Stockholm Mozaïek van water en cultuur

Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Stockholm is volgend jaar de veertiende culturele hoofdstad van Europa. In afwachting daarvan wordt er hard gewerkt aan het patrimonium. Dat neemt niet weg dat er ook nu, voor de grote drukte begint, al heel wat te zien is in de Zweedse hoofdstad.

Tekst en foto’s Pierre Darge

Het water is overal in Stockholm en dat kan nauwelijks verbazen : de Zweedse hoofdstad ontstond op een klein eiland, in een zeer versnipperde archipel van zo’n 24.000 eilandjes. Op veertien ervan rust het moderne Stockholm, dat aan elkaar hangt met bruggen en doorsneden wordt door kanalen. Daardoor ontstaat een Sint-Petersburgse indruk, met veel kaden, flink wat wind en cruiseschepen die zomaar de stad binnenvaren. De stad ligt in de herfstzon en de hoofdstedelingen koesteren zich op de terrassen. De restauranthouders verwennen hen bij de eerste kille dagen nog even met haastig toegestopte dekens en verwarmers tegen het plafond. Wie voor het eerst in Stockholm neerstrijkt, raakt niet meteen wijs uit het stadsplan, omdat overal wel weer een nieuw eiland loert en de kades op mekaar lijken.

Behalve het water dringt ook het groen tot diep in de stad binnen. Niet toevallig was Stockholm drie jaar geleden ’s werelds eerste hoofdstad die een deel van zijn oppervlak tot nationaal park promoveerde. Dat park omvat onder meer het eiland Djurgården, ooit het koninklijk jachtdomein, dat tegenwoordig meer bekendheid geniet omwille van Skansen, het openluchtmuseum waar meer dan honderdvijftig historische gebouwen bijeengebracht zijn. Die bezorgdheid om natuur en groen is een zeer Zweedse aangelegenheid. De inwoners van Stockholm wijzen er steeds weer op dat ze ’s zomers gewoon in de kanalen van de binnenstad zwemmen en dat voor het koninklijk paleis de vissers tot aan de heupen in het water staan. Maar het gekst worden ze van de zon. Niet helemaal verwonderlijk in een stad die het ’s winters met slechts een handvol uren licht moet doen.

Een paar uur na mijn aankomst zit ik tegenover Erik Lallerstedt in diens restaurant Gondelen, zes verdiepingen boven de stad. Het stratenplan wordt me nu ineens duidelijk, met in het westen het stadhuis, tegenover ons de oude stad en in het oosten het eiland Djurgården en het water dat naar de Baltische Zee stroomt. Een week eerder had ik niet eens van Lallerstedt gehoord. Dat zullen de gastronomen onder de lezers me kwalijk nemen : de man is de eerste Scandinaviër die zijn arbeid achter het fornuis met een Michelinster bekroond zag. ?Ik werkte als jongeman welgeteld één jaar in dienst van iemand anders, als hulpje aan de receptie van het prestigieuze Waldorf-Astoria-hotel in New York. Daar zag ik de enthousiaste jongelui die ik een paar maanden eerder naar Vietnam had zien vertrekken als gebroken mannen terugkeren. Sommigen in rolstoelen, anderen aan stukken gereten. Ik begreep dat ik in de Verenigde Staten niets te zoeken had en dat ik voor mezelf wilde instaan.?

Lallerstedt, die nu 51 is, runde achtereenvolgens een hotel, dreef een viswinkel en begon een restaurant. Dat werkte hij op, waarna hij het verkocht en opnieuw begon. Even nam hij zelfs een zeer populair restaurant over, wat hij een heerlijke ervaring noemt omdat heel Zweden er langskwam : kinderen, dronken zeelui en oude vrouwtjes. In 1984 kreeg hij een Michelinster, maar dat vindt hij zelf niet zijn voornaamste verdienste. ?Het leukste is om een Zweed van het platteland, die nooit buiten zijn dorp is geweest en zeer traditioneel ingesteld is, iets anders te leren eten dan meatballs. Als die van mijn kostje kan genieten, is mijn dag al goed. Tegenwoordig sta ik niet zo gek veel meer achter het fornuis, al mis ik het werk in de keuken wel. Elke dag hol ik langs mijn drie restaurants. Ik gun mijn jonge chefs steeds meer verantwoordelijkheid en laat ze participeren in de zaak. Zo komen ze niet in de verleiding om bij me weg te gaan.?

