ROSITA STEENBEEK Verbond van dood en liefde

“Schimmenrijk” is de opvolger van “De laatste vrouw”, een autobiografie over Steenbeeks liefdesrelatie met de Italiaanse regisseur Federico Fellini en de schrijver Alberto Moravia. Deze tweede roman sluit er thematisch mooi bij aan, en speelt zich af in de graftomben van de Etrusken rond het Italiaanse Tarquinia.

De Nederlandse beeldhouwster Lisa treurt in Schimmenrijk om Lorenzo, een knappe archeoloog die in verdachte omstandigheden om het leven is gekomen. Lisa’s ontreddering is des te groter omdat ze geen zekerheid heeft over de doodsoorzaak: was het zelfmoord, moord of gewoon een ongeluk? Bovendien wordt ze geconfronteerd met de sluipende ziekte van Heleen, haar beste vriendin, die langzaam maar zeker in het graf getrokken wordt.

Hoe verklaart u het succes van Schimmenrijk?

Rosita Steenbeek: Het is een reisboek over Italië, een land dat de meeste mensen aantrekkelijk vinden. En het gaat over fundamentele gegevens: liefde, vriendschap, verlies, dood en rouw. Maar ik heb er ook mijn fascinatie voor de Etruskische cultuur in verwerkt en de avonturen van de tombaroli, zoals de grafrovers in het Italiaans heten. Eerst had ik zelfs een tombarolo in de hoofdrol gepland, maar later besliste ik om van Lisa mijn voornaamste personage te maken. Met haar kon ik me beter identificeren. Ik wou aan de hand van dit boek tonen dat vriendschap je uit een diep dal kan halen; het hoeft niet altijd de liefde te zijn.

’s Nachts daalt Lisa af in de tomben. Ze is Eurydice in de rol van Orpheus, want eigenlijk is ze op zoek naar de toedracht van de geheimzinnige dood van haar minnaar Lorenzo.

Ik ben altijd gefascineerd geweest door de dood. Mijn vader was een neerlandicus die kwistig strooide met triestige citaten van de dichters Bloem en Leopold. Ik groeide op met sombere poëzie over dood en ondergang. Op mijn dertiende kreeg ik een hersenbloeding, ook een ingrijpende ervaring. De dood, waarvan je als kind wel vaag weet dat hij bestaat, was opeens heel concreet. Ik heb een half jaar in een donkere ziekenhuiskamer gelegen, en toen ik terug was op school, keek ik met een heel andere blik naar de mensen en naar het leven. Misschien slaagde ik er door die ervaring in mezelf en het leven beter te observeren. Ook in Rome, waar ik sinds 1985 woon, zijn op korte tijd veel dierbaren van me overleden. Ik leerde dat het niet goed is om van de dood een taboe te maken; het kan juist een aanzet zijn om intenser te gaan leven.

Is Lisa’s afdaling in de tombe een symbool voor de terugkeer naar het leven?

Het is voor mij het symbool voor het tot op de bodem gaan van je verdriet. Het is een manier om dat verdriet te verwerken en om herboren uit die tombe tevoorschijn te komen. In de dodenakkers vindt ze het leven. Lisa wordt steeds vertrouwder met het leven onder de aarde. In het begin vindt ze het eng, maar daarna voelt ze zich daar juist heel goed.

Ik zie de zoektocht van Lisa ook als een pelgrimstocht, ze gaat er te voet doorheen. De weg en het pad zijn oersymbolen. In het begin kan ze het niet aan. Als de mensen uit haar omgeving doodgaan, wil ze ook dood. Maar gaandeweg beseft ze dat het anders kan. Van Lorenzo heeft ze geen afscheid kunnen nemen. Juist daarom is ze misschien zo goed in staat om de zieke Heleen te steunen. Lisa voelt zich op de duur opgenomen in een groter verhaal door dat graven in de tomben. Ze beseft dat iedereen klappen krijgt en dat iedereen door moet gaan.

Moest u zelf ook afdalen in de tomben om dit verhaal te kunnen schrijven?

Ja. Ik raakte door journalisten op de hoogte van het bestaan van de tombaroli. Grafrovers zijn een wijdverbreid verschijnsel in Italië. Dat had voor mij iets romanesks. Het is gewoon spannend. Tombaroli zijn op een gepassioneerde manier bezig met een vak dat met de dood te maken heeft. Bovendien zijn het boeven, altijd interessant voor een roman.

Op een dag heb ik zo’n tombarolo gebeld en verteld over het idee van het boek: een vrouw die met een tombarolo afdaalt in het graf en die daar niet de dood maar het leven vindt. De wandschilderingen in de Etruskische graven zijn namelijk een explosie van vitaliteit. Je ziet mensen in prachtige kleren die zich vermaken en rijkelijk dineren. Het is allemaal gemaakt met veel liefde. Het is werkelijk een sprookjesachtige en adembenemende ervaring om met je eigen ogen zo een grafkamer van zeg maar vijfentwintig eeuwen oud voor de eerste keer te zien opengaan. Die tombaroli beschouwen de Etrusken als hun voorvaderen, van wie ze kunnen leren hoe ze moeten leven. Daarom menen ze dat de kostbaarheden die ze in de tomben vinden van hen zijn. De tombarolo bij wie ik aanklopte, reageerde enthousiast op mijn voorstel. Ik won langzamerhand zijn vertrouwen. Ik had het geluk dat mijn vorig boek, De laatste vrouw, net in het Italiaans was verschenen. Dat maakte dat ik sterk stond, want ik kon bewijzen dat ik een schrijfster ben, dat het geen smoesje was.

