Uit vaderlandse klei
Het roomkleurige en meestal handgemaakte serviesgoed uit La Louvière blijft zelfs onze noorderburen bekoren. Het bedrijf Boch, bijna zo oud als België, is een vaste waarde.
Info : www.royalboch.be
Van de tien borden die ik thuis en bij vrienden omdraai, komen er acht uit La Louvière. Aan de negende tafel wordt er gegeten uit antieke borden uit Doornik, dus ook van Waalse makelij. Modern serviesgoed komt overal vandaan, maar het oude komt uit België. Onze landgenoten blijken het eigen gleiswerk van Boch nog steeds te appreciëren. Het is niet goedkoop, maar mooi en degelijk.
Borden omdraaien is een interessante bezigheid : zo leer je je land beter kennen. Op oud serviesgoed staan vooral veel Waalse gemeenten vermeld : Arlon, Huy, Nimy, Mons, Andenne en La Louvière. Wallonië had in de achttiende en negentiende eeuw grote voorraden van pottenbakkersklei van uitstekende kwaliteit én van steenkool voor de ovens. En niet alleen Wallonië, maar ook het gebied dat zich uitstrekte van Noord-Frankrijk tot Straatsburg en in het noorden tot het Rijngebied in Duitsland. In het Groothertogdom Luxemburg vinden we een naamgenoot van Boch, ook al sinds mensenheugenis in de ceramiekindustrie. In 1766 richtten de gebroeders Boch daar, in Septfontaines, een eerste fabriek op. Ze kwamen uit Lotharingen, waar de ceramieknijverheid nog oudere wortels heeft. De familie was eerder al in deze sector actief. In 1840 werd het Belgisch-Nederlands verdrag ondertekend dat het Groothertogdom economische onafhankelijkheid verleende onder voogdijschap van Pruisen. Boch-Luxemburg vreesde niet langer te kunnen uitvoeren naar België. Zoals wel meer bedrijven vestigde Boch een bijhuis in België om het probleem te omzeilen, eerst in Seneffe en daarna in La Louvière. Deze stad ligt dicht bij Charleroi, waar al eeuwen ceramiek wordt gemaakt, voornamelijk steengoed of gres. Het bedrijf werd definitief gesticht in 1844 en kende in het rijke België een groeiend succes. In 1850 nam Boch ook de ceramiekfabriek van Doornik over, die in de achttiende eeuw over heel Europa bekend was.
Het basisproduct van de meeste ceramiekbedrijven in West-Europa was toen wat Belgen en Fransen faience fine noemen, een Engelse uitvinding uit de achttiende eeuw, ginds creamware genoemd. De vermaarde Josiah Wedgwood heeft het verspreid over de hele wereld, van de States tot in Australië. Dit roomkleurige aardewerk bood enkele voordelen ten opzichte van porselein. Vooreerst werd het op 940 graden gebakken in plaats van op de gebruikelijke 1200 à 1300 graden voor porselein. Daardoor lagen de stookkosten minder hoog. De ceramiek die tegenwoordig in La Louvière wordt gemaakt, wordt wel op een hogere temperatuur gebakken. Het is ongeveer van dezelfde samenstelling als vroeger, maar harder en dus ook steviger. De creamware was ook goedkoper dan de ouderwetse faience uit bijvoorbeeld Delft. Voor het Delftse goed wordt de klei immers bedekt met een laag wit tinglazuur, wat ook weer geld en arbeid kost. De creamware wordt eenvoudig afgewerkt met een doorschijnende laag glazuur, waaronder er een decor kan worden aangebracht. Dit ceramische product bleek in de negentiende eeuw uitstekend geschikt te zijn als serviesgoed. Het werd dan ook massaal aangemaakt en versierd met de meest uiteenlopende tekeningen. Boch La Louvière heeft er daar trouwens nog een aantal van in productie. Zoals het zogenaamde Boerenbont, een bloemendecor dat destijds geproduceerd werd bij de Société Céramique en later bij Petrus Regout in Maastricht. Het Boerenbont van Boch wordt voornamelijk naar Nederland uitgevoerd.
Het bedrijf Boch kende zijn creatieve ups en downs. Op het einde van de negentiende eeuw brak de bloeitijd aan, toen er naast serviesgoed ook siergoed werd gemaakt. In de negentiende eeuw ging het vooral om imitaties van faience uit Delft, Rouen en Iznik. In die tijd speelde Anna Boch, dochter van de fabrikant Victor Boch en zelf kunstenares, een rol in het artistieke beleid. Ze trok onder meer Willy Finch en de gebroeders Van Rysselberghe aan om de ceramiek te beschilderen. Ongeveer in die periode zou ook Vincent van Gogh bij Boch hebben gewerkt, niet als schilder, maar als arbeider.
In de jaren twintig van de twintigste eeuw evolueerde de productie tot een creatief hoogtepunt met prachtige art-decoceramiek ontworpen door Charles Catteau, die in 1937 opgevolgd werd door Raymond Chevalier. In de jaren zeventig en tachtig ging het Boch minder voor de wind : het creatieve elan nam af en de concurrentie nam toe. In 1990 kreeg het bedrijf een nieuwe financiële injectie en werden er weer hedendaagse ontwerpers aangetrokken, zoals Piet Stockmans en Bob Van Reeth. In 1996 ontving Royal Boch ook de titel van hofleverancier. Dat neemt niet weg dat de buitenlandse concurrentie doortastend is voor een bedrijf dat grotendeels manueel produceert. Daarom blijven de ateliers zo pittoresk : mallen uit een ver verleden en zelfs de unieke flessenoven zijn nog steeds in gebruik. De modellen van de mallen worden zorgvuldig bewaard in een soort archief. Het vervaardigen van deze gipsen mallen is op zich een soort beeldhouwerwerk dat in een apart atelier gebeurt. Ook voor de binnenzijde van de borden wordt een mal gebruikt, de buitenzijde wordt met een kam afgedraaid. Na het vormen worden de stukken gedroogd. Vervolgens worden ze tweemaal gebakken, eerst tot ‘biscuit’, rauw gebakken klei dus, nadien gaan ze de emailoven in om het glazuur te verglazen. Versieren gebeurt met het penseel voor het Boerenbont, of met zeefdruk en verfspuit. Er worden nog steeds drukdecors gebruikt, zoals vroeger.
Dit bedrijf is een levend stuk erfgoed. Het blijft een laboratorium voor de liefhebbers van ceramiek en voor de ontwerpers. Er worden plannen gesmeed om de site met de oudste gebouwen en ovens als museum in te richten. Het bedrijf kan trouwens al gedeeltelijk worden bezocht.
Door Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde
Het succes van Boch, gesticht in 1844, leidde in 1996 tot de titel van hofleverancier.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier