkt een folkloristisch restje van een vroegere noodzakelijkheid, toen de vissers moesten weten wanneer het tij ging keren.
In een gids in het hotel lees ik dat het dagelijks kanonschot al sinds 1894 wordt afgevuurd. Ik lees ook dat een steenrijke maar gek geworden Howard Hughes hier ooit naar het plafond heeft liggen staren. De etage van de verslagenheid. Vier maanden lang huurde de meest excentrieke miljonair aller tijden hier een suite. Met zijn een meter negentig was hij ooit een mooie man, een van de machtigste heren van filmproducerend Hollywood, en verslaafd aan zijn vliegtuigen en zijn vrouwen. Filmsterren als Katharine Hepburn, Rita Hayworth, Bette Davis, Gloria Vanderbilt en Ava Gardner, ze hadden allemaal de geur van zijn lederen vliegeniersjack opgesnoven toen hij hen tegen zijn borst drukte. Maar de laatste twintig jaar van zijn leven was die borst ingevallen en begon hij zich vreemd te gedragen. Hij sloot zich op in hotels, paleizen die hem anonimiteit konden bieden, voor Hughes de grootste luxe die hij zich kon indenken. Daar liep hij naakt rond, zijn haren hingen tot op zijn schouders en ook zijn mensenhaat groeide voorbij de fatsoenlijkheidsgrens. Zijn naaste medewerkers werden verplicht latex handschoenen te dragen. Ze kregen een twaalf bladzijden lang reglement waarin de dagelijkse omgang met hun meester werd geregeld. “Gebruik zes tot acht laagjes kleenex om de deuren van de badkamer te openen. De deur van de kleerkast moet met minimum vijftien kleenexen geopend worden. Onder geen beding mag men Howard Hughes aanraken.”
Ik bel een vriend op. De secretaresse schakelt door. Aan de andere kant van de lijn klinkt een popdeuntje: Don’t talk to the lyer. Ik zweer het. Dan zegt de secretaresse dat hij er niet is. Ik ga de stad in. Het regent. En zoals in iedere stad zegt men ook hier: “Hoe jammer. Tot vorige week hebben we schitterend weer gehad!” Nog nooit heb ik een bezoek gebracht aan Vancouver zonder een paraplu te moeten gebruiken. Ik ga naar de Canada Place, loop langs de pier met de schitterende witte zeilen, een constructie geïnspireerd op het operagebouw van Sydney en een overblijfsel van het Canada Paviljoen voor de expo van ’86.
Ik wuif mensen uit die ik niet ken maar die met een cruiseschip naar Alaska vertrekken en anderen die van hun werk naar huis reizen met de Seabus Catamaran, die zorgt voor de verbinding tussen downtown Vancouver en Noord-Vancouver. Ik neem de lift in het Harbour Centre, ga naar de bovenste verdieping van waaruit je de hele stad kan zien. Eet iets consistents in het zogezegd ronddraaiende restaurant en bekijk dan de Vancouver Discovery Show, goed voor 25 minuten kennis “in vogelvlucht”.
Er is een traagheid over de wereld gevallen. De volgende dag is het heet. Ik kijk naar de wagens voor mij. Ik zie dat uit bijna ieder autoraampje een slappe arm hangt. Hier en daar beweegt er nog een vinger. Dit lijkt een dodenstoet maar is een file. Ik zit vast in het verkeer op Burrard Bridge. Net zoals de statige Granville Bridge verbindt deze brug het schiereiland dat Downtown vormt, met de zuidelijke kant van English Bay. Daar ligt de wijk Kitsilano, de vroegere hippiehaven waar het nog steeds gezellig wonen lijkt. Pastelkleurige huizen staan tussen de trendy cafés en vegetarische restaurants. Het is de wijk van de fleece-wear en tweedehands kledingwinkels. Voorbij de drukbevolkte stranden Kitsilano Bay en Jericho Bay ligt de grote campus van UBC, de University of British Columbia. Ik bezoek het befaamde Museum of Anthropology, schitterend gelegen tussen zee en bergen en bomen. In het museum kijk ik naar de wereldberoemde collectie kunstwerken en voorwerpen van de indianen die ooit leefden op de noordwestkust en nu in reservaten en verloederde cafés verzameld zitten. Ik zie schitterende dansmaskers en ik zie de grootste verzameling totempalen die ik ooit bekeken heb.