De tombaroli lijken wel sympathieke boeven die hun daden goedpraten met het argument dat ze maar kleine visjes zijn.

De grafrovers wonen in simpele huisjes die volgestouwd zitten met boeken over Grieken, Romeinen en Etrusken. Ze hebben een grote kennis van zaken. Ze weten precies uit welke eeuw een scherf dateert. Ik ken er die ondanks hun leeftijd toch kwajongens gebleven zijn. Ze vinden het gewoon spannend dat de politie achter hen aanzit. Er zijn er heel wat die het grafroven als voltijds beroep uitoefenen en daar trots op zijn.

Worden tombaroli rijk?

In de jaren zestig hebben ze hun glorietijd beleefd, heb ik me laten vertellen. Toen konden ze zich van hun opbrengst in limousines laten rondrijden en champagne drinken. Maar ze hebben alles erdoor gejaagd. Alleen een enkeling die geraffineerder was, heeft zich als antiquair gevestigd of heeft een mooie winkel of een restaurant geopend. Ik heb gelogeerd in een hotel waarvan de directeur rijk is geworden door dit beroep. Het gaat er trouwens op het vasteland veel onschuldiger aan toe dan in Sicilië, waar de grafroof wel georganiseerd is. Daar zit de maffia erachter.

Wat is er eigenlijk zo speciaal aan de Etrusken?

Ze zijn expressiever dan de Grieken en de Romeinen, ze hebben gekkere koppen. Ze zijn speelser. Als ze een vaas schilderen en het laatste visje kan er niet meer bij, zetten ze dat visje op zijn kop. Ik heb me met ontzettend veel plezier over de Etrusken gedocumenteerd. Ik zat zelf in een crisis destijds. Maar door Etruskologie te studeren werd ik weer nieuwsgierig. Dat is een teken van levenslust. Mensen op oudere leeftijd die nieuwsgierig zijn, blijven ook jong. Vandaar dat die jongensachtigheid van de tombaroli me zo aansprak; ze zijn het complete tegenbeeld van de projectontwikkelaars die de in de rotsen uitgehouwen holle wegen willen uitbuiten voor het toerisme.

Wat is de betekenis van die Etruskische holle wegen?

Ze zijn indrukwekkend: smal, soms een kilometer lang, met wanden van wel dertig meter hoog, uitgehouwen in de tufsteen. Als je ze van de bovenkant benadert, sta je plots voor een peilloze diepte. Het laatste woord over de betekenis ervan is nog niet gezegd. Het is alsof je voor de eerste keer de piramiden ziet. Sterker nog, want op de piramiden ben je via allerlei voorstellingen en afbeeldingen voorbereid. Sommigen beweren dat het gewoon verbindingswegen zijn, maar die theorie overtuigt me niet. Het heeft zeker te maken met sacraliteit. Hier en daar zaten er heel hoog tomben in de wanden en waren er namen van Etruskische goden in gegrift. Je hebt het gevoel in een andere wereld te vertoeven.

Een van de theorieën is dat de wegen te maken hebben met de mysteriecultus, met het verdwijnen en de heropstanding van de vegetatie, de terugkeer van het gewas in de lente, het herboren worden. In sommige van die wegen worden nog altijd processies gehouden in de lente. Er zijn mensen die beweren dat dit gebruik teruggaat op Etruskische tijden. Maar daar is geen bewijs voor. Overal zijn kruisen in gegrift. Op die manier hebben de vroege christenen die plekken willen bezweren. Alle wegen – er zijn er een stuk of vijftig – dragen nu de naam van een heilige.

De Etrusken waren zeer bedreven in het interpreteren van de bliksem en de vlucht van de vogels. Hun hemel was ingedeeld in twaalf zones en in elke zone woonde een andere god. In die streek zijn oude rituelen blijven bestaan. Als de boer of een meester is doodgegaan, wordt dat verteld aan de dieren, de koeien, de schapen en zelfs aan de bijen. Daarbij worden formules uitgesproken en zwarte strikjes op die bijenkorven gehangen. Je merkt dat de mensen er hun tijd nemen voor de dood. Hij wordt niet haastig weggemoffeld.

Even wordt in Schimmenrijk gesproken over mensen die liever hun geliefden aan de dood dan aan het leven verliezen. Ervaart u dat zelf ook zo?

Neen, ik heb het van anderen. Ik kan me wel voorstellen dat het pijnlijker is om iemand aan het leven dan aan de dood te verliezen. Als je een hele tijd met een man getrouwd bent waar je erg veel van houdt, en opeens gaat hij er met een ander vandoor en blijkt het allemaal illusie te zijn geweest, dan kan ik me voorstellen dat die vrouw denkt: “Was hij nu maar gestorven, dan had ik daar vrede mee kunnen nemen.” We hebben vriendschappen nodig om er doorheen te komen. Vriendschap is vaak de basis van alles in het leven, wat niet wil zeggen dat liefde er niet toe doet. Echte vriendschap is ook een vorm van liefde. Terwijl wat we onder liefde verstaan vaak passie is, verblinding, bezitsdrang.

Natuurlijk, tijdens een heftige passie beleef je ook absolute momenten, je voelt je optimaal leven. Maar in tijden van verlatenheid en crisis zijn vriendschappen belangrijker.

Rosita Steenbeek, Schimmenrijk, Prometheus, 256 blz., 695 fr., 1999.

De laatste vrouw, Contact, 316 blz., 1994.

Piet de Moor / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content