Sri Lanka

De Singalese leeuw leeft nog altijd op voet van oorlog met de Tamil-tijger, maar in het heiligdom Kataragama belijden zowel boeddhisten als hindoes vreedzaam hun geloof. Het is een van de vele tegenstellingen die van het smaragdgroene Sri Lanka een fascinerende vakantiebestemming maken.

Je kunt ze moeilijk verwijten dat ze geen gevoel voor humor hebben, de Sri Lankanen. Een aftandse driewielige tuktuk heet Hollywood Express, een bouwvallig kraampje met huishoudgerei Plastic Palace. En op de lege olievaten die een wegversperring vormen, heeft iemand met grove rode letters “This checkpoint courtesy of BP” geborsteld.

Ik weet nog hoe bevreemdend ik het bij mijn eerste bezoek vond, vakantie houden in een land waar een burgeroorlog smeult. Vier jaar later zijn het noorden en de oostkust nog altijd hermetisch afgesloten voor toeristen. En verder is het met de oorlog in Sri Lanka als met eb en vloed. Toen de Tamil-onafhankelijkheidsstrijders in juli vorig jaar de luchthaven van Colombo aanvielen, leek de vrede verder af dan ooit. Maar in december gebeurde er een wonder: presidente Chandrika Kumaratunga beëdigde haar aartsrivaal Ranil Wickremesinghe als premier. Hij behaalde verrassend veel stemmen bij de parlementsverkiezingen met de belofte van vredesbesprekingen met de Tamils. De nieuwe premier wil er ook alles aan doen om de ingestorte economie te doen heropleven. En daarvoor zijn toeristen nodig, véél toeristen, die reden hebben zich veilig te voelen in dit prachtige land. Zelf vind ik de checkpoints stiekem wel een beetje spannend, ook al omdat de Singalese soldaten (m/v) vaak beeldschoon zijn, zelfs in kaki kniekousen.

In het busje dat ons van de luchthaven van Colombo naar Marawila voert, laat ik me eens te meer overweldigen door de exotiek van het vroegere Ceylon. Dit is Azië op zijn kleurrijkst: gracieuze hindoevrouwen in met goud afgebiesde sari’s, schuw lachende Tamil-kinderen in keurige uniformen, magere mannen op de fiets, het hoofddoek oma-achtig onder hun kin geknoopt, kaalgeschoren tienermonniken in oranje pij onder een grote paraplu. Knetterende tuktuks laveren behendig tussen onverstoorbaar kauwende buffels en boeddha-altaartjes langs de weg. Bij het inslaan van een rode aardeweg staan we ineens oog in oog met een zwaar beladen olifant.

Club Palm Bay, een kluitje bungalows en open paviljoenen tussen een ongerept strand en een roerloze lagune, is voor de liefhebbers van authenticiteit. Links en rechts alleen vissershutjes, waar knorrende varkens rondscharrelen en mannen in korte, geruite sarongs hun netten repareren. “Cigarette, cigarette”, roepen ze al van ver. In ruil voor een rokertje bieden ze gul kokosnoten aan. Bij valavond mag ik graag op het terras van mijn bungalow zitten en de zwoele geur van bougainville en hibiscus opsnuiven. In de lagune zetten vissers hun fuiken uit, hier en daar vliegt klapwiekend een witte steltloper op. ’s Nachts word ik wel eens wakker van het geritsel van de gekko’s. Als ze te veel kabaal maken, bekogel ik ze vanuit mijn bed met tijdschriften en sandalen, waarna het, voor even toch, weldoend stil wordt.

Het Heiligdom van de Tand in Kandy, het spectaculaire rotsfort en de sensuele fresco’s van Sigirya en de 48 minzame boeddha’s van Dambulla heb ik bij mijn eerste bezoek aan Sri Lanka al bewonderd, om maar te zwijgen van de mysterieuze ruïnes van de oude hoofdstad Polonnaruwa. Paul Rubbens, Belgisch medewerker van lokaal reisagent Andrews Travel, raadt mij een bezoek aan het nationale park van Yala aan. Rubbens is een blij jongmens van een meter of twee met een Oostends accent waar Arno Hintjens een punt aan kan zuigen. En omdat hij de beroerdste niet is, stelt hij in één adem voor om mij naar Yala te vergezellen.

Zo komt het dat dit madamtje de volgende morgen om halfvijf kreunend en met een kanjer van een ochtendhumeur haar bed uit kruipt. Waanzin lijkt het mij ineens, een tocht van bijna vierhonderd kilometer om in een natuurreservaat olifanten te gaan bekijken, terwijl er overal in de omtrek gedomesticeerde exemplaren rondlopen. Maar de nacht ruikt bedwelmend na een verkoelende plensbui en het heeft wel iets, in je eentje door de galmende gangen van een uitgestorven hotel lopen. De onverbiddelijk opgewekte Rubbens heeft zich voor de gelegenheid als toerist vermomd, in een short met palmbomen en een omgekeerd baseballpetje zwierig boven zijn paardenstaart.

Daddy Longlegs plooit zich dubbel in de passagiersstoel en ik installeer me achter de chauffeur, een professorachtig type met grijs haar en weemoedige ogen achter een rond brilletje. Maar onder Saraths bezadigde uiterlijk blijkt een onmiskenbare doodsdrift schuil te gaan. Toeterend stort hij zich in Colombo in de chaos van de ochtendspits, nu eens bumper aan bumper met de voorligger, dan weer verbeten inhalend en pas op het laatste nippertje opnieuw invoegend, rakelings langs de tegenligger heen. Rubbens lijkt door die rijstijl niet in het minst verontrust, alles went nietwaar. Ik zet mij schrap op de achterbank en hoop er het beste van.

Mens en dier geven hier blijk van een ontstellende roekeloosheid: zowel volwassenen als kinderen steken onverhoeds de straat over, koeien storen zich al helemaal niet aan de verkeersregels. Runderen zijn in Sri Lanka weliswaar niet heilig, maar het is niet gebruikelijk om ze overhoop te rijden. Ongetwijfeld heeft een en ander te maken met de levensfilosofie van de Sri Lankanen, boeddhisten zowel als hindoes, die hun bestaan beheerst zien door regels van een hogere orde, ingegeven door een ratjetoe van godsdienst, astrologie, handlezerij en visioenen. Een chauffeur zal misschien verzuimen zijn verzekering te betalen, maar hij zal wel altijd een beschermende bloem aan zijn bumper bevestigen of een geldstuk offeren aan die boeddha of god die hem op zijn reis moet beschermen. En als zijn leven in handen is van goden en geesten, kan hijzelf zo roekeloos zijn als hij maar wil. Sarath heeft zo zijn eigen visie op de omgang met de goden. “If you are good, the gods will be after you. You don’t have to go after them”, knikt hij ernstig in de achteruitkijkspiegel.

Een ander sleutelbegrip in de Sri Lankaanse levensvisie is de auspicious time. Voor elke belangrijke gebeurtenis (een aankoop, een sollicitatie, een huwelijk) berekent de astroloog de ideale datum. Vandaar dat je op zogenaamd gunstige dagen de ene trouwstoet na de andere tegenkomt. Maar vandaag wapperen er alleen gele lintjes over de weg, een teken dat er in de buurt een boeddhistische monnik gestorven is.

En nee, het wordt geen plezierreisje naar Yala. Op de smalle wegen vol kuilen, buffelkarren en voortjakkerende tuktuks haal je nauwelijks vijftig kilometer per uur. Bovendien werkt de airconditioning alleen op de hoogste stand. Wat wordt het: bevriezen of de raampjes opendraaien en de dieseldampen van de overjaarse autobussen inademen? We kiezen voor het laatste. Als ik mijn neus snuit, is mijn zakdoek zwart.

Toch had ik deze tocht niet willen missen. Want langs het autoraampje schuift het leven van Sri Lanka voorbij als een documentaire van National Geographic. De armenwijken van Colombo, waar mensen tussen de zerken van een oud kerkhof en gevaarlijk dicht bij de treinsporen wonen. Daarna dorpjes waar de negotie netjes geordend is: na een rij stalletjes vol plastic stoelen volgt er één met louter bezems. Op het strand van de min of meer mondaine badplaats Hikkaduwa zwermen bruine jongetjes rond de toeristen. Ze verkopen kitscherige souvenirs of proberen je te overhalen om voor de foto een volwassen python om je hals te draperen. En sommigen verkopen zichzelf. “Beachboys”, snuift Sarath verachtelijk. De besmuikte jongensprostitutie is een groot taboe in dit conservatieve land. Ook de paalvissers van Weligama vinden geen genade in Saraths ogen. “The only thing they fish these days are tourists”, schokschoudert hij. En het is waar, als de mannen op de buigzame staken hun hengel uitwerpen, is het louter om de amateurfotografen ter wille te zijn. Tegen betaling uiteraard.

In het kastensysteem, dat zowel door de Singalezen als de Tamils wordt aangehangen, horen die paalvissers ergens in de diepste regionen thuis, net boven de kasteloze paria’s. Alleen in de op het Westen gerichte middenklasse van Colombo begint het kastenbewustzijn stilaan te vervagen, aldus Sarath. Maar in een huwelijksadvertentie is de term “kaste geen belang” een overduidelijke hint dat de trouwlustige de wanhoop nabij is. Aan een kaste valt in principe niet te ontsnappen. Kaste, beroep van de voorouders en streek van herkomst kunnen overigens uit de familienaam afgeleid worden. Wat jonge universitairen er wel eens toe aanzet om voor een aanzienlijk bedrag van naam te veranderen.

Eenmaal voorbij Weligama klaart Saraths humeur op. Kokosplantages, witte reigers in frisgroene rijstvelden, vijvers vol lotusbloemen schuiven voorbij. Als we een rivier oversteken, zingt hij over de man eating crocodile, een lied dat de vissers vroeger aanhieven om hun angst voor de verraderlijke reptielen te overwinnen.

Net buiten het Ruhuna National Park van Yala ligt het pelgrimsoord Kataragama, een van de heiligste plekken van Sri Lanka. Zowel boeddhisten, hindoes als moslims vereren er de Vel of drietand van Skanda of Kataragama Deviyo, oorspronkelijk de oorlogsgod. Maar tegenwoordig wordt hij vooral geacht de Sri Lankanen bij te staan bij praktische aangelegenheden zoals geldgebrek of studieproblemen. Het drukst is het hier op de Kataragama Perahera, het uitbundigste feest van het jaar rond de volle maan van juli of augustus. Daarbij kan het er volgens Sarath beslist ruig aan toegaan. Sommige pelgrims ( sadhu’s) kiezen namelijk voor nogal pijnlijke vormen van penitentie: ze doorboren lippen of wangen met mini-uitvoeringen van de drietand van Skanda, dansen op gloeiende kolen of slaan haken in hun vlees waar ze gewichten aan hangen.

Bij ons bezoek aan het heiligdom gaat het er minder opzienbarend aan toe, maar toch ontsnap ik niet aan de mystiek van de plek. Bij de ingang staan kraampjes met lotusbloemen en kleurige slingers, je kunt er ook prachtig opgetaste fruitschalen kopen. Veel families brengen hun offergaven van thuis mee en prepareren ze ter plekke. Kinderen lachen en spelen, militairen in uniform voeren spontaan een dansje uit. Er hangt een bijna uitgelaten sfeer, alsof we met z’n allen naar een feest gaan. Paul en ik zijn de enige westerlingen en niemand schijnt ons als vervelende pottenkijkers te beschouwen.

Voor we bij het eigenlijke tempelcomplex komen, gaan we de brug over de Menik Ganga over, de heiligste rivier van het eiland. Hele families en groepjes monniken in oranje en saffraangeel nemen er een ritueel reinigend bad. De moslims komen voor de Majad-al-Khizr-moskee, maar ook zij verlaten het terrein niet voor ze de Maha Devala, de tempel van Skanda bezocht hebben. Sri Lankanen zijn namelijk heel pragmatisch in het beleven van hun godsdienst: elke god die je helpt, is een goede god. En wie boeddhisten, hindoes en moslims hier vredig zij aan zij in één heiligdom ziet, begrijpt meteen dat de strijd tussen Singalezen en Tamil-tijgers geen religieuze oorsprong heeft.

De omheining van het tempelterrein is versierd met friezen van felgekleurde pauwen en olifanten. Apen lopen vrij rond op de omringende gazons en bedelen brutaal om voedsel. Sarath wijst op een kronkeling in het gras. Ik versta rattle snake en verstijf van schrik, maar het blijkt om een onschuldige ratsnake te gaan. Bij de tempelingang moeten we onze schoenen uittrekken. Paul houdt zijn bruine sokken aan en niet alleen ik vind dat grappig. De Maha Devala zelf is niet toegankelijk voor toeristen, wel de tempel van de halfbroer van Skanda, de olifantgod Ganesh. In afwachting van de puja of offerande bij valavond wordt er getrommeld, gedanst en gezongen. Oude vrouwen overdekken kokosnoten met een laagje kaarsvet, steken ze in brand en gooien ze dan aan stukken, met een onverwacht krachtige worp. Rond een witte boeddhistische dagoba dansen kinderen onder een doek als een veelkleurige slang. “Suva, suva!”, scanderen ze uitgelaten. Het geheel heeft iets mysterieus en tegelijk ook vrolijks; ik voel dat ik iets bijzonders meemaak.

We overnachten in het Priyankara Hotel, aan de rand van het nationaal park. Ten gerieve van de toeristen is het eten westers, wat ik jammer vind, want de inlandse curry’s willen er bij mij wel in, zij het in getemperde versie en met de nodige kokos om te blussen. Maar als ik onder het muskietennet naar de geluiden van de nacht lig te luisteren, waan ik me in een verhaal van Somerset Maugham.

Het is nog aardedonker als we in de jeep naar het Ruhunu National Park stappen. Onderweg kleurt de horizon roze boven rijstvelden en ondiepe poelen waarin waterbuffels zich behaaglijk rondwentelen. Als ik niet oppas, word ik verdorie een ochtendmens. Het museum bij de ingang van het wildpark is van een ontroerende stoffigheid. Skeletten van olifanten en krokodillen, een opgezette luipaard waar danig de mot in zit. Foto’s van de stichter, een stokstijve Baden Powel-achtige Brit, en van heldhaftige jonge mannen die in lang vervlogen tijden het leven lieten in de strijd tegen stropers. Ik kijk naar hun zorgvuldig gekamde vetkuiven en vind dat ze op de Blue Diamonds uit mijn prille jeugd lijken.

Het reservaat zelf is van een bijna onaardse schoonheid: in een wereld van stilte ligt tussen oerwoud en oceaan een steeds wisselend landschap van zandduinen en lagunen, savanneachtige vlakten en meertjes vol spookachtige dode bomen. Van de totale oppervlakte van 1200 vierkante kilometer wordt maar een derde gebruikt voor safari’s; vooral de jungle in het noordoosten is voor toeristen moeilijk toegankelijk. Erg is dat niet, want het is in het droge gedeelte dat de meeste dieren te zien zijn. Sambarherten dartelen over de grasvlakten, elders grazen wilde buffels. Af en toe moet de jeep stoppen voor rondscharrelende wilde zwijnen. Een gekraak tussen dichte begroeiing verraadt de aanwezigheid van olifanten. Even later verschijnt het eerste majestueuze exemplaar tussen de bomen. Een krokodil trekt geruisloos een driehoekig spoor door een moeras en op een rots zit een leguaan, roerloos als een standbeeld. Die monoliet met de afmetingen van een kleine berg is ook de geliefkoosde verblijfplaats van de luipaarden, maar de sluwe katten laten zich niet zien. Als we halt houden bij het strand, waar de Indische Oceaan onvermoeibaar tegen het gele zand beukt, moet ik mijn ogen dichtknijpen tegen het alles verblindende zonlicht.

Op de terugweg houden we halt in Galle, een slaperig vestingstadje waar een Oud-Hollands fort, een vuurtoren en de Groote Kerk van de Nederlandse kolonisatie getuigen. Ooit was Galle na Batavia de belangrijkste havenstad voor de Verenigde Oostindische Compagnie. Negombo is dan weer de enige stad in Sri Lanka waar ’s zondags de kerkklokken luiden. In de Portugese tijd lieten de Karava’s, Tamil sprekende vissers, zich namelijk massaal tot christen omdopen en dat zijn ze tot de dag van vandaag gebleven. Vandaar de smartelijke heiligenbeelden in marsepeinkleuren die wonderlijk contrasteren met de exotiek van de vissershaven.

Als we bijna terug bij het hotel zijn, hoost plots de zondvloed op ons neer. Binnen de kortste keren is de rode aardeweg herschapen in een modderzee waar geen doorkomen aan is. Sarath richt zich tot de goden op een toon die mij redelijk oneerbiedig in de oren klinkt. Voor mij komt de regen na de lange vermoeiende tocht als een zalige verkwikking. Op mijn gemak loop ik naar mijn bungalow, opgetogen als een kind onder de sensuele lauwwarme douche.

