Tête-à-tête

Jo: donkerblauw pak, Digel. Kaki rolkraagtrui, Café Costume. Yasmien: zijden jurk en oorbel, Dries Van Noten. © Klaartje Lambrechts

Acht mensen die dit jaar iets bijzonders meemaakten, ontmoeten en interviewen elkaar. Vier duo’s duiken in de diepte over werk, leven en waarom 2018 niet licht vergeten zal worden.

Styling: Christine Van Laer.

Foto’s: Klaartje Lambrechts.

Stylingassistent: Indira Cardinaels.

Haar en make-up: Evelien De Potter en Inge Devos voor Dior.

Met dank aan Piper-Heidsieck, Fosbury&Sons voor de locatie, Serax en Zara Home voor de decoratie.

Jo Grootaers & Yasmien Naciri

Yasmien Naciri (26) staat bedrijven bij in hun communicatie, geeft lezingen, schrijft columns en publiceerde in 2018 een boek. Ze praat met Jo Grootaers (27), chef van het Tongerse Altermezzo, die dit jaar gelauwerd werd door Michelin en Gault-Millau. Twee jonge positieve perfectionisten samen.

Ben je familie van Walter?” Dat is het eerste wat Yasmien Naciri wil weten van Jo Grootaers. Hij lacht. “Absoluut niet, ik ben gewoon de chef van Altermezzo in Tongeren.” Zo gewoon is dat nu ook weer niet. Hij kreeg eind 2017 een eerste Michelinster en werd Jonge Chef van het Jaar bij Michelin en Gault-Millau.

Het verschil maken, daar word ik gelukkig van

Yasmien Naciri: “Wanneer wist je dat koken je passie was?”

Jo Grootaers: “Ik heb als kind vaak mama geholpen en in de sociaal-technische wetenschappen kregen we een halve dag per week kookles. Ik was de enige van de klas die daarnaar uitkeek, dus in het vierde middelbaar ben ik naar de hotelschool getrokken. Ik voelde direct: dat is het voor mij. Hoe zat dat bij jou? Wist jij al snel wat je wilde doen?”

Naciri: “Ik ben altijd ambitieus geweest en heb ook altijd geweten dat ik een impact wilde hebben op het leven van mensen. Ik doe sinds mijn zestiende vrijwilligerswerk en op mijn twintigste richtte ik Amana op, een organisatie die vandaag in Marokko schooltjes renoveert en waterputten boort, en in België daklozen helpt. Ik startte een jeugdhuis, Fleks, voor ondernemende jongeren die hun talent willen ontwikkelen of een podium zoeken. Dat doe ik als vrijwilliger, mijn kost verdien ik als marketing en communicatie-consultant in business-to-business. Ik ben columniste voor De Morgen en heb in 2018 een boek geschreven, We nemen het heft in eigen handen. Jij was ook nog jong toen je chef werd bij Altermezzo?”

Grootaers: “Achttien, en het begin was moeilijk. De zaak liep niet goed, en toen de chef de dag voor oudjaar opstapte, werd ik na vier maanden in de keuken zelf chef. Ik verbrandde bovendien mijn enkel aan een kokende pot bouillon. Ik moest twee maanden rusten, maar stond met derdegraads brandwonden de volgende dag weer in de keuken het oudejaarsmenu klaar te maken. We waren gewoon een brasserie. De hele dag open, pannenkoeken op het menu, je kent dat wel. Maar ik kon meer en wou meer, en kreeg de vrijheid om te experimenteren. Vier jaar geleden hebben we beslist om volledig voor de gastronomie te gaan. Dat betekent de lat almaar hoger leggen en jezelf constant in vraag stellen. Ik ben wel nog jong, maar in mijn vak al volwassen, vind ik.”

Naciri: “Hoe kwam je dat te weten, van die eerste ster?”