Dan naar het strand. Iemand heeft me Wreckbeach aangeraden. Een generatie babyboomers in hun midliferevival ligt bloot op het strand. Stoned hun leven overpeinzend. Jonge meisjes scanderen met hun heupen hun jeugdigheid. Mensen lezen. Dan rusten ze uit van al die verhalen die hen onrustig maken. Ze smeren zich in met zonneolie en gaan op hun handdoekjes liggen alsof ze wachten op de tekenen des hemels. De zon verdwijnt vanzelf. Tot de volgende ochtend…
Het huwelijk heeft wel wat. De bruidegom roept dat hij haar zal vermoorden. De bruid verkeert in een lichte paniektoestand. De kapster is niet komen opdagen. Haar zus zwaait met een scheermesje. Er stroomt een straaltje bloed uit haar okselholte. Ze gilt om scheerzeep want ze moet “verdomme nog haar twee hele benen ontharen!” Een pastoraal landschap, daarbuiten. Een uitgestrekt grasveld rust tussen alle kleuren groen. Een bergrivier zoekt zich een weg tussen rotsen. De zon zit klem in het woud. Ze schittert zich te pletter waar de takken wijken. Beneden aan de heuvel likt de zee het strand. Het was nog vroeg in de ochtend toen ik hier met de ferry aankwam. De stiefvader van de bruid wilde zeker zijn dat wij de boot niet zouden missen. In zijn van geprangd tussen wijnflessen en picknickmanden reden we de stad Vancouver uit naar Horseshoebay en scheepten in. Twintig minuten varen langs nevelige fjorden en dan aankomen op dit mooie Bowen Island. Het is een van die vele eilandjes langs de kustlijn van Vancouver waar mensen op zondag dieper komen ademhalen. Het “Lang-leve-het-nieuwe-paar!” heeft er een van de kleine cottages bij het grote picknickveld gehuurd. Een man met een gitaar komt het huisje binnen. De gitarist blijkt de rabbijn te zijn. Plots is alles stil en kalm. Het huwelijk wordt ingezegend en nooit heb ik zoiets onvergetelijks gezien als in dat kleine huisje op dat Canadese eiland. Moeder, stiefmoeder, schoonmoeder, zusjes en vriendin van de bruid doen hun ogen dicht. Ze geven elkaar de hand en alsof ze nooit iets anders gekend hebben dan deze versteende eenheid beginnen ze samen te neuriën. Voor hen zit de bruid breekbaar op een stoel. Ze kijkt naar de bruidegom, aan de overkant, waar ook zijn vader, stiefvader, schoonvader, broers en de echte vrienden staan. Ze laten hun rechterhand op zijn schouder rusten. De rabbijn spreekt tot het paar, zoomt in op hun zwakste plekken en zegt hen dan: “Sluit jullie ogen en doe ze pas open op het moment dat in jullie blik al jullie verlorenheid en broosheid zich samengebald heeft.”
Ik kijk naar dit tafereel als een bevoorrechte getuige. Ik ken de gebruikelijke voorgeschiedenis: het verleden dat ook hen soms in de nek sprong, het eeuwige verhaal van de liefde die verkild raakt door achterdocht en slechts langzaam weer ontdooit. Buiten brandt de zon. Dagjesmensen lopen lachend langs de kustlijn. Ze zullen misschien straks het drie kilometer lange Killarney Creek Trail volgen. Ze zullen koffie drinken in de pub op de top van de Snug Cove’s-heuvel. Ze zullen koelte zoeken in de kathedraal van dennen, rode ceders, sparren en esdoorns. Ze dragen een verrekijker om in godsnaam naar de vogels te zoeken.
Binnen knielt de bruidegom in godsnaam voor zijn vrouw. Ze hebben nog steeds hun ogen toe. Ik hoor de schuifelende voetstappen van de mannen die de bruidegom in de richting van zijn bruid stuwen. Ik weet dat hij zonder verbittering van haar zal kunnen houden. Het kan hem niet meer schelen wat voor indruk hij maakt.
Hij begraaft zijn gezicht in de vouw van haar witte kleed tussen haar knieën en begint heen en weer te wiegen. Ze legt haar handen op zijn hoofd. Ze kneedt zijn slapen met haar smalle vingers. Ze kijken op. Hij verandert in een droomwezen van breekbaarheid, te kortstondig om menselijk te zijn. Ik hoor het geneurie van de vrouwen dat overgaat in een licht gesnik. Ze hebben toch geluk met het weer. Enkele uren later zie je op de heuvelrug vrolijke mensen dansen en omvallen. Vrouwen vertellen wetenswaardigheden over mannen en mannen vertellen wetenswaardigheden over vrouwen. De gebruikelijke propaganda van de verbitterden. Er wordt gelachen en gegeten en gedronken en geroddeld en geluisterd naar droeve liefdesgeschiedenissen die niets te betekenen hebben in het licht van de eeuwigheid. In de verte tekenen zich de oude bergen af. Nog nooit zag ik een landschap dat zo’n lucide stiltes kon laten vallen.
Anna Luyten
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier