Rusteloos

Enkele dagen geleden las ik een krantenbericht dat me door het hoofd blijft spoken. Het ging over de psychisch gestoorde weduwe van de kunstenaar Hans Hofmann die in 1992 rijk, alleen en ondervoed stierf in haar luxeappartement in Florida, omringd door bergen vuilnis en dode katten. Renate Hofmann was pas 62. Haar dood was absurd en schandalig. Haar man had haar een fortuin van 50 miljoen dollar nagelaten. Omdat de weduwe niet alleen mentaal onstabiel was maar ook verslaafd aan alcohol, had een rechtbank een advocaat aangesteld die moest waken over haar persoonlijk welzijn en een bank die zorg moest dragen voor haar bezittingen. Op papier klonk het allemaal goed.

In werkelijkheid keek niemand naar haar om, zo verklaarde de beheerder van haar nalatenschap deze week voor een rechtbank in Manhattan. Maanden aan een stuk sloot ze zich op zonder zich te wassen, overdekt met zweren en niets anders etend dan blikjes kattenvoer. Ze was al verschillende dagen dood toen haar lijk werd gevonden. Zowel tegen de advocaat als de bank is nu klacht ingediend, alsook tegen de ex-politieagent die werd betaald om haar lijfwacht te zijn maar die honderden kilometers ver van haar woonde zonder zich over haar te bekreunen. Een afschuwelijk verhaal dat ons nog maar eens leert dat rijk zijn niet alles is.

Waarom kan ik die sukkel van een mevrouw Hofmann maar niet uit mijn hoofd zetten? De reden hoef ik niet ver te zoeken. Ik maak me op dit ogenblik grote zorgen over mijn vader, een man die misschien ook beter niet alleen zou wonen maar die dat, rond de tijd dat deze column verschijnt, voor de tweede keer op vier maanden tijd zal proberen.

Begrijp me niet verkeerd. De situatie van mijn vader is niet dezelfde als die van mevrouw Hofmann. Eerst en vooral is hij niet rijk. Ten tweede heeft hij een verpleger, een bejaardenhelpster, een dokter, kinderen, buren en vrienden die ook nu, zij het wat meewarig, over hem zullen waken. Breekt hij een heup of een been, ik zeg maar iets, dan zal hij hoogstens enkele uren alleen op de vloer liggen voor iemand hem vindt. In mei, toen hij pas ontslagen was uit het ziekenhuis, was hij thuis gevallen net toen ik even naar buiten was gegaan. Hij lag op de vloer tegen de keukendeur. Gelukkig was hij zo mager dat het me weinig moeite kostte om de deur open te duwen en me binnen te wringen. Alleen opstaan kon hij niet. Ik hielp hem overeind. De taaie rakker had geen schrammetje. Hij wuifde mijn bezorgdheid geïrriteerd weg. Twee weken later belandde hij, verward en totaal verzwakt, terug in het ziekenhuis, waar hij weer werd opgelapt. Was hij rijk en aan zijn lot overgelaten zoals mevrouw Hofmann, dan lag hij misschien nog steeds achter zijn keukendeur, zijn dode hond aan zijn zij.

Mijn vader verkeerde de laatste twee jaar twee keren in levensgevaar. Hij werd en wordt behandeld door een van de beste specialisten in een van de beste ziekenhuizen van België. Hij krijgt de allernieuwste geneesmiddelen. Een enkel telefoontje naar het OCMW volstond om ervoor te zorgen dat hij dagelijks een competente mevrouw over de vloer krijgt die zijn huishouden bereddert. Zijn huisdokter en verpleger zijn dag en nacht bereikbaar. Dit alles voor een fractie van de prijs van wat dat in Amerika zou kosten. Woonde hij in New York, dan zou ik voortdurend over de telefoon moeten pleiten bij zijn ziekteverzekering – als hij die al zou hebben -, die nu eens dit en dan weer eens dat niet zou willen betalen. Zijn medische verzorging zou minstens tien keer meer kosten dan in België. Zijn bescheiden spaarpot zou nu al leeg zijn. Zijn werkmanshuisje zou ondertussen verkocht zijn. En zijn kinderen zouden, dat zou nog het minst erge zijn, nu al een tijdje een groot deel van zijn rekeningen in vier delen en betalen.

Op 26 juni, de dag voor ik terug naar New York vertrok, bracht ik hem na veel vijven en zessen van het UZ in Gent naar het Sint-Elizabeth-rustoord in Adegem, op vijf minuten van zijn huis en zijn dieren. Het leek een bijna ideale oplossing. Hij zou daar alle tijd krijgen om rustig te herstellen. Opgelucht stapte ik op het vliegtuig. Het was een kortstondig gevoel. Ik, die nochtans het meest van mijn vaders rusteloosheid en eigenzinnigheid heb geërfd, had dit eigenlijk kunnen voorzien. Na amper een week was hij het rusten al moe. Hij begon te fietsen, te knoeien met zijn dieet en wilde plannen te maken voor de aanleg van een groentetuin, de uitbreiding van zijn dierenpark en het opnieuw rijklaar maken van zijn wagen. Wie bezorgdheid over zijn hyperactiviteit durfde uiten, kreeg een veeg uit de pan. Op 15 augustus wil hij terug naar huis. Niemand kan, zal en wil hem tegenhouden. Vandaag e-mailde het rustoord me een foto van hem. Zijn ogen schitteren uitdagend levenslustig, alsof hij zich voorneemt om Pietje zijn zeis te breken als hij het waagt om zijn lelijk bakkes nog eens te laten zien. Waar maak ik me nog zorgen om? Mevrouw Hofmann, genoeg is genoeg, laat me vannacht maar eens even met rust.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content