Tête-à-tête
© Klaartje Lambrechts

Grootaers: “Een week voor de voorstelling van de nieuwe Michelingids kregen we de vraag of we toch zeker wilden komen. Ik was nerveus, want ’s morgens werden we in de krant al getipt. De eerste aankondiging was die van Jonge Chef van het Jaar. Dat was ik. Mijn hart ging naar honderd per uur. Ik kreeg een veel te grote koksjas aan en zag alle iconen van de Belgische culinaire wereld voor mij applaudisseren. Vanaf dat moment kende iedereen mijn naam. Ik ging weer zitten terwijl de sterren werden aangekondigd. Limburg passeerde zonder Altermezzo te noemen, dus het werd spannend. Plots werd dat heel erg belangrijk. Wij werden als allerlaatste aangekondigd en ik kreeg weer een te grote koksjas. De volgende week stond de telefoon roodgloeiend. Extra druk? Dat denk ik niet. Die druk leg je jezelf op. Bovendien doe ik waar ik altijd van gedroomd heb.”

Naciri: “Bij mij gaat het om die impact. Gesprekken in gang zetten en dingen in beweging brengen. Mijn boek had een positieve boodschap, en ik kreeg positieve reacties van lezers. Dan laat je iets moois achter. Het klinkt misschien raar voor iemand die zo jong is, maar ik vind het belangrijk dat ik iets achterlaat als ik sterf. Het kan ook op elk moment stoppen, daarom probeer ik bewust te leven. Carpe diem is een mooi idee, maar juist door stil te staan bij de dood, pluk ik de dag. Ik wil echt genieten en er het uiterste uit halen.”

Grootaers: “Het uiterste eruit halen, was dat ook een drijfveer bij die rechtszaak tegen iemand die je op Twitter had bedreigd?”

Naciri: “Sinds ik in 2015 voor het eerst op de radio kwam, ben ik heel zichtbaar op sociale media. Ik heb veel volgers, maar krijg ook veel anonieme haatberichten, van stalking tot doodsbedreigingen. Niet om wat ik vertel, maar om hoe ik eruit zie. In het begin probeerde ik in dialoog te gaan, maar dat werkte niet. Negeren en blokkeren was ook moeilijk, want ze vonden me dan via mijn opdrachtgevers of verenigingen. In 2016 heb ik klacht ingediend. Ik moest eerst aan de politie uitleggen wat Twitter precies was, maar tot mijn verbazing hebben ze het serieus genomen. Heel wat aanvallen waren al verjaard, maar ze hebben één man gevonden en aangeklaagd. Bij de rechtszaak in het voorjaar heb ik geen advocaat genomen. Ik wilde er geen cent aan uitgeven, maar hem wel confronteren. In de ogen kijken. Die oudere man is veroordeeld, voor het eerst in België. Zijn anonimiteit wegnemen was ontzettend belangrijk. Die mensen weten dat wat ze doen verkeerd is, maar ze verstoppen zich. Als dat niet meer kan, zullen ze misschien leren dat het echt niet kan. Men zegt weleens dat ik naïef ben, maar ik zie mezelf eerder als een positieve realist.”

Grootaers: “Dat probeer ik ook te zijn. Waar ik mezelf ook in herken, is dat stapje extra dat jij altijd lijkt te doen. Ik ben ook ambitieus. En plichtbewust. Ik vind het geen straf om hard te werken, want ik doe wat ik doe echt graag. Ik heb ook geen stages gedaan bij gerenommeerde sterrenzaken. Ik heb het alleen gedaan en ben daar trots op. En nee, ik kook niet voor de sterren of de eer. Ik wil niet in the picture staan. Maar commercieel heeft dat impact en dat hadden we nodig om verder te groeien. Meer klanten, dat betekent dat je kunt investeren en meer personeel kunt aannemen. Wij zitten in Tongeren, daar moeten we rekening mee houden.”

Naciri: “Waarom kook je dan wel? Uit liefde voor het vak?”

Tête-à-tête
© Klaartje Lambrechts

Grootaers: “Om mensen een leuke avond te geven, zodat ze met een goed gevoel naar huis gaan. Dat maakt me gelukkig. En een team dat goed werkt, ook.”

Naciri: “Mensen doen genieten is mooi. Ik denk dat wij allebei een beetje perfectionistisch zijn, niet? Ik ben eigenlijk nooit honderd procent tevreden. Bij lezingen, events en columns probeer ik altijd beter te doen dan gisteren. Toen de uitgever me opbelde met de vraag of ik een boek wou schrijven was ik in shock. Wie gaat mij willen lezen, vroeg ik me af. Ik schreef natuurlijk wel columns waar veel reactie op kwam, maar in een krant ben je maar een paar kolommen in een groter geheel. Een boek koopt de lezer alleen als hij geïnteresseerd is. Dus ligt de lat prompt een stuk hoger. Ik krijg gelukkig veel positieve reacties en word gevraagd door scholen én een Fortune 500-bedrijf om te komen spreken. Spreken in het openbaar is niet mijn favoriete ding, maar als ze me vragen, doe ik het graag. Omdat ik ervan leer en beter wil worden. Heb je ook dat ambitieuze? Kijk je al uit naar twee of drie sterren?”

Grootaers: “Ik zou het niet weigeren, maar het is onwaarschijnlijk. Er zijn maar een honderdtal chefs ter wereld met drie sterren. Je moet extreem goed zijn en ik ben eigenlijk geen competitiebeest. Ik wil het gewoon goed doen.”

Naciri: “Maar je bent nog jong.”

Grootaers: “Dat is zo en ik wil ook meer. Maar ik wil rustig groeien, niet met bokkensprongen. Anders ben ik uitgeblust op mijn veertigste. Uiteraard was mijn ster het hoogtepunt van de afgelopen twaalf maanden. Wat was dat bij jou?”

Naciri: “De renovatie van een dorpsschooltje doorAmana. Het is niet perfect, maar er ligt een vloer, er is lopend water en toiletten, we hebben schoolborden gekocht en een tuintje aangelegd. Dat te zien gebeuren, maakte me heel gelukkig. Een paar dagen later was ik erbij toen er voor het eerst water uit een pas geboorde bron kwam. Iedereen ging onder het water in het rond springen, dat was zot. Meer moet het voor mij niet zijn. Het verschil maken, daar word ik gelukkig van.”

Rudi: kostuum, LEF. Hemd en zijden sjaal, Paul Smith.  Abdo: zwart kostuum, Atelier NA. Wit hemd, LEF.
Rudi: kostuum, LEF. Hemd en zijden sjaal, Paul Smith. Abdo: zwart kostuum, Atelier NA. Wit hemd, LEF.© Klaartje Lambrechts

Rudi Vranckx & Abdo Khawas

VRT-journalist Rudi Vranckx (58) brengt sinds 1989 verslag uit over conflicten. Hij publiceerde dit jaar ‘Mijn kleine oorlog’ en ontving zowel de Carnegie Wateler Vredesprijs als de ereprijs Journalist voor de Vrede van het Humanistisch Vredesberaad. Abdo Khawas (28), politiek vluchteling uit Gaza, kwam in 2016 naar België en opende in januari kapsalon Hairmode in Gent.

Ik had niets meer toen ik in Brussel aankwam”, steekt Abdo Khawas van wal. “Ik zat op mijn tocht eerst twee maanden vast in de Egyptische transitzone, en daarna ben ik via Jordanië, Israël, Turkije, Griekenland, de Balkan en Duitsland gereisd. België erkende me als vluchteling in september 2017. Toen volgde ik al een cursus Nederlands, en uiteindelijk ben ik in een kapperszaak gaan werken. Mijn vader leerde me als kind het vak, en ik wilde hier iets doen: me integreren, een netwerk uitbouwen, werk zoeken. Iedereen heeft een beetje geluk nodig, maar uiteindelijk moet je zélf aan je toekomst werken, niemand anders.”