Zelf heeft de Zweed ook wat in Europa rondgereisd en er zijn ogen ruimschoots de kost gegeven. Hij roemt de inmiddels op rust gegane Zwitserse chef Freddy Girardet als de absolute meester. ?Toen ik er de eerste keer ging eten, kon ik achteraf niet in slaap komen. Het was zo lekker dat ik helemaal van streek raakte. Ik ben er misschien wel twintig keer teruggekeerd. Wat ik er leerde ? De manier waarop hij met het vuur omging en hoe hij zijn sauzen bereidde. Maar toen een verslaggever van een financiële krant me vorige week naar mijn huidige topper vroeg, noemde ik spontaan L’Ecailler du Palais Royal in Brussel.?

Terwijl we koffie drinken, informeer ik naar de Zweedse trekjes. ?Om de Zweden te begrijpen, moet je het licht begrijpen. Als er licht en zon is, bloeien ze open. Dan zie je die wat stugge mentaliteit zo wegsmelten. Nu, met de winter voor de deur en de feesten nog veraf, breken er moeilijke tijden aan, dat zal elke openhartige Stockholmer je meteen vertellen.?

Die avond eet ik in Eriks, Lallerstedts sterrestaurant in de Gamla Stan, de oude stad, één klein eilandje groot. Een aardig nest met hobbelige straatjes, omzoomd met schuingezakte gevels, vaak in het roestbruine Falu Rödfärg het rood van Falu, de stad van de koperwinning. Bij het raffineren van het koper blijft een residu achter dat gemengd met leem een uitstekende bescherming biedt voor de gevels die het ’s winters hard te verduren krijgen. De oude stad telt zo’n 290 huizen die uit de Middeleeuwen stammen en bevolkt worden door amper tweeduizend inwoners, die voor hun historische flatje flinke prijzen betalen. Een Zweedse die jarenlang in Gamla Stan heeft gewoond en er in 1993 wegtrok, betaalde toen 7400 kronen per maand voor 108 m2. En, voegt ze er haastig aan toe, de Zweden zien een derde tot de helft van hun maandwedde aan huur opgaan.

Op het hoogste punt van de oude stad ligt het Stortorget, het pleintje waar in 1520 de Zweedse aristocratie na een list van de Denen werd omgebracht op Gustav Vasa na. Die wist niet alleen te ontsnappen, hij leidde ook het verzet en verdreef ten slotte de Denen, waarna hij in 1523 tot koning werd gekroond. Op het Stortorget staat de kathedraal die onderdak biedt aan het indrukwekkende vijftiende-eeuwse polychrome eiken beeld van Sint-Joris en aan het oudste schilderij dat de stad voorstelt : een paar huizen in het groen, omringd door water. Natuurlijk was de plek waar Stockholm ontstond geen toeval : ze lag precies op de plaats waar de wateren van de westelijk gelegen meren en die van de Baltische Zee mekaar ontmoetten. Daar werd dus een sluis gebouwd. De kleine stadskern die er ontstond, werd omsloten door de Västerlånggatan en de Osterlånggatan, zeg maar de West- en de Ooststraat. Ze behoren nog altijd tot de leukste nostalgische straatjes van de hele hoofdstad, hoewel de Köpmansgatan, die beide straten verbindt, misschien nog aardiger is, met zijn vele antiekzaakjes, vaak met beschilderde plafonds. Elke wandeling in Gamla Stan eindigt bij het Järntorget, het pleintje waar de oudste en beste patisserie van de stad ligt, Sundbergs Konditori. Liedjeszanger Evert Taube kreeg er een paar jaar geleden zomaar een standbeeld. Op de scènes van Skansen bracht Taube zijn gehoor in verrukking met teksten over jonge Zweden die de wereld introkken, maar zich dan in Zuid-Amerika ineens bedachten dat het allerleukste meisje toch thuis in Stockholm woonde.