Nog doeltreffender om helemaal te ontspannen is een behandeling in het ayurvedische centrum van het hotel. Geen luxueuze beautyfarm, maar een veeleer primitieve hut opgetrokken uit klei, hout en lianen met op een van de wanden een boeddha in lotushouding voor de levensboom. Dokter Jayasinghe, een kleine, tengere man met een priemende blik, legt mij de basisprincipes uit van de ayurveda. Géén geneeswijze, maar een gezondheidsleer uit Indië afkomstig die al zo’n tweeduizend jaar op het eiland toegepast wordt. De bedoeling is om kwalen te voorkomen, vooral dan die ongemakken die door het moderne leven veroorzaakt worden.

Volgens de ayurveda wordt de lichamelijke en geestelijke conditie van de mens bepaald door de samenstelling van drie dosha’s of basisgrootheden. Als vata, pitta en kapha in balans zijn, voelt een mens zich lekker. Bij een onevenwicht ontstaan problemen variërend van nervositeit, angsten, maagklachten en slapeloosheid tot ernstige ziekten. Problemen die voorkomen kunnen worden door een aantal goede gewoonten in acht te nemen die op je persoonlijke dosha-verhouding zijn afgestemd. Massages met kruidenolie, bijvoorbeeld, en stoombaden met verse kruiden. En een volledige reiniging volgens het panchakarma-principe. “Nasal cleaning”, oreert de dokter enigszins dreigend. “Vomiting, bowel cleaning, rectal cleaning!” Het koude zweet breekt me uit: zo schoon hoef ik nu ook weer niet te zijn vanbinnen.

Gelukkig is er geen tijd voor een uitgebreide diagnose. Maar een massage kan natuurlijk nooit kwaad. Een kleine vrouw in sari met onevenredig sterke handen neemt eerst mijn voetzolen onder handen en werkt dan al knedend, kloppend en strijkend naar boven toe. Door het open raam klinkt alleen het gekwetter van tropische vogels. Wat een onversneden genot is dit. Daarna volgt een hoofdhuidmassage, een beetje een vettig gebeuren, maar onwaarschijnlijk relaxerend. Vervolgens mag ik in een soort sarcofaag gaan liggen, het hoofd gelukkig buitenboord. Het houten raamwerk rust op een bad met net niet kokend water en vers geplukte kruiden. Of het niet te heet is, informeert de vrouw. “Nee nee”, schud ik moedig, al heb ik het gevoel dat ik ter plekke vloeibaar word. Uitgezweet mag ik nog wat naweken in een bad met bloemblaadjes en weer andere verse kruiden, waarna ik ingepakt in handdoeken van een glaasje kruidenthee geniet. Het is een zeldzaam schoon en ontspannen madamtje dat de volgende dag het vliegtuig naar huis neemt.

praktisch

Reisdocumenten: een paspoort dat nog minimum zes maanden geldig is.

Geld: neem bij voorkeur dollars mee (in de luchthaven, hotels en banken om te wisselen in roepies; 10 roepie is ongeveer 0,15 euro). Zorg dat u altijd kleine biljetten bij de hand hebt.

Inentingen: niet verplicht. Een antimalariakuur is alleen aanbevolen voor wie echt avontuurlijk reist.

Klimaat: onze winter is de beste periode om naar Sri Lanka te reizen. Gemiddelde dagtemperatuur: 27 °C, in de bergen is het een stuk koeler. In het westelijke en zuidelijke kustgebied en het centrale bergland valt de moessonregen voornamelijk van mei tot augustus.

Lectuur: de nieuwe editie van de Sri Lanka-reisgids in de Kosmos- en de Dominicus-reeks.

Info: Ambassade van Sri Lanka in België: J. Lejeunestraat 27, 1050 Brussel, Tel. 02-344 53 94.

Deze reportage kwam tot stand met de medewerking van JetAir en lokale correspondent Andrews Travel. Weekend Knack verbleef in de comfortabele en rustig gelegen Club Palm Bay**** in de lagune van Marawila, bekend om zijn ayurvedische centrum en uitgebreide en lekkere buffetten. JetAir biedt een rondreis langs de belangrijkste bezienswaardigheden aan, te verlengen met een tropische strandvakantie in Sri Lanka of op de Malediven. Meer inlichtingen in de brochure wereldreizen van JetAir bij uw reisagent.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content