Vrede kan enkel vanuit de samenleving komen

Rudi Vranckx: “Je wilskracht verbaast me niet. Mensen die een oorlogsgebied ontvluchten, hebben sowieso veerkracht. Anders begin je niet aan zo’n lange tocht. Die energie verdwijnt niet zomaar zodra die mensen hier zijn. Ik zie het ook in oorlogsgebieden: drie dagen na het staakt-het-vuren bouwen ze hun huizen en scholen weer op.”

Abdo Khawas: “Ik wilde al veel langer weg uit de Gazastrook, hoor. Ik studeerde psychologie, maar een job kon ik vergeten. De economie is ingestort door de jarenlange onlusten en economische blokkade, de werkloosheid is enorm, en de weinige banen die er zijn, worden door Hamas ingepikt. Ik ben opgegroeid met de oorlog met Israël, maar de laatste tien jaar hebben de opkomst van islam-extremisme en de spanningen tussen Hamas, Fatah en hun milities de zaken nog verergerd. De armoede, de verwoesting, het gebrek aan goederen en drinkbaar water, de urenlange stroomonderbrekingen: jij weet wat ik bedoel. In 2014 vernielde een bom op de naburige moskee ook het kapsalon van mijn vader, en niet veel later ben ik vertrokken.”

Vranckx: “Op mij maakt de Gazastrook altijd een beklemmende indruk. Ik was er sinds 1991 een tiental keer, en dat is altijd een vreemde gewaarwording. Het is een van de meest dichtbevolkte gebieden ter wereld, en enorm benauwend: een land dat eigenlijk geen land is, met anderhalf miljoen mensen die geen echte nationaliteit hebben en met grenzen die eigenlijk muren zijn, waaruit je niet weg kunt. Niet via de lucht, niet over zee en niet over land, want Israël en Egypte sluiten alles af. Mij doet het altijd aan een gigantische openluchtgevangenis denken. Als ik er na een week werken vertrek, voelt het alsof ik een enorme hap zuurstof neem. Al komt de situatie niet uit de lucht vallen: er komt ook veel geweld uit Gaza.”

Khawas: “Het probleem is dat we collectief gestraft worden. Niet iedereen is lid of aanhanger van Hamas, niet iedereen is voor de islamitische jihad. De meeste mensen willen heel redelijke dingen: vrijheid, werk, eten en geld om voor hun familie te zorgen. Maar veel hoop heb ik niet meer. Onze politieke leiders beloven al decennialang vrede zonder ook maar iets te bereiken, en van het buitenland verwacht men ook niets meer. Gods hulp, dat is het enige waar mensen nog op rekenen, en zo ploeteren we nu al bijna zeventig jaar verder.”

Vranckx: “Ik heb behoorlijk wat van die topfiguren gesproken: Yitzhak Rabin, Yasser Arafat, Ehud Barak. Ik heb ook de Oslo-akkoorden in ’93 en verscheidene vredesconferenties meegemaakt. Maar het is niet op die manier dat vrede ontstaat, of met straffe speeches en tweets. Die kan enkel vanuit de samenleving komen, van de bevolking. Maar eigenlijk ben ik benieuwd naar je studies. Waarom had je psychologie gekozen?”

Khawas: “Goede vraag. Ik zag mezelf wel op de luchthaven of in een ziekenhuis werken. Alleen hebben we geen luchthaven meer en heb ik het niet zo voor operatiekamers. (lacht) Maar psychologen zijn ook hard nodig in Gaza. De trauma’s van mensen die geweld meegemaakt hebben of naasten verloren, de permanente angst voor bombardementen en aanslagen, de wanhoop omdat alles zo uitzichtloos lijkt – aan werk geen gebrek.”

Tête-à-tête
© Klaartje Lambrechts

Vranckx: “Ik vroeg het je omdat ik zelf ooit een documentaire maakte over psychologische hulpverlening in Gaza, onder meer in de scholen. Veel kinderen hebben nooit iets anders gekend dan geweld en onzekerheid en zitten met gigantische trauma’s. Een van de bekendste psychiaters op het vlak van kinderen met oorlogsstress kwam trouwens uit Gaza: Eyad El-Sarraj. Maar ondertussen hebben we het over verschillende generaties die opgegroeid zijn met een gevoel van uitzichtloosheid. Om maar te zwijgen van de sfeer van wantrouwen en paranoia onder de bevolking. De Israëli’s en de strijdende partijen moeten hun informatie ergens vandaan halen.”

Khawas: “Het is allemaal zo dubbel. Aan de ene kant kent iedereen iedereen bij ons. Hier in België kennen buren elkaar vaak niet, bij ons kun je elke kleine jongen op straat de naam van iemand in de wijk geven, en hij zal je er zo naartoe brengen. Maar tegelijk ben je er nooit helemaal zeker van dat je de ander kunt vertrouwen. Voel jij er veilig als journalist?”

Vranckx: “Het is een van de weinige plekken waar ik over oorlog bericht zonder me bedreigd te voelen. In Syrië of Irak is het risico om gekidnapt te worden reëel, terwijl je in landen als Libië en Egypte op je hoede moet zijn voor de veiligheidsdiensten en milities. In Gaza heb ik dat niet. Journalisten kunnen er tegengehouden en ondervraagd worden en in de gevangenis belanden. Maar ze zijn geen target. Uiteindelijk vinden zowel de Israëli’s als de Palestijnen dat je daar moet zijn om hun kant van het verhaal te vertellen. Al kun je uiteraard altijd pech hebben en een bom op je hoofd krijgen. Je kunt maatregelen nemen om het gevaar te beperken, maar je kunt niet alles in de hand houden. Het gevaar komt uit de lucht.”

Khawas: “Klopt. Je ziet het niet, maar het hangt letterlijk boven je hoofd. Dat bombardement dat de kapperszaak van mijn vader trof, dat zat er al jaren aan te komen. We wisten dat de moskee een doelwit kon zijn. En als de Israëli’s zich op foute informatie baseren, kan een bom die voor een extremist bedoeld is ook ergens anders terechtkomen en onschuldige burgers doden. Bang ben ik nooit geweest. Voor mij was dat gewoon mijn leven. Uiteindelijk is het alleen God die bepaalt wanneer je tijd gekomen is. Wat moet gebeuren, zal ook gebeuren.”

Vranckx: “Als je alleen maar oorlog en geweld gekend hebt, zit die stress in je systeem, denk ik. Onbewust draag je dat altijd met je mee. Zeker als het niet alleen over je eigen veiligheid gaat, maar ook over die van je familie. Dat is voor mij uiteraard anders. Maar mijn hoofd is wel een hangar van beelden, indrukken en ervaringen geworden, waarvan enkele af en toe naar boven komen. Controle heb ik daar niet over, dat komt en gaat vanzelf. Hoe gaat het trouwens met je familie?”

Khawas: “De situatie wordt er jaar na jaar een beetje slechter op, nooit beter. Ik spreek mijn moeder en vader haast elke dag, en ook via de media blijf ik de situatie op de voet volgen. Ik ben hier en focus me op mijn toekomst, maar in mijn hoofd ben ik ook altijd een beetje daar.”

Anne: kostuum, Maison Margiela bij Louis. Blouse met kristallen, Erika Cavallini bij Renaissance. Oorbel, Mulberry.  Sofie: katoenen bustiertop, wijde zwarte broek en laklaarzen, A.F. Vandevorst. Oorbel, Mulberry.
Anne: kostuum, Maison Margiela bij Louis. Blouse met kristallen, Erika Cavallini bij Renaissance. Oorbel, Mulberry. Sofie: katoenen bustiertop, wijde zwarte broek en laklaarzen, A.F. Vandevorst. Oorbel, Mulberry.© Klaartje Lambrechts

Anne Kurris & Sofie Van de Velde

Anne Kurris (59) vierde dit jaar de twintigste verjaardag van haar kinderlabel en kondigde daarmee het slothoofdstuk aan van haar carrière als modeontwerpster. Ze heft het glas met Sofie Van de Velde (46), wier kunstgalerie in juni op Art Basel bekroond werd tot de meest creatieve en innovatieve van Europa.