In Eriks restaurant kan je niet alleen uitzonderlijk lekker tafelen, het is er ook buitengewoon duur. Het aardige is dat er aan de bar altijd een tiental bordjes klaarstaan voor wie geen fortuin wil uitgeven. Daar zitten gehaaste journalisten, verstrooide componisten en verlopen schrijvers over hun werk gebogen. Nadat ik me ’s maandag door het degustatiemenu heb gewerkt tartaar van tonijn met Iraanse kaviaar, eendensoep, tarbot met lobster hollandaise, wild en een variatie van chocoladebreidingen als toetje, probeer ik op dinsdag het aanbod aan de bar. Daar bestel ik een viskasserolletje dat doorgespoeld wordt met een glas Chablis en een crème brulée voor pakweg 1500 frank. Tussen de gerechten door laat Erik me het statige herenhuis zien waar voor moegestreden eters een paar kamers en suites ter beschikking staan, zodat ze ’s nachts niet meer de straat op moeten. Het origineelst is de chambre séparée aan het einde van de eetzaal op de eerste verdieping, waar vijf gasten terechtkunnen, en dat zo nodig helemaal kan worden afgesloten. Bestellingen worden dan door een luikje in de deur doorgegeven : noem het discretie op zijn Zweeds.

Volgend jaar wordt Stockholm Europa’s veertiende culturele hoofdstad, en dat willen de Zweden uiteraard extra in de verf zetten. Zo komt er, naast ontelbare andere culturele activiteiten, een nieuw Moderna Museet dat door de Spaanse architect Rafael Moneo werd getekend. Toch is het huidige aanbod ook al niet mis : de stad telt zo’n dertig musea waaronder een paar opmerkelijke uitschieters als het Vikingmuseum, het Dansmuseum, het Cosmonova-planetarium met een Omnimax-theater (waar films op ’s werelds grootste scherm worden geprojecteerd), een metro vol ondergrondse kunstuitingen, het zestiende slot Gripsholm (waar de nationale portretgalerie werd ondergebracht), of het huis van de adel, waar 2325 wapenschilden worden bewaard. Helemaal bovenaan staat het Nationalmuseum voor schilder- en beeldhouwkunst, waar ik een tentoonstelling over het werk van de juwelier Fabergé bezoek. Maar eigenlijk was ik aangetrokken door een merkwaardig initiatief de schetsklas op maandagavond. ?We vonden dat een museum als het onze best nog een andere rol kon vervullen?, zegt Hans Ojemyr, hoofd van de educatieve dienst, ?en daarom zetten we een schetsklas naar levend model op waar iedereen kan op afkomen. Het werd meteen een succes en de pakweg honderd plaatsen zitten geregeld vol.? We lopen de zaal van de Hollandse meesters binnen waar een kranige zestiger naakt voor een overwegend vrouwelijk publiek diverse poses aanneemt. De sfeer is ontspannen én geconcentreerd. ?Na een uurtje schetsen geef ik een kleine rondleiding, voor wie daar zin in heeft, tenminste. Dan gaan we samen wat schilderijen bekijken. En loopt het schetsen niet zo vlot als gedacht, dan kunnen de tekenaars met raad en daad worden bijgestaan door een leraar. Maar misschien nog belangrijker dan het resultaat vind ik het besef dat wie naar de schetsklas komt anders tegen schilderijen gaat aankijken en tegelijkertijd het geniale kunnen van de oude meesters ervaart.?

Het profiel van het Stockholmse stadhuis, een bouwwerk van de architect Ragnar Ostberg, is de wereld rondgegaan en nog elk jaar komt het op tien december in de belangstelling als het traditionele banket voor de laureaten van de Nobelprijzen er in de Blauwe Zaal wordt geserveerd. Een serieus evenement waarbij zo’n twaalfhonderd genodigden aanzitten. Wie niet aanwezig kan zijn, krijgt een heel jaar lang de kans om hetzelfde menu te bestellen in het aanpalende restaurant. Het stadhuis mag dan wereldberoemd zijn, het interieur is van een zeer on-Scandinavisch, overdadig eclecticisme. Het best laat zich nog de Blauwe Zaal verteren, al werd het geplande blauw nooit ten uitvoer gebracht, zodat associaties met een Venetiaans plein overheersen, compleet met het hoog invallende daglicht. De versiering van de iets hoger gelegen Gouden Zaal is dan weer van een verpletterende overdadigheid, met vergulde mozaïeksteentjes overal waar je kijkt. Het stadhuis, dat al bij de bouw in vraag werd gesteld, kostte een bom geld, en de hoofdstedelingen plachten op de merken dat de drie gouden kronen op de toren de enige waren die ze nog in kas hadden.