Sofie Van de Velde: “Anne en ik kennen elkaar al even. We hebben elkaar ontmoet op een kunstbeurs, vijf jaar geleden. We maakten toen allebei een moeilijke periode door. Annes toenmalige echtgenoot kon elk moment overlijden aan kanker en mijn vader was zwaar ziek, ook kanker. Toen hebben we ons eerste en meteen erg serieuze gesprek gevoerd. Herinner je je dat nog?

Het is belangrijk dat vrouwen elkaar helpen

Anne Kurris: “Natuurlijk. En de jaren daarna hebben we veel gemeenschappelijke interesses ontdekt. Zo houden Sofie en ik allebei enorm van champagne. (lacht) Maar we delen ook een passie voor kunst en mode. Sofie is bovendien onderwijswetenschapster van opleiding, ik geef les aan mode- en illustratiestudenten en we vinden het allebei belangrijk om andere vrouwen te inspireren.”

Van de Velde: “Maar ik heb je nog nooit officieel mogen interviewen en eigenlijk heb ik wel wat vragen voor je. Zoals: wat maakt dat je al twintig jaar blijft doorgaan, in een toch wel moeilijke sector?”

Kurris: “De passie voor mijn vak. Ik wil creëren, mezelf kunnen uitdrukken en omgaan met andere mensen die creatief bezig zijn. Zo eenvoudig is het. Dat is toch ook wat jou drijft?”

Van de Velde: “Ja, maar je had ook in dienst van een grote ontwerper kunnen werken. In plaats daarvan koos je voor een eigen label.”

Kurris: “Ik ben eigenlijk grafisch vormgever van opleiding en heb het geluk gehad dat ik in het begin mocht werken voor fantastische mensen als Dries Van Noten, Walter Van Beirendonck en Dirk Van Saene. Tot ik op een dag mijn uitgesproken ideeën niet langer kwijt kon. Dat frustreerde me, dus besloot ik een eigen label te beginnen. Ontwerpen die eigenlijk bedoeld waren voor papier begon ik op textiel te drukken en met mijn eerste posterjurkjes ben ik meteen bekend geworden. Ik kende nochtans weinig van mode. Ik ben echt een autodidact.”

Tête-à-tête

Van de Velde: “Haalde je je drive uit het feit dat je geen klassieke modeopleiding had genoten?”

Kurris: “Aanvankelijk wel, maar al snel kwamen de hindernissen op mijn pad. Ik wist niets van textiel, of van werken met fabrikanten. Ik was vastbesloten die obstakels te overwinnen, maar toch heb ik me in het begin vaak slecht gevoeld. Uiteindelijk vond ik mijn draai en vandaag ben ik blij dat ik mijn terrein heb kunnen verschuiven. Dat heb jij uiteindelijk ook gedaan, Sofie. Je bent onderwijswetenschapster; pas vijf jaar geleden stapte je de kunstwereld in. Waarom die omweg?”

Van de Velde: “Dat had met mijn vader te maken, Ronny Van de Velde, die in Antwerpen al jaren een succesvolle galerie had. Op mijn achttiende begon ik te werken voor hem en mijn moeder, zijn rechterhand, maar mijn ouders wisten zoveel over kunst dat ik al snel merkte dat ik het verschil niet kon maken. Omdat ik graag iets wou toevoegen aan de wereld ging ik met kansarme jongeren werken, zonder de kunstsector uit het oog te verliezen. Ik bleef voor mijn vader naar veilingen gaan en de wereld rondvliegen. Toen hij in 2010 erg ziek werd, heb ik een promotie in de sociale sector opgegeven om weer voor hem te gaan werken. In 2013 opende ik mijn eigen galerie. Ik wou met levende kunstenaars werken, terwijl mijn vader een passie koestert voor het werk van reeds overleden kunstenaars.”

Kurris: “Wat maakt jouw galerie anders dan de anderen? Waarom kreeg jij op Art Basel die award voor meest creatieve en innovatieve galerie?”