Na zo’n visuele indigestie vraagt het oog om rust en om subtieler indrukken. De Thielska Galleriet, aan het einde van buslijn 69, is daartoe de aangewezen plek. Hoewel het niet tot de grote musea wordt gerekend, vond ik onderweg toch opmerkelijk veel Stockholmers die in hun hart een warm plekje hadden voor de verzameling van de Zweedse bankier Ernest Thiel. In 1896 werd hij verliefd op de jonge weduwe Signe Hansen, een goede vriendin van zijn vrouw. Die ontmoeting haalde zijn leven grondig overhoop. Later schreef Thiel over de nieuwe vrouw in zijn leven : ? She taught me the nature of love.? Hij verliet zijn gezin, keerde zich af van de bourgeoiswereld waarin hij zich nooit op zijn gemak had gevoeld en trouwde met Signe, die hem binnenvoerde in de artistieke middens waar hij onder meer het werk van Nietzsche leerde kennen. Hij begon kunst te kopen en liet tussen 1904 en 1907 de villa optrekken waar nu nog steeds de verzameling van Munchs, Vuillards, een Van Gogh en veel Scandinavische werken ondergebracht is. Maar het sprookje liep slecht af : Signe verliet hem in 1910 voor een andere man en pleegde vijf jaar later zelfmoord. De bankier zelf raakte zijn fortuin kwijt, liet zijn villa en schilderijencollectie in 1924 over aan de staat, en stierf in 1947, 87 jaar oud. De villa die uitkijkt over het water is een oase van rust en goede smaak, met in de tuin kleine beeldjes van de Noorse beeldhouwer Vigeland. Je ontkomt er niet aan Thiels stelling dat hij een bankier was die ook nadacht, en dat zo’n combinatie tegelijk uitzonderlijk en gevaarlijk was. Op het eind van zijn leven raakte hij flink gedeprimeerd en beschreef hij zichzelf als een genie in het mislukken. Wie de villa heeft bezocht en de wonderlijke sfeer ervan heeft ingeademd, denkt daar heel anders over.

Er bestaat in Stockholm nog een andere opmerkelijke plek die geen bezoeker mag missen. In een recent opgetrokken museum werd de in 1628 gezonken Vasa, het kroonjuweel van de Zweedse oorlogsvloot, gerestaureerd. Het resultaat laat een verbluffende indruk na, ook voor wie geen belangstelling heeft voor schepen. Aan het schip, waarvoor duizend eiken geveld werden en dat op zijn eerste vaart 64 kanonnen aan boord had, was destijds drie jaar koortsachtig gewerkt. Maar toen het op 16 augustus 1628 vanaf de werf op Skeppsgården koers zette naar zee, raakte de 69 meter lange gigant al na 300 meter door een lichte bries uit zijn evenwicht en zonk. Met vier van de tien zeilen uit moet dat een grandioos spektakel zijn geweest. Helaas lieten vijftig opvarenden er het leven bij. Met uitzondering van enkele pogingen in 1664, waarbij door middel van een duikersklok de meeste kanonnen werden opgehaald, bleef de Vasa drie eeuwen lang op de bodem liggen. Omdat het schip in brak water gezonken was, ontsnapte het aan de vernietigende werking van de taret-bacterie. Pas op 13 september 1956 lokaliseerde de ingenieur Anders Franzén het wrak met een zelfgemaakt lood. Het lichten van het schip werd een nationale aangelegenheid, maar het duurde nog vijf volle jaren voor het helemaal opgekalefaterd was. Nu staat de Vasa fier rechtop in het museum, waar gedempt licht het verval moet tegengaan. De sfeer die door die belichting ontstaat, is die van een kathedraal, en zet aan tot respect voor een constructie die zo lang geleden met zoveel karige middelen gebouwd werd : een schip dat door zijn grootte, zijn honderden beelden en zijn dramatische geschiedenis nog altijd tot de verbeelding spreekt.

Stockholm is gebouwd op veertien eilanden die aan elkaar hangen met bruggen en doorsneden worden door kanalen. De wind heeft vrij spel langs de kades en schepen varen de stad zomaar binnen.

De Gamla Stan, de oude stad, telt zo’n 290 middeleeuwse huizen, die tweeduizend mensen herbergen. Hier wonen kost een flinke hap uit je portemonnee.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content