Van de Velde: “De jury was onder de indruk van het feit dat ik zo opensta voor samenwerkingen, zowel met musea en kunstenaars als met andere galeries. De kunstwereld is een heel concurrentiële sector, maar de klassieke ‘ieder voor zich’-manier van werken heeft volgens mij geen toekomst meer. Ik heb een eigen galerie in Berchem, maar op het Zuid in Antwerpen heb ik een tweede ruimte van vierhonderd vierkante meter die ik deel met een andere galerist, Jason Poirier van Plus-One Gallery. We delen onze kennis, contacten, maar ook praktische zaken zoals opslagruimte en een bestelwagen. Bij de opening van het pand hebben we samen één welkomstreceptie gegeven en mensen die de ene galerie bezoeken, kunnen meteen ook de andere ontdekken. Onze beide teams zien alleen maar een meerwaarde in die manier van werken, wat niet betekent dat er bij momenten geen gezonde concurrentie tussen ons hangt. Ook voor mijn kunstenaars ben ik voortdurend op zoek naar samenwerkingen met internationale galeries. Ik zie mezelf eerder als een ondernemer in kunst dan als een galerist en ik voel me oprecht gelukkig als een andere galerist perfect begrijpt wat ik wil doen en enthousiast mee begint te brainstormen. In de mode zijn samenwerkingen toch ook almaar belangrijker?”

Kurris: “Zeker. Ik heb de Belgische kindermode internationaal mee op de kaart mogen zetten, maar dat was niet gelukt als andere Belgische kindermerken zoals Max & Lola, Maan of Rita co Rita niet mee aan de kar hadden getrokken. Intussen is de modewereld zodanig veranderd dat er vandaag heel nieuwe manieren van samenwerken nodig zijn. Het oude werkingsmodel, zoals ik het heb gekend, is in zijn slotfase beland. Dat is ook waarom ik er na twintig jaar bewust een punt achter zet. Het is aan de jonge generatie designers om dat nieuwe hoofdstuk te trekken.”

Tête-à-tête

Van de Velde: “Je hebt je laatste collectie heel openlijk aangekondigd?”

Kurris: “Ja, ik wou niet in stilte een punt zetten achter mijn carrière. Ik ben trots op de voorbije twintig jaar en heb veel positieve reacties ontvangen op mijn beslissing, tot kindertekeningen toe. Ik zie stoppen niet als een mislukking, of als het einde van mijn leven. Ik blijf lesgeven aan studenten van de Modeacademie en studenten illustratie van Sint Lucas Antwerpen.”

Van de Velde: “Je nieuwe echtgenoot heeft ook een kunstgalerie. Ga je hem daar in de toekomst in bijstaan?”

Kurris: “Zeker, ik ga graag om met kunstenaars. Het zijn vaak mensen die anders denken en ik hou zowel van sterke persoonlijkheden als van mensen die zich kwetsbaar durven op te stellen. Is het voor jou altijd gemakkelijk om jezelf te zijn, in een mannelijke branche?”

Van de Velde: “De kunstsector is nog altijd erg patriarchaal. Mijn collega Jason heeft net als ik een nieuw samengesteld gezin met vier kinderen en probeert werk en privé even hard te balanceren als ik. Alleen wordt hij daar nooit negatief op aangesproken. Als ik het even zwaar heb, wordt mij door iedereen, van de bakker tot de kapper, een schuldgevoel aangepraat: ‘Zou je niet wat minder hard werken?’ Het zegt veel over hoe geëmancipeerd onze samenleving is. Altijd als ik een vrouwelijke kunstenaar vooruit kan helpen, of een mooie deal sluit met een andere galeriste, voel ik me dan ook net ietsje gelukkiger. Het is belangrijk dat vrouwen kunnen bloeien en elkaar helpen. Ook mijn team bestaat enkel uit vrouwen. Ik geloof dat we het verschil kunnen maken.”

Kurris: “Amen. En dan nu champagne?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content